| |
| |
| |
Balen Vlas
Lange platte kei die over de rivier danst
Ik gleed uit wolkjes Jerry Jeff Walker toen ik, vijf mijl voorbij het Bushy Run-monument een wegwijzer aantrof naar een plaatsje waarvan ik nooit eerder had gehoord en dat in het Iroquoian klonk als LANGE PLATTE KEI DIE OVER DE RIVIER DANST.
Instinctief loste ik het gaspedaal terwijl in mijn hoofd kleine sluimerende dromen in voetzoekers veranderden.
Ik was die ochtend vroeg uit Philadelphia vertrokken, waar ik, vermomd als ijscoman, twee karweien had afgewerkt en reed nu voor Railroad Johnny en alles wat hij belichaamde, naar Pittsburgh waar ik een gelijkaardige ontmoeting zou hebben met een psychiater wiens leven eerder aan het uitdoven was dan dat het, zoals hij zelf leek te denken, als een ontembaar licht over de Grote Meren scheen.
Door een storm op de luchthaven van Detroit was de klus met 48 uur uitgesteld zodat in mijn geest, die doorgaans erg in beslag werd genomen door mijn opdrachten, plots wat plaats vrij was gekomen voor het gedeeltelijk door struikgewas overgroeide bord langs de kant van de weg. Vanuit mijn wagen zag ik niet veel meer dan diffuus zonlicht doorheen dicht gebladerte en wat verderop een redelijk steile afgang. 100 jaar geleden leefden hier de Irokezen die voor het opperste genot een woord kenden dat verwant was aan de naam van het plaatsje. Het was een woord dat, naargelang de intensiteit van het beleefde genot, in evenveel delen uiteenviel als er raakpunten waren geweest tussen een dansende kei en het wateroppervlak van een rivier.
| |
| |
Ik liet de wagen verder uitlopen en trachtte van het vervelende gevoel van besluiteloosheid af te geraken. Er hing een vreemde spanning in de lucht zoals steeds wanneer ik in de verleiding werd gebracht iets te ondernemen dat niet op voorhand was gepland.
Terwijl de goed geoliede moordmachine, die ik de afgelopen jaren ongetwijfeld was geworden, terug op het gaspedaal duwde en onverstoorbaar doorreed naar Pittsburgh om daar in een schrale hotelkamer bijna ascetisch op zijn inzet te liggen wachten, draaide ik mijn auto op een parking voor zwerfwagens en reed terug naar de afslag. Links en rechts van mij strekten zich de Blue Mountains uit. Als reusachtige katten bolden ze hun met blauwsparren bedekte ruggen in het uitdovend zonlicht. Straks zouden ze zich opmaken voor de nacht; ze zouden wegzinken in de duisternis en beneden in de valleien traag in de dromen schuiven van sportvissers, houthakkers en pelsjagers.
De weg naar LANGE PLATTE KEI DIE OVER DE RIVIER DANST was in werkelijkheid slechts een pad en slingerde zich naar beneden als de vlucht van een chocoladewikkel; ik begon het mij al te beklagen dat ik de hoofdweg had verlaten. Wat er mij van weerhield om terug te keren en mij opnieuw bij de goed geoliede moordmachine te voegen waren de kleine sluimerende dromen die in mij waren ontwaakt; lange platte keien die, als een gebald verlangen naar de stroming van de rivier, reeds één en al snelheid waren, hoewel ze nog in de hand van de werper lagen. Anderhalve mijl nadat ik de hoofdweg had verlaten hield ik halt voor een al wat verweerd en buitenmatig groot bord waarop de naam van het plaatsje stond geschreven:
LANGE PLATTE KEI DIE OVER DE RIVIER DANST
| |
| |
en daaronder:
WELKOM!
Ik hield halt, raadpleegde mijn wegenkaart die eigenlijk een militaire stafkaart was, maar kon het nergens terugvinden. De plaats waar ik me bevond was als bos ingekleurd. Ik trachtte me een beeld te vormen van een oord met zo'n naam maar ik kwam niet veel verder dan het voor de hand liggende. Als het waar was wat Indianen beweerden, namelijk dat iemand uiteindelijk datgene wordt waaraan hij aandacht schenkt, dan was LANGE PLATTE KEI DIE OVER DE RIVIER DANST the place to be.
