| |
| |
| |
Dirk van Eylen
Zus
Paul zette zich af en steunde op de duwstang van het boodschappenwagentje om zich op wieltjes te laten meevoeren in de richting van zijn vrouw, Ria, die al bijna voorbij Fruit & Groenten was. Hij hield van de gelijkmatig vertragende beweging die hem door een gang met gevaarlijk hoge rekken vol cornflakes en konfituur voerde. En terwijl hij als een dreigende camerabeweging naar haar rug toe roelde raakte hij kortstondig vervuld van de mechanische onschuld van een biljartbal. Net voor hij bij haar kwam, zag hij aan haar schouders dat ze het karretje hoorde aankomen maar dat ze zichzelf dwong niet om te kijken. Hij zette zijn voeten met een sprongetje aan de grond en trok een overdreven schuldbewust gezicht.
‘Chris kan je niets verteld hebben,’ zei ze.
Paul registreerde dat de klemtoon op ‘verteld’ lag en niet op ‘kan’ alsof het ontkennen van haar ontrouw niet meer het belangrijkst voor haar was. Een onverwachte vooruitgang. Chris had hem helemaal niets verteld, maar blijkbaar had ze hem wel iets kùnnen vertellen.
Ria was van haar vakantie met Chris thuisgekomen in een wolk van uitdagende onafhankelijkheid. Ze had haar haar laten millimeteren en zwartverven. Dat Chris hem in bedekte termen zou hebben laten doorschemeren dat ene Hugo meer was dan de vakantievriend die Ria ervan maakte, was een van de terugkerende thema's geweest in Pauls tactische toespelingen waarmee hij haar de voorbije weken
| |
| |
had achtervolgd, een verzinsel dat moest suggereren dat hij meer wist dan hij wist. Hij had er een donker plezier aan beleefd Ria aan te zetten tot onwaarschijnlijke versies van haar vakantie met Chris. Zonder direct voor zijn vermoedens uit te komen had hij alle tegenstrijdigheden gerangschikt in een boekhouding van uitgestelde wraak. Nu hij echter voelde dat ze zou gaan toegeven, gaf hij haar de kans haar klemtoonfout te herstellen: ‘Waarom zet je je zonnebril niet af?’
‘Daarom. Ik heb hoofdpijn,’ zei ze, terwijl haar hand als vanzelf naar de zonnebril tastte om hem af te zetten en dan aarzelde omdat ze zijn blik ving. Door de aarzeling kreeg het gebaar een onbedoelde belangrijkheid en toen ze de zonnebril had afgezet bleven ze mekaar aankijken over de boodschappen heen: Ria om te laten zien dat ze niet bang was voor wat ze dacht dat Paul dacht; Paul om te doen alsof hij zekerder was van zijn zaak dan de ontbrekende schuld-betekenis in zijn boekhouding toeliet. Met elk moment dat voorbij ging werd het moeilijker zich uit de wederzijdse hypnose los te maken zonder gezichtsverlies te lijden. Tegelijkertijd werd hun onbeweeglijkheid die gedeeltelijk het pad van andere klanten blokkeerde elk ogenblik belachelijker.
Een man met een grijze snor bleef staan en deed alsof hij de kwaliteit van schuursponsjes vergeleek. Hoe strak Pauls blik zich ook op Ria's kleinste oogbewegingen richtte, de rand van zijn blikveld registreerde de belangstelling van de man. Paul verbreedde zijn flauwe glimlach bij de gedachte dat de man met de snor misschien dacht dat Ria en hij in de ban waren van een plotse opwelling van verliefdheid. Hij vroeg zich af wat hij zelf zou denken als hij van stel zo in mekaars ogen zou zien kijken tussen de rekken van de supermarkt.
| |
| |
Ria gaf een ruk aan het boodschappenwagentje en draaide zich om.
‘Goed. Ik ben met hem naar bed geweest. En nee, ik heb er geen spijt van en ik ben ook niet van plan me er schuldig over te voelen.’
