Braga: dichterlijke mengelingen. 1843(1842-1843)– [tijdschrift] Braga– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Waarom. Als na den kalmen zomernacht Mijn voet bij 't lieflijk ochtendblozen Door veld en weiden om gaat dolen En soms, vermoeid van 't rustloos dwalen, Den onbestemden tred verzacht, Dan boeien frisch ontloken rozen, En hemelsblaauwe veldviolen, En witte leliën der dalen, Het meest mijn boezem door heur pracht. En daalt de zon in 't Westen neêr, Verspreidt zich 't lieflijk schemerduister, En heerscht er stilte langs de dreven, Terwijl de maan, zoo statig blinkend, Zich spiegelt in het zilvren meir, Dan hoor ik gaarn 't zephirgefluister En hoe de teedre snaren beven Der windharp, door het woud weêrklinkend Als tonen uit een reiner sfeer. En vraagtge, waarom wel dit schoon Het allermeest mijn hart kan boeien? Ik vind 's viooltjens blaauwe glansen In de oogen van mijn meisjen weder; Ik zie, dat op haar zachte koon Ook frissche lenterozen bloeien, Daar lelies 't voorhoofd haar omkransen, Terwijl haar stem zoo zielvol teder, Zoo zacht klinkt, als der windharp toon Vorige Volgende