Ik zette de wagen in drive en terwijl ik traag de chocoladewikkel naar beneden volgde controleerde ik in het handschoenvakje hoe het met mijn persoonlijke veiligheid was gesteld. Sinds ik mijn job als loodgieter in Pennsauken had laten staan voor de meer lukratieve 15000$ opdrachten van Railroad Johnny was het zuivere routine geworden. Ik had geleerd dat het noodlot niets anders was dan een gemis aan snelheid nodig om te overleven. Ik telde 25 patronen waarvan er twee voorbehouden waren voor een psychiater uit Detroit wiens verleden, heden en toekomst zo dicht bij elkaar zaten dat in de overlappingen reeds de schaduw van de ijscoman zichtbaar werd. LANGE PLATTE KEI DIE OVER DE RIVIER DANST zou al een verderfelijk oord moeten zijn wilde ik er al mijn kruit verschieten...
De eerste kennismaking viel nogal tegen. De kleine verloren gelopen dromen die zich aan LANGE PLATTE KEI DIE OVER DE RIVIER DANST hadden gehecht, struikelden ter plaatse over een aftands benzinestation, een aanpalend huis en een hotel dat zo bouwvallig was dat het enkel
| |
| |
nog bij elkaar werd gehouden door de gedachte aan hoe het vroeger was geweest.
Terwijl ik naar het Time-station reed werd ik overmand door een gevoel dat ik nooit eerder had ervaren: heimwee naar de snelweg! Ik hield halt voor de pomp met loodvrije en stapte uit. Tegen de houten wand van een veranda zaten drie mannen. Ze gingen gekleed in T-shirts, shorts en sandalen en verveelden zich te pletter. Eéntje was danig te pletter verveeld dat hij op Barry Manilow begon te lijken. De beide andere mannen hadden het beste van hun leven al achter zich, het speelde zich al bijna volledig af in de herinneringen van anderen. Hun zwijgzaamheid was de echo van de leegte.
In de deuropening van een kantoortje annex winkeltje, waar je alles kon krijgen wat je redelijkerwijze kon verwachten tussen een doos Army Blend en een blik grafiet-olie, stond een vrouw die op geregelde tijdstippen met haar voet de steeds terugkerende hordeur een trap gaf. Het was een gebaar dat op een geraffineerde wijze duidelijk maakte wie hier, in LANGE PLATTE KEI DIE OVER DE RIVIER DANST de lakens uitdeelde. De vrouw droeg een John Deere-petje maar leek voor het overige rechtstreeks af te stammen van een plaatslagerij. Ze stond erbij alsof ze konstant met haar schouders een zwaar gewicht vooruit duwde.
‘Graag vol doen,’ zei ik en om geen misverstanden te doen ontstaan klopte ik op het kofferdeksel en wees naar de pomp met loodvrije. De vrouw legde met één beweging de hordeur stil en verplaatste haar voet naar de man die uit verveling op Barry Manilow was gaan lijken. Ze gaf hem een tik in de lendenen, perste alle minachting die ze uit haar Pennsylvanian Dutch kon halen en riep: ‘Kundschaft!’
Het was duidelijk dat dit de toon was die ze gewoonlijk
| |
| |
hanteerde in haar contacten met de rest van de wereld. Ze nam een slok uit een fles Ron Rico die op de vensterbank stond en duwde opnieuw tegen de hordeur als was het de drijfstang van een weefgetouw dat bij elke opendraaiende beweging een onzichtbare draad toevoegde aan het flinterdunne gaas van verveling dat over LANGE PLATTE KEI DIE OVER DE RIVIER DANST hing. Ik had nog nooit een vrouw gezien die Ron Rico dronk en rechtstond en met één voet een benzinestation runde.
