| |
| |
| |
Eerste prijs verhalenwedstrijd
Nadine Dupont
Meisjesfruit
Toen Louise werd geboren, woog ze net geen veertien pond. Haar moeder vergeleek de bevalling met een amputatie zonder verdoving en beweerde dat ze haar eigen middenrif had horen knappen op het moment van de geboorte. Aan iedereen die haar in het ziekenhuis kwam opzoeken gaf ze een gedetailleerde beschrijving van wat zich in de verloskamer had afgespeeld. De vader van Louise zat naast het bed en knikte. Hij was sprakeloos van geluk omdat hij een dochter had gekregen die zo goed op hem leek. Maar tegelijk hoopte hij dat zijn vrouw dit nooit meer zou hoeven mee te maken.
‘We kunnen het maar beter bij één dochter laten,’ zei Louises moeder.
‘Juist,’ zei Louises vader, ‘Een kind krijgen is niet niks.’
Louise was zes toen haar ouders van Sacramento naar Brentwood verhuisden. Ze herinnerde zich dat ze de hele dag in het lege zwembad achter het huis had gespeeld. De wanden en de vloer waren felblauw. De trap leek op een omgekeerde schelp met ribbels. Eén van de verhuizers had een kist met speelgoed en de driewieler in het zwembad gezet. Louise telde luidop tot twintig terwijl ze tegen de helling opfietste. Ze zong terwijl ze van het ondiepe naar het diepe reed. Later had ze al haar poppen en knuffeldieren op de trappen uitgestald en had ze met kleurkrijt een tekening gemaakt op de bodem van het zwembad.
Het enige wat Louise miste in het nieuwe huis was de
| |
| |
geur van haar vaders kabinet. In Sacramento had hij zijn praktijk in het souterrain van het huis gehad, waar Louise hem iedere middag opzocht. Ze kreeg er haar dagelijks fluortabletje en mocht daarna de laatste gipsafdrukken bekijken. Volgens haar vader waren er heel beroemde tanden bij.
In Brentwood liep haar vader iedere ochtend naar de overkant van de straat. Een laag, strak gebouw was nu het kabinet, waar Louise alleen nog kwam nadat de laatste limousine met donkere ramen was weggereden. De tanden die haar vader daar behandelde waren nog veel beroemder dan die in Sacramento.
Die zomer leerde Louise zwemmen. Ze zat op de boord van het zwembad en keek hoe haar ouders zich in het water voortbewogen. De bolle buik van haar vader glom in de zon. De ronde billen van haar moeder leken op een gedeukte boei die telkens uit het water opwipte.
‘Kom in het water,’ riep haar vader, ‘dan leer ik je drijven.’
Louise aarzelde, maar een onverklaarbaar verlangen om de gladde huid van haar ouders aan te raken maakte dat ze sprong. Alles om haar heen werd felblauw. Ze voelde zich zo licht als een strookje rijstpapier in de wind. Toen ze door twee sterke handen naar boven werd getrokken, hoorde ze opnieuw geluiden.
‘Strek je,’ zei haar vader.
‘Buik intrekken en billen samenknijpen,’ zei haar moeder.
Louise sloot haar ogen en beeldde zich in dat ze een opwellend windje moest tegenhouden. Haar lichaam begon zachtjes op het water te dobberen. Na een poosje keek ze even naar links en naar rechts, zonder haar hoofd te bewegen.
| |
| |
Toen zei ze: ‘Wij lijken op de orka's van Seaworld.’
Nog voor Louise naar de eerste klas ging, had ze al geleerd dat ze niet iedereen aardig hoefde te vinden en dat niet iedereen haar aardig zou vinden.
‘Vergeet nooit dat te veel altijd meer is dan te weinig of genoeg,’ zei haar moeder.
‘Gebruik alles wat je hebt en zet nooit een stap achteruit,’ zei haar vader.
Tijdens de middagpauze van de eerste schooldag liep Louise over het schoolplein, samen met een jongen aan wie ze die ochtend een potlood had uitgeleend. Drie meisjes kwamen gearmd op hen af en bleven voor Louise en haar vriendje staan.
‘Dag juffrouw nijlpaard,’ zei de middelste.
‘Dag mevrouw marshmallow,’ zei de linkse.