‘En koffie,’ zei Paul luid, onzeker of de man met de snor Ria had kunnen verstaan. Hij volgde Ria naar de afdeling fijne vleeswaren en keek naar een gekookte ossetong terwijl zij wachtte tot haar nummer aan de beurt zou zijn. De witte pezen en buisjesachtige aders aan de achterkant van de tong hadden een lichtviolette glans onder de verlichting van de koelvitrine. De eigenlijke tong, met afzonderlijke haartjes als zaadjes op een aardbei, was maar een klein deel van de bruine klomp vlees. Paul liet zijn tong een eindje uit zijn mond hangen. Ria's nummer lichtte op.
‘Hoe vaak?’ zei hij snel, nog voor Ria het woord had kunnen richten tot de verkoopster met het witte papieren mutsje.
‘Dat wil je niet echt weten.’
Hij nam haar tot een propje geduwde volgnummer van de koelvitrine en peuterde het open.
‘Tweeëndertig?’ zei hij, gemaakt verbaasd en tegen niemand in het bijzonder.
Ria reageerde niet op die provocatie en samen werkten ze de boodschappen af: gemalen kaas, groenten in blik, yoghurt en vier flessen witte wijn voor het feestje bij de Woutersen. Paul wreef vluchtig over zijn kin omdat hij iets voelde kriebelen dat onder zijn vingers aanvoelde als een klein, zacht insect. Hij probeerde in een bolle anti-diefstalspiegel te kijken om te zien of er een veegje op zijn kin was achtergebleven, maar de spiegel zat te hoog in een hoek van de muur. In de onzekerheid van de voorbije weken had een bevestiging van zijn vermoedens hem een beslissend punt
| |
| |
geleken, een wegwijzer die ondubbelzinnig de te volgen weg zou aanduiden. Nu zag hij hun amoeboïde vormen over het bolle spiegeloppervlak glijden en voelde hij dat dit nog maar pas het begin was.
Hun auto stond voor de blinde muur van de opslagruimte van de supermarkt. De smalle strook schaduw die over de motorkap en het dashbord viel, had de hitte niet buiten gehouden. Paul draaide het raampje omlaag en voelde de grijze kunststof door zijn jeans branden. Om het contact met de zitting te verlichten drukte hij zijn schouders tegen de rugleuning. Ook gloeiend heet, maar voor even leek het op de schouders draaglijker. Ria zette de tassen met boodschappen in de laadruimte en liet de kofferdeur openstaan om het interieur op buitentemperatuur te brengen. Zelf ging ze in de schaduw van de magazijnmuur staan. Om niet naar haar te moeten kijken, keek Paul naar een stationwagen in een parkeervak verderop. Twee blonde jongetjes maakten ruzie over wie achterin zou zitten. Ze duwden en trokken mekaar en streden met wisselend succes om de handgreep van het portier, terwijl hun moeder, boodschappen torsend en geïrriteerd, naar de juiste sleutel zocht op haar sleutelbos. Ze hadden allebei een zilveren Garfield-ballon op een oranje stokje en een groen doorschijnende zonneklep omkranste hun blonde haar. Van bij de ingang klonk het microfoonstemmetje van de pluchen aap die in een plexiglazen kooi doorzichtige ballen met prulspeelgoed bewaakte. Paul voelde hun autootje bewegen onder Ria's gewicht.
‘Zo, nu weet je het,’ zei ze.
Haar stem had de verongelijkte verbetenheid die hij kende van als ze iets ging kopen waarvan ze wist dat het te duur was. Misschien betekende het dat haar affaire met Hugo, of hoe die kerel ook mocht heten, een afgesloten hoofdstuk
| |
| |
| |
| |
was. Een onzuivere tussenvorm van ontroering en medelijden deed de haartjes op zijn armen overeind staan.