Barry Manilow maakte zich uit z'n verveling los en slofte naar m'n wagen, een kruising tussen een Dodge en een Bedoeïnentent. Hij leek mij erg vijandig gezind. Terwijl ik naar de veranda liep en hem kruiste zag ik in z'n blikken z'n gebalde vuisten. Waarschijnlijk was hij geërgerd omdat ik hem in z'n middagrust had gestoord, of boos omdat het nu zelfs voor een wildvreemde duidelijk was dat hij hier in deze negorij z'n mannetje niet kon staan, dat hij er als een hond werd behandeld en van hot naar her werd gestuurd door een vrouw die lelijk was als de nacht en die elke avond als een groot zwart veld over hem heen viel. Brakke aarde waarin z'n waardigheid langzaam was gestikt. Mijn ervaring als hitman voor Railroad Johnny had mij geleerd op m'n hoede te zijn voor dit soort mannen; in een poging hun waardigheid te herwinnen konden ze plots heel gewelddadig worden. Ik liep hem voorbij zoals iemand dat doet die over een Sigsauer en 25 patronen beschikt maar de hele handel in z'n auto heeft laten liggen. Ik stapte op de vrouw af die, nu ik haar zo dicht was genaderd, nog groter en indrukwekkender leek dan voorheen. In haar schaduw kon een oorlog worden uitgevochten. Ze posteerde de installaties van haar lichaam tegen de deurstijl en stak afwachtend haar kin in de lucht. Behalve in haar voet stroomde haar gezag ook samen in haar kin. Ik vroeg haar of er vanavond
| |
| |
nog iets te beleven viel in LANGE PLATTE KEI DIE OVER DE RIVIER DANST; ik had namelijk zin in een verzetje!
Ik zag hoe mijn woorden één na één in haar schedel drongen, daar tegen de spiegel van haar verstand botsten en als een soort gestamel terug op haar lippen verschenen. Ze wisselde blikken met de beide mannen die op het einde van hun leven zaten te wachten als was het een bushalte en barstte dan in lachen uit. Het klonk als een misthoorn waar een vleermuis in zat. Ik wendde het hoofd af en concentreerde mij op het getingel van de benzinepomp achter mij. Ik voelde de spottende blik van Barry Manilow in m'n rug. Het gelaat van één van beide leeghoofden klaarde plots op. Hij had in een opflakkering de gedachte teruggevonden die al weken door z'n hoofd spookte en waarmee hij nu in een leegstaand doel zou kunnen scoren: ‘Naar het schijnt,’ zei hij, ‘zou het vandaag nog wat gaan waaien!’ De vrouw met haar onmogelijke lach plooide het veld van haar lichaam nu dubbel en kwam haast niet meer bij. Mijn patronen lagen onbereikbaarder dan ooit in het handschoenvakje!
Ik schatte de man die zonet had gesproken op vijf voet zestig. Langer kon de grens tussen de ironie en de stompzinnigheid nooit zijn! Toen de grootste pret voorbij was duwde de vrouw haar gewicht gevaarlijk dicht tegen mij aan en zei, half fluisterend half schreeuwend, dat wanneer ik voor een verzetje was gekomen, ik dat dààr kon krijgen. Ze liet er geen twijfel over bestaan welk verzetje ze bedoelde; ze wees met haar bekken, dat groot was en vele driften omspande, in de richting van het hotel dat aan de overzijde van de straat bezig was zo onwerkelijk te worden dat het zich nog nauwelijks op mijn netvlies liet vastleggen. Het was een vrij groot, vurehouten gebouw uit het begin van de eeuw. Boven de deur hing een schild waar de tijd als een
| |
| |
kudde buffels overheen was gegaan. Voor één van de ramen op de eerste verdieping stond een vrouw. Ze keek in onze richting terwijl ze haar haren opstak. Prompt trok de in mijn hoofd stilgevallen trein van kleine sluimerende dromen zich opnieuw op gang; hij sleurde een eindeloze reeks wagonnen achter zich aan en elke wagon was opgebouwd uit een ontelbaar aantal compartimenten. In elk compartiment zat een vrouw die haar haren opstak en door het raam naar buiten keek; in de luwte van haar blikken danste een lange platte kei over een traag stromende rivier.