Toen begonnen ze alle drie te giechelen.
Louise ademde heel diep in. Langzaam stak ze haar handen op en maakte haar haarspeld los. Terwijl ze de drie meisjes strak bleef aankijken, streek ze haar haren glad en bond ze ze opnieuw samen met de haarspeld. De meisjes diensden achteruit toen Louise kordaat naar voren stapte.
Op haar twaalfde verjaardag was Louise één meter zestig lang en woog ze honderdvijftig pond. Ze was het enige meisje van de klas met echte borsten. Een paar klasgenootjes droegen weliswaar een beha, maar iedereen wist dat de inhoud ervan zo goed als niets voorstelde.
De dag dat Louise samen met haar moeder de ene lingeriezaak na de andere bezocht, beschreef ze in haar dagboek als ‘de tietentocht.’ Ze herinnerde zich de krappe pashokjes waarin ze steeds opnieuw haar T-shirt moest uittrekken. IJskoude handen hielpen haar bij het aantrekken van witte,
| |
| |
| |
| |
lichtblauwe of huidkleurige beha's. Louise had zich nooit eerder geschaamd voor haar lichaam, maar de keurende blikken van de winkeljuffrouwen en het genadeloze licht in de pashokjes gaven haar het gevoel dat ze nog naakter dan naakt voor hen stond.
‘Ik weet het,’ zei haar moeder. ‘Vrouwen zijn wreed voor elkaar.’
Louise zuchtte en nam nog een hap van haar frambozenijs.
‘Gaat het ooit over?’ vroeg ze.
‘Alleen als je dat zelf wil,’ zei haar moeder.
Er viel een eerbiedige stilte toen Louise zich de daaropvolgende week omkleedde in de kleedkamer van de gymzaal. Het contrast tussen een stel levensechte borsten en onzorgvuldig aangebrachte vullingen was alarmerend groot. De bedriegers vielen door de mand, terwijl er voor Louise opwindende tijden aanbraken.
Op één van de vele verjaardagsfeestjes vroeg Matthew Barton haar ten dans. Hij was twee jaar ouder dan Louise, maar door wat hij omstandigheden noemde, had hij een paar keer moeten overzitten. Er werd verteld dat hij over een meesterlijke zoentechniek beschikte. Louise was intussen dertien geworden, de ideale leeftijd om kennis te maken met de eerste faze van de liefde. In de week die voorafging aan haar eerste echte afspraakje met Matthew kreeg Louise een bijna fanatieke belangstelling voor haar mond. Ze zocht haar vader op in zijn kabinet en vroeg: ‘Wat weet jij over lippen?’
‘In welke context?’ vroeg hij.
‘Zoenen,’ zei Louise.
Terwijl hij zijn vinger op de zijkant van haar neus legde,
| |
| |
zei hij: ‘Eigenlijk begint het hier. Met deze spier, de dilator naris, maak je je neusgaten wijder.’
Toen streek hij met zijn vingers langs haar onderlip.
‘De oricularis externus,’ zei hij, ‘maakt je mond ronder. Het is een ringspier die je helpt bij het zuigen aan een rietje of bij het uitblazen van een kaars.’
‘Of bij het zoenen?’ vroeg Louise.
‘Of bij het zoenen,’ zei haar vader.
‘Toe slot,’ zei hij toen, ‘heb je ook nog de buccinator, waarmee je toont dat je iets lekker hebt gevonden. Je glimlacht dan alleen met je onderlip.’
Louise betastte haar mondhoeken en spande haar buccinator aan, maar er gebeurde niets.
‘Wacht maar tot zaterdag,’ zei haar vader. ‘Dan lukt het wel.’
Van de eerste zoen herinnerde Louise zich alleen dat ze dacht: als ik me nu maar niet verslik. De tweede en alle volgende beschreef ze uitgebreid in haar dagboek.
‘Je bent zo knap,’ had Matthew gezegd.
En toen: ‘Kan je me volgende week helpen met wiskunde?’
Nadat ze drie maanden lang zijn huiswerk had gemaakt, hem had ingefluisterd bij overhoringen en hem had laten spieken tijdens het eindexamen, begreep Louise wat hij had bedoeld met ‘je bent zo knap.’