‘Ik weet net niks,’ zei Paul. ‘Bedoel je te zeggen dat het joch je gedumpt heeft?’
‘Ik bedoel helemaal niets te zeggen en het is niet omdat hij geen vierendertig is dat je hem een joch moet noemen.’
‘Hoe oud is de jongeman in kwestie, zeg je?’
‘Ha, ha, haa,’ articuleerde Ria met dalende intonatie.
‘Toegegegeven,’ hernam hij, ‘ik weet niet waar ik over praat, maar aan de andere kant, erg vrijgevig met informatie ben je niet. Waarom vertel je eens niet wat meer over hem?
Hij draaide het raampje driekwart dicht.
‘Stel dat ik tegen vrienden wil opscheppen over de minnaar van mijn vrouw, wat moet ik dan zeggen? Een wonderknaap van “nog geen vierendertig”?’ Hij kon zich er niet toe brengen ‘Hugo’ te zeggen.
‘Je vertelt wat je wil,’ zei Ria.
‘Dat doe ik toch?’ zei hij. ‘Jochie, zeg ik.’ Paul liet zijn zetel neer tot in ligstand, knipoogde naar haar als van de verwarring die hij stichtte. Hij sloot zich op in beginnende hoofdpijn, deed zijn ogen dicht en probeerde weg te zinken in de koker van geluid: binnenrazende lucht, banden op kleverig asfalt en daar doorheen het vrolijke getingel van de flessen wijn bij elk kuiltje in de weg.
Toen Paul en Ria het overvolle stadstuintje van de Woutersen betraden, bleek dat het tuinfeestje dat op de uitnodiging was aangekondigd, voorafgegaan werd door een van die ellendige dia-avonden van Else. Misschien had het wel op de uitnodiging gestaan, maar geen van beiden had meer dan alleen maar de datum en het aanvangsuur ontcijferd op het onduidelijke, artistieke kaartje dat door Else zelf was vervaardigd.
| |
| |
Door het flakkerende licht- en schaduwspel van kaarsen en tuinfakkels konden ze niet onmiddellijk zien wie van de andere gasten ze kenden. Omdat bewegen onmogelijk leek in die beverig verlichte ruimte vol tuinstoelen, zittende mensen met in het duister verborgen handen, flessen en plastic bekertjes in wankel evenwicht, lieten ze zich dicht bij de keukendeur in het gras zakken. Een paar motten cirkelden nerveus en hoekig rond de projectorlamp wat op het laken dat als scherm dienst deed, vage lichtfluctaties veroorzaakte. Else zat opzij van het scherm te vertellen en deed af en toe teken naar Bart die het apparaat bediende.
‘Paul, hebben we die dia's al niet eens gezien?’
‘Ik dacht van wel. Ik ga eens kijken of ik wat te drinken kan vinden.’
‘Toch niet opnieuw dat geleuter over Zuid-Afrika?’
‘Wat mij betreft, hoef je niet te blijven.’
‘Daar is Herbert,’ zei Ria. Ze begon te wuiven. Herbert kwam met voorzichtige passen op hen afgelopen, zonder zich evenwel te bukken voor de lichtkegel van de projector. Hij droeg een ruim hemd met korte mouwen. Voor ze Paul had ontmoet had het er een tijdlang naar uitgezien dat Ria uiteindelijk met Herbert zou trouwen. Uit een drang te bewijzen dat ze geen wrok koesterden tegenover mekaar, waren Herbert en Paul bevriend geraakt. En nu benijdde Paul hem zijn solide scouts-verleden, zijn zwarte haar zonder een spoortje grijs en zijn gezellige, onopvallende vrouwtje.
‘Is Anja er niet?’ vroeg hij.
Herbert maakte een gebaar in de richting van de projector, haalde een fles Pinot tevoorschijn en richtte zich tot Ria.
‘Er zijn nog drie andere flessen, veilig weggeborgen in het kastje van de electriciteitsmeter.’