‘44$’ onderbrak de op zijn sokken teruggekeerde Barry Manilow bars de treinrit in mijn hoofd.* Hij stond vlak achter mij, op een afstand die te ver was om werkelijk aanstootgevend te kunnen zijn maar toch dicht genoeg om de gedachte eraan te doen ontstaan.
Het was onmogelijk dat hij voor 44$ had getankt. Het waren er op z'n minst vijf te veel! Wat een woekeraar! Maar ik voelde zijn hete adem in mijn nek en had geen zin om voor een lik benzine amok te maken. Bovendien had ik in het kantoortje van de vrouw een Bushmaster zien hangen. Ik haalde mijn portemonnee boven en betaalde zeer tegen mijn zin het volledige bedrag. Ik wist dat ik de spot van Railroad Johnny over me heen zou krijgen mocht het voorval hem ter ore komen, maar de kans dat dit gebeurde was natuurlijk erg klein.
Ik wenste hen nog veel plezier met hun avondvullende windhoos en liep boos terug naar m'n wagen. Achter mij hoorde ik het geritsel van slinks verdiend geld dat altijd veel sneller op zak wordt gestopt dan geld dat zuiver op de graat is. Ik klapte het portier achter mij dicht en startte de wagen. Barry Manilow stak triomfantelijk zijn hand in de hoogte. De trein die door de tunnel van mijn hoofd raasde was enkel nog met vernedering gevuld. Wat een afknapper!
| |
| |
Ik was moe en teneergeslagen en kwam niet verder dan het hotel dat als een luchtspiegeling op mijn komst stond te wachten. Ik stopte het wapen en de munitie in een reistas, laadde alles uit en liep naar binnen. Achter de balie zat dezelfde vrouw die zonet nog voor het raam had gestaan en haar haren had opgestoken. Ze las in een beduimelde pocketeditie van Catch 22; de tekst was al bijna volledig uit het papier gelezen.
Ik schraapte mijn keel en zei m'n naam, of beter gezegd ik zei een foute naam, een kleine leugen die zich onbeschroomd bij alle andere leugens voegde die samen het heelal vormden. Ze richtte zich op uit haar boek en keek mij aan. Ze leek verrast, zelfs een beetje verward; het verhaal dat ze aan het lezen was hing nog als een wimpel in haar blikken. Ik herhaalde mijn foute naam en vroeg of er nog kamers vrij waren. Haar ogen veranderden in zwachtels die mij langzaam van boven tot onder omwonden, als was ik haar persoonlijke verzwikking. Ik keek naar haar wijsvinger die ver van ons, moederziel alleen ergens middenin Catch 22 was blijven staan.
Ze zei dat het hotel 16 kamers ter beschikking had waarvan acht met zicht op het benzinestation en acht met zicht op de rest van de wereld. In de klank van haar stem weergalmde de knieval van haar woorden. Ik zei haar dat één kamer zou volstaan en vroeg of ze er geen had met zicht op het platgeschoten benzinestation. Ze lachte en het klonk als een omsingeling. Ik mocht haar meteen meer dan ik zelf wilde. Ze was in staat om het beeld van mijn betere ik zolang in zich te dragen, dat ik het zelf ook nog eens te zien kreeg.
Ik betaalde een voorschot en zij overhandigde mij een recuutje. Ik nam m'n tas en volgde haar naar de kamer. Bij elke stap zochten haar heupen haar schouders op en ik voelde
| |
| |
hoe mijn verstand geleidelijk aan week en een groot en wild verlangen blootlegde. Het maakte haar steeds mooier en welwillender en toen ze aan het einde van een lange gang de deur opende en mij naar binnen liet, leek haar schoonheid bijna in pijn om te slaan en had ze nog maar twee gedachten in haar hoofd. Met de voorlaatste sloot ze de gordijnen.
We hadden een onvergetelijke liefdesnacht. Uit elk van onze omstrengelingen ontsnapte een salvo van 1000 gelukjes en elk gelukje was een lange platte kei, dansend over de rivier die plots uit het samenvoegen van onze oevers was ontstaan. De kamer werd al snel te klein en spoedig daarna ook het hotel en nog later, toen we door het uitspansel schoven en elke ademtocht een smeekbede was geworden, kon ook de rest van de wereld ons niet meer bergen.