Later kwam Ben, die caleidoscopen verzamelde en haar meenam op dansles. Hij zoende lang niet zo goed als Matthew, maar hij was verstandig, geestig en dik. Net toen Louise dacht eindelijk haar gelijke te hebben gevonden, ging Ben op dieet.
‘Ik noteer nu iedere avond wat ik in de loop van de dag heb gegeten,’ zei hij.
| |
| |
‘Goed zo,’ zei Louise.
‘Zal ik intussen ook jouw voedselverbruik in kaart brengen?’ vroeg hij.
‘Nee,’ zei Louise en ze maakte het uit.
Haar laatste liefde van de middelbare school noemde ze de keukenkijker. Hij belde aan, gaf Louise een vluchtige kus en liep meteen door naar de keuken. Hele middagen stond hij bij het keukenraam, vanwaar hij het kabinet van haar vader in de gaten hield. Telkens er een limousine stopte bij het lage gebouw aan de overkant, greep hij naar zijn verrekijker en mompelde de naam van één of andere beroemdheid. Louise hield het na drie weken voor bekeken. De twee lensdoppen die hij achterliet, heeft ze nog een poosje bewaard.
Louise had een diploma van middelbaar onderwijs; ze had een rijbewijs en veertien zwembrevetten. Ze was één meter negenenzeventig lang en woog om en bij de tweehonderdvijftig pond. Wanneer ze zichzelf in de spiegel bekeek, was ze eigenlijk best tevreden. Alles wat gaaf hoorde te zijn, was gaaf.
‘Wat wil je worden?’ vroeg haar vader.
‘Alles,’ antwoordde Louise.
‘Wie wil je zijn?’ vroeg haar moeder.
‘Mezelf,’ zei Louise zonder één moment te aarzelen. ‘Maar in afwachting kan ik misschien tandheelkunde gaan studeren. Ik zie later wel wat ik echt wil worden.’
Louise vertrok naar de universiteit waar ook haar vader destijds zijn vak had geleerd. Haar kamergenote was een tenger meisje dat het altijd koud had.
‘Martha en ik vullen elkaar zo'n beetje aan,’ zei Louise toen ze haar moeder de eerste keer opbelde.
Het dagboek van Louise vulde zich met opsommingen
| |
| |
van alledaagse feiten. Ze studeerde, ze ging wel eens uit, maar ze ontmoette niemand voor wie ze haar buccinator wou opspannen. Het was een periode van rijpen en gisten.
In het derde jaar echter werd Martha verliefd op één van haar docenten.
‘Ik weet dat het niks wordt,’ zei ze, ‘maar één keer in je leven een stommiteit begaan valt nog net binnen het toelaatbare.’
Ondanks haar twijfels over de zaak Martha-professor Walters, aanvaardde Louise de rol die haar in dit liefdesverhaal werd aangereikt. Ze maakte voortaan lange avondwandelingen of studeerde in de leeszaal van de bibliotheek. In de kamer die ze deelde met Martha werd immers drie keer per week de liefde bedreven.
Wat Louise vanaf het begin had gevreesd, gebeurde: het liep uit de hand. Toen de professor over afbouwen begon, klampte Martha zich aan hem vast. Ze eiste dat hij de echtscheiding zou aanvragen, dat hij met haar zou trouwen.
Het is niet eens wanhoop, schreef Louise in haar dagboek, maar waanzin, grimmige waanzin.
Martha was gek geworden en niemand leek in staat haar te bereiken. Ze studeerde met een ijver die grensde aan bezetenheid. Ze had het nog kouder dan vroeger.
‘Ik krijg grootste onderscheiding,’ zei ze steeds opnieuw.
‘Zorg goed voor jezelf, Martha,’ zei Louise toen ze die zomer afscheid namen van elkaar.
Een maand later vond men Martha's lijk op het strand van San Clemente.
Louise verliet de campus met een academische graad in de tandheelkunde.
‘Maar ik word geen tandarts,’ zei ze tegen haar vader.
‘En ik ben zwanger,’ zei ze tegen haar moeder.
| |
| |
Het eerste hadden haar ouders verwacht; over het tweede stelden ze de vragen die gebruikelijk zijn in zo'n geval.