‘Herbert, jij hebt die dia's toch ook al gezien?’
‘De meeste mensen die hier zijn waarschijnlijk niet.’ Hij
| |
| |
rolde met zijn ogen en maakte een knorrend geluid. Else en Bart stonden in het onderwijs en waren tijdens de vorige zomervakantie bijna twee maand lang met vrienden door Zuid-Afrika getrokken. De meeste dia's toonden landschappen die Else waarschijnlijk had gefotografeerd omdat ze haar hadden doen denken aan beelden uit documentaires die ze thuis had gezien. Flauw oplichtend op het laken leken ze weinig gedetailleerd, met zilvergrijze luchten en te veraf gelegen groepjes bomen met platte kruinen. De hals van een giraffe die ze op een ochtend in de bush had gezien, was nauwelijks te onderscheiden van de takken van de boom waarachter hij zich verborg. Bovendien bleek uit Else's commentaar dat zij door de lens van de herinnering andere dingen zag dan haar gasten.
Behalve een groepje genodigden dat vooraan rond Else's ernstige stem was geschaard, zaten de meeste gasten in een steeds nadrukkelijker geroezemoes te praten en nieuwtjes uit te wisselen. Iemand had uit onachtzaamheid of met opzet een steen verwijderd waarmee het laken strak werd gehouden en het beeld van een negerin met brede tanden en een korf op het hoofd, rimpelde loom als een vlag.
Paul leunde zijn schouders tegen de tuinmuur en rook een flauwe kamperfoeliegeur omgeven door de agressievere geuren van spetterende tuinfakkelwas en pasgemaaid gras. Ria's pogingen hem in het gesprek te betrekken beantwoordde hij met een brede glimlach die ze op allerlei manieren kon interpreteren. Hij hoopte dat het zou lijken op het soort glimlach waarmee je dronkenschap probeert te verbergen. In feite werd het gevoel van onwerkelijkheid dat hem deed glimlachen slechts in beperkte mate beïnvloed door de Pinot. Dat hun recente huwelijksproblemen alleen voor hen beiden bestonden en verder onopgemerkt bleven, gaf hem het grappige gevoel glazen wanden om zich heen te
| |
| |
hebben zonder dat hij kon beslissen aan welke kant van de onzichtbare afscheiding hij zich liever wou bevinden. Voornamelijk glimlachte hij echter omdat hij, toen Ria zich naar hem toewendde, voor het eerst sinds de tijd dat ze mekaar hadden leren kennen, het kleine wratje in de vouw tussen neusvleugel en wang had opgemerkt. Hij voelde een echo van de onzekere, scherpziende verliefdheid van hun begindagen waarin het wratje moeiteloos had weerstaan aan de vlakgom van de gewoonte. Het was niet echt een wratje, maar een peperkous, zei Ria, maar hij had nooit geweten wat het verschil was. In haar hals, bij de welving van haar sleutelbeen, had ze er nog een. De tussenliggende jaren leken door Ria's affaire plots weg te vallen als wazige letterjes voor een nieuwe bril en hij glimlachte omdat hij op een sullige manier bezig was verliefd te worden op deze nieuwe vrouw.
Anja en een vrouw die Paul nog nooit eerder had gezien, schreden hand in hand op hen toe, allebei met een flakkerende kaars in hun vrije hand. Uit angst kaarsvet over hun handen te morsen, hielden ze hun blikken strak in lijn met de bevende vlammetjes wat hun bewegingen een aantrekkelijke plechtigheid gaf.
‘Mijn zus Lus,’ zei Anja nadat ze haar kaars in hun midden had geplant.
‘Hallo zus,’ zei Paul tot Lus die met haar kaars in de hand rechtop was blijven staan. ‘Je lepe schoonbroer zit te popelen om ons met Pinot te overladen.’