Naderhand rookten we een joint en luisterden naar de aarde die moeizaam opnieuw in haar oude baan gleed. Ze streelde het litteken van een schotwonde net onder mijn schouderblad maar stelde geen vragen. De warme nevel van haar onwetendheid dreef elke storende gedachte weg; Pittsburgh was een ander leven!
We rookten zwijgzaam verder tot we bijna van de wereld tuimelden en vielen tegen de ochtend in slaap.
| |
| |
De volgende dag was, zoals alle voorgaande, een verdwaalde kogel uit het meedogenloze machinegeweer van de tijd. Toen we ontwaakten konden we nog net de huls van de aarde oprapen. Het was half vijf in de namiddag; de moordmachine die ik ongetwijfeld was geworden hing rond in bars in Pittsburgh terwijl een onfortuinlijke psychiater niet ver daar vandaan met een broodje/kaas en een glas limonade een volstrekt nodeloze investering deed in z'n onmiddellijke toekomst. Met alles wat zich daartegen verzette lag ik 80 mijl meer naar het zuidoosten in een hotelkamer en keek de hotelhoudster aan terwijl ze haastig haar kleren aantrok en naar de deur liep. Ik volgde haar schaduw die over de vloer schoof als een stukje samengebalde nacht, een mangat naar de andere kant van de aarde. Ze zou eten voor ons klaarmaken. Een uur later zaten we beneden aan tafel en aten de vladzalmen die ze daags tevoren had gevangen. Hoewel de voorbije nacht niet meer ter sprake kwam was hij nadrukkelijk aanwezig, onzichtbaar hangend tussen banale woorden als stoel, boek, vork, huis. We dronken Pabstbier uit blikjes en praatten over Catch 22 en over We bombed New Haven, over 30/30 Sigsauergeweren en over de auto van Barry Manilow, een zandkleurige drietons Buick Roadmaster.
Ik deed alsof ik een geweer in de hand hield en met het klakken van mijn tong zijn banden stuk schoot. De kwetsbaarheid van mannen is hun eer die vele vermommingen kent. Ik was ervan overtuigd dat hij door het lint zou gaan. Ze had al meer op dan ze hebben kon en haar lach klonk alsof hij achterstevoren van een band werd gespeeld. Ze had met haar handpalmen een kom gevormd en daarin haar hoofd gelegd; zo had ze de puzzel van haar lichaam opgelost. Ze keek nog een hele poos recht voor zich uit en viel ten slotte in slaap. Ik dronk rustig verder tot ik de kust had
| |
| |
bereikt en stond toen op uit mijn dorst. Het was vier uur in de ochtend. Ik droeg ons beiden naar boven en legde ons op bed. De drank had de storm in onze hoofden geluwd. De kans dat onze dromen zich met elkaar zouden vermengen was erg klein. Buiten ratelde een nieuwe dag uit het meedogenloze machinegeweer van de tijd...
De ochtend was niet groter dan een plas ijskoud licht in mijn hoofd. Het was negen uur en ik zat alleen aan tafel en werkte op automatische piloot mijn ontbijtvlokken naar binnen. Ik doorbladerde de ochtendkrant en stootte ergens onderaan een pagina op een kort verslag over de moord op de psychiater uit Detroit. Alles was naar wens verlopen. De moordmachine die Railroad Johnny in mij had afgesteld was erg clean en efficiënt tewerk gegaan. Twee kogels, afgevuurd vanop korte afstand terwijl het slachtoffer zich in z'n hotel stond te scheren. Geen sporen, geen getuigen, geen roofmoord. Vijftien briefjes van 1000$ zouden straks ergens op een diefje verdwijnen en samenkomen op mijn bankrekening, een pleisterplaats voor 1000$ biljetten. Ik pakte mijn koffers, schreef een briefje en stopte 160$ onder de kartonnen kaft van Catch 22. In de brief schreef ik dat ik een afspraak had in Philadelphia, wat met de werkelijkheid overeenstemde en dat ik haar zou telefoneren zodra mijn hart zo zwaar was geworden dat er opnieuw twee levens nodig zouden zijn om het te kunnen dragen.