‘De vader vertrekt volgende week naar zijn vaderland’, zei Louise. ‘Hij weet niet dat ik zwanger ben.’
Toen legde ze haar hand op haar buik en zei: ‘Over drie maanden hebben jullie een kleinkind.’
Op een dinsdagochtend werd Louise gewekt door een pijnscheut die zich als een gloeiende spiraal om haar buik spande. Ze stond op, trok haar badpak aan en ging op de boord van het zwembad zitten. Bij de volgende wee liet ze zich in het water zakken. Ze zwom langzaam van rand naar rand, tot de pijn nog slechts een knellend korset was. Tussen twee weeën in liet ze zich door het water dragen.
‘Bel de kraamkliniek maar dat we eraan komen,’ riep Louise naar haar vader die bij het zwembad was komen staan.
Hij vergiste zich onderweg twee keer van afslag. Haar moeder huilde ononderbroken.
Terwijl ze met haar handen de verlostafel vastgreep, terwijl ze perste en haar buik in een gebalde vuist zag veranderen, vroeg Louise zich af hoe ze deze gebeurtenis in haar dagboek moest beschrijven.
Ze noteerde uiteindelijk alleen de naam van haar dochter: Victoria.
Het kind woog zeven pond, had gitzwart haar en donkere spleetoogjes.
Ze was precies zoals Louise had verwacht.
‘Wat is ze een dun kippetje’, zei haar moeder. ‘Lijkt ze op haar vader?’
Louise knikte en zei: ‘Maar ze heeft mijn mond.’
Nu ze had ervaren hoe het voelde om iemand te verliezen
| |
| |
en wat het betekende om iemand te krijgen, wist Louise beter dan ooit wie ze was en wat ze wou worden.
Geïnspireerd door een oude ergernis, begon ze een zaak in exclusieve lingerie. Ze zette de winkel vol kamerschermen en schreef in haar dagboek: Het Boudoir (knus en sierlijk ingericht damesvertrek). Ultraviolet licht in de paskamers zorgde ervoor dat zelfs de fletste huid een bronzen glans kreeg. De spiegels waren klantvriendelijk. Lang geleden had ze geleerd dat vrouwen niet door andere vrouwen wensen bekeken of betast te worden. Louise maakte daarop alleen een uitzondering wanneer de klant een man was.
‘Toon me je handen,’ zei ze dan.
‘Is het precies een handvol, is het meer of is het minder?’ vroeg ze.
‘Zijn ze spits, peervormig of rond?’
Er was nooit een man teruggekomen met klachten over Louises keuze.
‘Het is de hoogste tijd dat wij Victoria leren drijven,’ zei Louises vader.
Ze zaten, zoals iedere zondagochtend, met hun vieren te ontbijten op het terras bij het zwembad. Louise en haar ouders trokken hun badjas uit en sprongen in het water. Een ritueel van vroeger herhaalde zich toen Victoria hen achterna sprong. Ze schoot als een harpoen naar beneden, werd door zes handen naar boven gehaald en wipte proestend uit het water op. Iemand zei: ‘Billen samenknijpen en buik intrekken.’
Maar Victoria's lichaamje was te rank om door het water gedragen te worden. Ze zonk steeds opnieuw naar de bodem.
‘Het is alsof je een soepstengel op het water legt,’ zei Louises vader.
| |
| |
‘Ze lijkt wel een mes dat zich door het water heen snijdt,’ zei Louises moeder.
Louise zei: ‘Klim maar op mijn buik.’
Toen ze een poosje op het water gedobberd hadden - zwijgend - zei Victoria: ‘Nu ben ik Jonas en jullie zijn de walvissen.’
Ooit had Louise in haar dagboek geschreven: ik ben vier Louises. Dochter, moeder, kostwinner en minnares.
Het eerste was ze altijd geweest. Het tweede was ze geworden. Het derde en het vierde was wat ze wou zijn. Maar eigenlijk, schreef ze, leid ik een verborgen èn een openbaar leven, net als Jezus Christus. Wanneer ze dochter en moeder was, klonk haar stem anders dan wanneer ze klanten bediende of met mannen sprak. Thuis droeg ze katoenen broeken en wijde bloezen. Op de andere momenten droeg ze jurken die al haar rijkdommen uitstalden.