‘Een zeldzame reservé electricité,’ zei Herbert met het accent van een Amerikaan die Frans praat. Hij was opgestaan en deed alsof hij Lus' schouders met grote kracht naar beneden duwde. Toen ze neerzat liep hij de keuken in om de flessen te halen.
| |
| |
‘En, hoe komt het dat we jou nog niet eerder hebben gezien?’ vroeg Paul met een grappig bedoelde achterdocht. Lus was getrouwd met een Portugees en woonde in Spanje dicht bij de Portugese grens. Anja ging er elk jaar op bezoek. Herbert ging nooit mee en Lus kwam ook bijna nooit bij Herbert en Anja op bezoek.
‘Liefje, dat zijn jouw zaken niet,’ zei Ria.
‘Mijn vrouw, Ria,’ zei Paul zuchtend.
‘Mijn man, Paul,’ deed Ria hem na.
‘Ze noemt mij altijd liefje als ze zich ergert.’ Hij was blij dat hij dat had kunnen zeggen alsof het een grapje was.
‘En Paul zegt altijd zus tegen zussen van vriendinnen,’ zei Anja. ‘Vraag me niet waarom.’
‘Omdat ik nooit zussen heb gehad,’ zei Paul. ‘Ik stel me altijd voor dat het leuk moet zijn een zus te hebben. Nu ik het weet, kan ik het eigenlijk ook wel zien, dat jullie zussen zijn bedoel ik.’
‘Waarom zou je in godsnaam een zus willen hebben, broer?’ zei Lus.
‘Ik weet niet, ik heb het idiote idee dat ik vrouwen zou kunnen begrijpen als ik een zus had.’
Lus, die door Anja was meegebracht en eigenlijk niemand kende, voelde zich net als Paul niet bij het feestje betrokken. Ze dronken stevig van de stroperige Pinot en ze noemden mekaar broer en zus alsof ze in de Vlaamse versie van een neger-soap speelden. Ze vertelden mekaar dingen die ze aan veel van hun vrienden niet zouden vertellen en toen de dia's werden opgeborgen demonstreeerde Paul hoe hij vroeger samen met zijn oudere broer in bed, schaduwbeelden maakte met zijn handen. De statig wiekende adelaar lukte niet meer zo best, maar van het zenuwachtige konijn kon hij de bovenlip nog laten trillen en snuffelen in het messcherpe projectorlicht.
| |
| |
Herbert hurkte bij hen neer en maakte een bulldog met een sigaar in zijn kop.
‘Hulpstukken zijn verboden,’ zei Paul en trok het stokje dat als sigaar dienst deed uit Herberts samengeknepen vingers. Maar ook zonder de sigaar leek de bulldog sprekend op de hond uit de tekenfilm. Lus was verrukt. Herbert trok een gezicht alsof hij diep nadacht: ‘O.k., wat denk je hiervan? Kijk naar mijn vingers.’ Ze keken hoe hij zijn mollige vingers samen bracht tot een kluwen. ‘Wat denk je dat het is?’ Paul keek, maar deed geen moeite zich de mogelijke vorm van de schaduw voor te stellen. Dat Herbert een gestreept hemd met korte mouwen droeg, leek hem een teken te meer dat hun vriendschap slechts op goede bedoelingen en wederzijdse misverstanden berustte. Paul had na zijn veertiende nooit nog hemden met korte mouwen gedragen en vaak ergerde het hem een volwassene ‘kinderkleding’ te zien dragen.
‘Vingers,’ zei Paul met gespeelde domheid.
‘Een cactus’, zei Lus.
‘Je bent er dicht bij.’