Ik liep naar buiten met in de ene hand m'n bagage en in de andere het wapen dat ik had geladen en dat ik naast mij in de auto legde. Het was tegen de middag en al vrij warm. De wereld leek verzonken alsof hij niet in het echt bestond, maar in iemands slaap; de stilte was de ingehouden adem waarmee op het ontwaken werd gewacht. Ik rolde mijn gedachten op tot een kokon waaruit een larve kroop die klein
| |
| |
was en koud aanvoelde in mijn hand; ik draaide de contactsleutel om, keerde de wagen en reed terug naar het benzinestation. Het lag een steenworp verwijderd, maar in mijn hoofd was het de grootst mogelijke afstand die kon worden afgelegd.
Hoewel het een oude wagen was (ik schatte bouwjaar '58 of '59) bleek de Buick van Barry Manilow erg goed onderhouden te zijn. Het was zo'n model waarvan het koetswerk gedeeltelijk in hout was afgewerkt. ‘Kangoeroejagers’ noemde Railroad Johnny lui die in zo'n wagen reden.
Ik hield halt op tien meter afstand en stak de loop door het opengedraaide zijraam. Ik had geen enkele moeite om tussen mijn slapen de vernedering terug te vinden die ik hier 48 uur geleden had opgelopen. Ik loste de veiligheidspin en schoot vrijelijk en zonder schroom in twee tijden het achterstel naar beneden. Er trok een stuiptrekking door de Buick, een siddering die in kringen uitdijde naar het benzinestation alsof ik niet in de werkelijkheid had geschoten maar in een weerspiegeling ervan in een groot, stilstaand water.
Ik was even van slag en werd verrast door de gedaante van Barry Manilow die plots uit het zich herstellend wateroppervlak oprees. Gelukkig had ik de motor al die tijd in vrijloop laten draaien en was de Dodge ondanks z'n ouderdom nog erg vinnig. Mijn achteruitkijkspiegel was te klein om al zijn woede in beeld te kunnen brengen. De hordeur was uit de hengsels gelicht en hij stond met de Bushmaster op de veranda en schoten gaten in de stofwolk die ik had achtergelaten.
Ik reed in zigzagbeweging over de aardeweg tot een bocht mij aan het zicht onttrok, minderde dan vaart en reed ontspannen, met één arm volledig uit het raam hangend de smalle kronkelende weg naar boven. Ik had het gevoel dat
| |
| |
er op de wereld een evenwicht was hersteld. Waarschijnlijk zat hij nu geknield in het stof voor z'n wagen en telde hij de liters benzine die hij zou moeten verkopen om met de opbrengst ervan z'n wagen opnieuw rijvaardig te kunnen maken. Uiteraard na aftrek van wat hij de vrouw voor kost en inwoon schuldig was. Ik telde luidop met hem mee en kwam aan tien liter per dag gedurende vijf jaar. Hij kon er beter een kippenren in onderbrengen! Tien minuten later stond ik weer aan het kruispunt met de hoofdweg; in de verte zag ik de moordmachine, die in Pittsburgh een 15000$-klusje had geklaard, dichterbij komen. Ik wachtte tot hij voorbij zou rijden en voegde mij dan, met alles wat zich daartegen verzette, bij hem. We klikten in elkaar als twee tandwielen die door van elkaar weg te draaien een drijfstang in beweging hielden waarvan ik mij soms inbeeldde dat zij op de een of andere wijze verbonden was met de roterende beweging van de aarde.
Ik reed opnieuw voorbij het Bushy Run-monument en opende een blikje bier. Op het dashboard lag een parkeerticket uit Pittsburgh. De benzinetank was, hoewel pas getankt, bijna leeg. In het handschoenvakje telde ik 23 patronen.
Een d.j. van een plaatselijk radiostation kondigde met lijzige stem warm weer aan voor de rest van de week, met temperaturen tot 75°F in de bergen en 105°C in het Westen. Zijn weerbericht viel onmiddellijk na afloop dood om in de armen van Jerry Jeff Walker, wiens warme stem een wolk was waarop ik langzaam wegdreef...
|
|