Een enkele keer stelde Louises moeder een terloopse vraag over de liefde, mannen, een huwelijk.
‘Ik kom niets te kort,’ antwoordde Louise dan. ‘Ik neem waar ik trek in heb en wanneer het mij uitkomt.’
Het criterium dat Louise hanteerde bij het uitkiezen van een man noemde ze zelf ‘fascinatie’. Ze was achtereenvolgens gevallen voor een man met een litteken, een man zonder pinken, een man die wurgslangen kweekte en voor een man die haar ooit had gezegd: ‘Jij bent zo toegankelijk, Louise.’
Haar verliefheid duurde tot alle vragen beantwoord waren. Daarna werd ze rusteloos, want mannen van wie ze alle geheimen kende, herinnerden haar te veel aan Matthew, Ben, de keukenkijker en professor Walters.
‘Nieuwsgierigheid is de beste voeding voor hartstocht,’ beweerde Louise en ze prees zichzelf gelukkig dat ze zo nieuwsgierig was.
| |
| |
Een brand in Chicago was drie dagen lang het hoogtepunt in de nieuwsberichten. Voor Louise was het een feit dat ze niet kon - of niet wou - vermelden in haar dagboek. Haar ouders waren naar Chicago gegaan voor een congres in de tandheelkunde. Het hotel waar ze logeerden was een van de vier gebouwen die in de vlammen waren opgegaan.
In de maanden die volgden op de begrafenis voelde Louise zich nergens meer thuis. Ze meed Het Boudoir omdat ze bang was voor de beelden van vroeger die zich op de kamerschermen leken te projecteren. In het huis van haar ouders hoorde ze stemmen, vertrouwde geluiden. Ze zat urenlang bij het zwembad, starend naar het rimpelloze water.
‘Ze hebben zo lang voor me gezorgd, Victoria,’ zei ze.
‘Ik weet het,’ antwoordde Victoria.
‘Toen ik geboren werd, woog ik net geen veertien pond.’ Louise keek haar dochter aan en glimlachte. ‘Onze kanjer,’ zei ze toen. ‘Ze noemden me vaak Onze Kanjer. Jij was hun soepstengel.’
Victoria zat naast haar moeder, op de boord van het zwembad. Ze bewoog haar voet langzaam door het water. Een kring van rimpels gleed langs de felblauwe wanden.
‘Mama,’ zei Victoria, ‘wat moeten we nu?’
‘We kunnen niet blijven doen alsof er niets is veranderd,’ zei Louise. ‘We horen nog steeds stemmen en we hebben al maanden niet meer gezwommen.’
‘Wat wil je er dan aan doen?’ vroeg Victoria.
‘Ik denk dat ik alles ga verkopen,’ zei Louise. ‘Het Boudoir, dit huis en het kabinet. Binnenkort vertrek jij naar de universiteit. Daarna zal je een man ontmoeten, je zal trouwen en kinderen krijgen. Voor het zover is, wil ik zelf ook een nieuw paradijs gevonden hebben.’
‘Welk paradijs?’
| |
| |
‘Venice lijkt me een goede plek om te wonen,’ zei Louise. ‘Daar wonen alle gekken samen. En misschien ga ik wel op schilderles.’
Victoria knikte. Toen zei ze: ‘Ik zal dit missen.’
‘Ik ook,’ zei Louise, ‘maar ik wil niet achterom blijven kijken tot ik zelf een schim ben.’
Ik schilder nu watermeloenen, schreef Louise in haar dagboek.
De achtergrond is blauw, maar minder fel en minder egaal dan de lucht of de wanden van een zwembad. Ik heb een dikke verfkwast waarmee ik de meloenen schilder. Ze zijn roze, de kleur van suikerspinnen en frambozenijs, de kleur van mijn huid. Met mijn dunne kwast zet ik een kaneelbruin steeltje in het midden van iedere meloen.
‘Waarom altijd twee meloenen?’ vroeg de buurvrouw me gisteren. ‘En waarom noem je ze zelfportretten?’
Ik heb mijn handen op mijn borsten gelegd en ik heb gezegd: ‘Daarom.’
Victoria belde me vanochtend op. Ze komt deze zomer een week logeren met de tweeling.
|
|