Herbert bracht zijn handen binnen het bereik van de lichtbundel en het stompneuzige silhouet van een elandkop sprong zo herkenbaar tevoorschijn dat Paul werkelijk verrast was. Piepend en bijna buiten adem van op zijn hurken te zitten, liet Herbert zich lachend naast Paul neerploffen. Het deed Paul plezier dat Herbert ondanks zijn korte mouwen en zijn broek die blijkbaar te nauw om de taille sloot, net zo een slappe conditie had als hijzelf. Als ze vroeger badminton speelden op het rossige grasperkje achter het weekendhuisje van Pauls ouders, was Paul altijd het eerst buiten adem. Omdat hij niet wou onderdoen liet hij het meestal aan Herbert over om voor te stellen ermee op te houden. Meestal draaide het erop uit dat hij het ergernis- | |
| |
wekkende gevoel had dat Herbert het spel beëindigde om hem een plezier te doen.
‘Ik denk dat Ria naar huis wil,’ zei Herbert, stil genoeg om Lus het idee te geven dat hij zich niet ook tot haar richtige, maar luid genoeg voor haar om het te horen.
Paul riep Ria's naam en liet de laatste klinker overgaan in een lang gierend geluid als van een neerstortend vliegtuig. Bijna iedereen die niet te dronken was keek geamuseerd in zijn richting, nieuwsgierig naar zoveel uitbundigheid.
‘Is ze zo bezopen dat ze niet meer kan staan?’
‘Ria bezopen?’
‘Grapje,’ zei Paul. Hij glimlachte toen hij zag dat Ria over haar korte zwarte rok streek en vervolgens losgeraakt haar achter haar oor duwde: na drie weken gemillimeterde opstandigheid droeg Ria in gedachten nog steeds schouderlang haar. Aan haar besliste gebaartjes te zien zou ze willen praten. In de keuken, of in bed als hij haar gezicht niet kon zien en het makkelijker was mekaar te pijnigen met strategische oprechtheid. Het vooruitzicht trok hem niet aan, hoewel haar verlangen de zaak uit te praten hem op een ironische manier meester van de situatie maakte.
‘Vergeet je niet even gedag te zeggen aan Else en Bart voor je weggaat?’ sneed hij haar opgewekt de pas af.
‘Heb ik al gedaan. Vergeet jij het maar niet, Else zei dat ze het gevoel heeft dat je haar ontwijkt.’
Paul onderdrukte de neiging op dezelfde onverdreven manier Else's naam te roepen. Hij was niet zeker genoeg van zichzelf om zich voor een tweede keer op een overtuigende manier publiekelijk aan te stellen. De sfeer in de tuin leek te gedempt om het te proberen.
‘Wat een verrukkelijke onzin. Ik zie haar nog wel voor ik vertrek.’
Herbert en Anja vertrokken kort na Ria. Lus bleef Paul
| |
| |
gezelschap houden, maar geen van beiden had nog zin in het flirterige broer-en-zus gedoe nu hun onmiddellijke publiek naar huis was gegaan. Het moment voor vroegtijdige intieme bekentenissen was voorbij en Paul ontdekte dat ze mekaar ook oprecht graag mochten.
Via een stapel bemoste dakpannen klommen ze op de tuinmuur, buiten bereik van het uitdovende feest. Hierboven kon je, in de richting van de stadsrand, de stalen verlichtingsmast zien die kort bij het station tussen de zich samengevoegde sporen stond, straatlampen, de omgekeerde waaiers dakrandverlichting van de fabrieksloodsen aan de overkant van de sporen. Aan de andere kant werd het rossige schijnsel boven het centrum van de stad doorsneden door grijze bladen rusteloos laserlicht. De kamperfoeliegeur was hier veel sterker en slechts vermengd met een schedelwarme talkgeur die uit Lus' haar opsteeg. Ze zaten hand in hand tegen mekaar, onbeslist, en praatten met tussenpozen. Het was een schitterende avond en Paul had medelijden met Ria die onder dezelfde hemel alleen in hun huis was, wakker lag of sliep, in plaats van hier bij hem op de tuinmuur te zitten. Hij ademde over Lus' hand. De bleke vlek van haar gezicht draaide zich naar hem toe. Ze liet hem even begaan en gaf toen met een kneepje te kennen dat ze haar hand terug wou.
|
|