Braga: dichterlijke mengelingen. 1843
(1842-1843)– [tijdschrift] Braga– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
1 December 1842.Tout homme fera, construira, tout homme étendra son intelligence, tout homme sera artiste, tout homme sera poète. Rarâ temporum felicitate, ubi sentire quae velis, et quae sentias, dicere licet. | |
Dichterlijke Mengelingen.
Voorzang.
| |
[pagina 2]
| |
VI.
Juchhé! wij drukken alle veertien dagen!
Dat heet vooruitgang! (Hildebrand kijkt zuur.)
Zoo elken slagboom uit den weg gedragen!
Geen monopolie langer na dit uur!
Gij hebt den spijker op zijn kop geslagen,
Jan Kneppelhout: in elk woont dichtrenvuur!Ga naar voetnoot*)
En waar het werkloos onder de asch gezegen leit,
Daar faalden educatie en gelegenheid.
VII.
Die geven wij! Tsa, mannen, tijgt aan 't werk!
Begint bedaard! liefst met het descriptive:
De Roos, 't Viooltje, of zoo iets. Vier uw vlerk
Dan voor Sereen, voor Haar of voor Melieve;
En zoo naar d' Odenhemel boven 't zwerk,
Van waar een Elf uw reistocht overbrieve!Ga naar voetnoot**)
En dus al voort!... Nooit inkt genoeg gespild!
Zendt!... maar frankeert uw pakjens, als je wilt.
VIII.
Fluweelen Toekomst! als, op 't puin gezeten
Van vroegre grootheid, 't lieve vaderland
Eén Tempel wordt van zieners en poëeten,
Waar overal een lier hangt aan den wand,
De zuigling zijn behoefte in rijm doet weten,
De kindsche grijzaart nog de snaren spant,
En nacht en dag, in oorverdoovend kraken,
De zwangre persen folianten braken!
XI.
Mij dunkt, ik zie 't!: de snijder op zijn disch
Verstelt een frac en naait een elegietjen;
De bakker, die aan bollenkneeden is,
Bakt middlerwijl een kokend minneliedjen;
De smid smeedt heldendichten, rits aan ris;
Pegaasjens trapplen, hoefbronvliet op vlietjen
Ontspringt hun hiel - en zijn er ezels bij,
Dat zijn excepties, strootjens in de brij.
X.
Ziet! uit het kaf der uitgeblaakte tondels
Van 't Nu, rijst dan een eeuwge mastikvlam!
De Gids scheidt uit, omdat hij al de bondels
Niet bij kan houden: 't hek is van den dam.
't Stroomt Bilderdijken, 't sneeuwt en hagelt Vondels,
Maar naar de mode en van veel eedler stam,
En spartlende in de tooverzee der klanken,
Waar niemand denkt, en waar- noch wijsheid janken!...
XI.
Maar zacht, mijn Zangster!.... Spaar uw teêr gevoel
Tot half December!..... Nuttigheidsbejageren,
We ontsloten u ons hart: nu kent ge ons doel!
't Moge (op zijn HofdijkschGa naar voetnoot*)) ons aan zorg verzwageren,
Uithuwlijken aan arbeid en gewoel,
't Is zoet voor 't Schoone en Goede te vermageren!....
Schenkt ons één traan van dankbre broedermin,
En teekent voor zes exemplaren in!
|
|