De Brakke Hond. Jaargang 11
(1994)– [tijdschrift] Brakke Hond, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 15]
| |
[pagina 16]
| |
1
De Morgenstond met tegenzin ontstaat,
de Dag heft stroef het halfgevormd gelaat.
De Avondschemering wordt blind. De Nacht
torst van Natuur gemaskerde overmacht.
Zij spreken. En zij zeggen: wij, de Tijd,
met onzen haastigen loop hebben gebracht
ter dood de Hertogen. Ik hoor hen. Spijt
splijt mij het hart om wat het leven wacht.
Een geestelijk marmeren vlees, dat niet meer lijdt.
Sagrestia Nuova
San Lorenzo. Firenze
| |
[pagina 17]
| |
2
Hij knielt op mij, éen knie; ik, oud man, lig
knie tegen kin terneer in twee geplet
tussen zijn stenen dijen in een wig,
zijn teen tegen mijn bil; en vast gezet
beneden mij zijn rechtervoet, gevlijd
boven mijn rug zijn rustende geslacht.
Verheven rijst draaiend zijn lichaamsschacht,
zijn eigen aangezicht slechts toegewijd,
zijn lichaam, lichaam, lichaam, lust, ziel, Tijd.
La Vittoria
Palazzo della Signoria, Firenze
| |
[pagina 18]
| |
3
Goden stegen van hun goudkaros
en stegen op hun gouden troon, toen hoog
de mens het hoofd ophief. In vlammendos
stuwden zij schijven door de hemelboog.
Van god tot bol geworden tolde daar
materie, toen tot kern en kracht, een hel
werkzame verre pracht miljarden jaar.
Wij die hun wetten leren, lot en tel,
sterfelijk levend uit hun stof, zijn cel.
Fall of Phaëthon
British Museum, London
| |
[pagina 19]
| |
4
Toen hij zijn hand ophief om al dien glans
van lichaam te verdelgen: het is niet
de moeite - vloeide neer op de balans
één traan ontweld aan 't simpel oog dat ziet,
‘Eén glimlach van het oog waar ik in staar
Iet dat uit Niet mijn Iet van Niet geneest.
Er is. Nooit is niet is er ooit geweest,
het schreeuwt terwijl ik het al eeuwen baar.’
De sluier afglijdend ontkleedde haar.
Il Giudizio Universale
Capella Sistina, Roma
| |
[pagina 20]
| |
5
Moeder midden binnen buik kruip ik,
Vader tuchtig met zacht manend woord,
Broederzoon die in mijn lichaam boort
Dochter vlucht mijn armen in en snik.
Verbonden door vermeerderende tijd,
Lust die de ooit gedroomde liefste bijt,
Mens geheelgesmeed uit hemisfeer,
Uniek subject van die ultieme leer,
Zichzelf geslacht voor de verrezen Heer.
Pietà
Duomo, Firenze
| |
[pagina 21]
| |
6
Gebogenhoofds bezin ik dromend waar
de Geest verzinkt in zich; maar Slaap de macht
bemachtigt, en de vruchten van de nacht
laat aan den dag, het dubbel werkzaam paar.
In schemer, 's uchtends en des avonds, ligt
't geduchte, levenbarende gebied,
de blik richt zich daarheen, rustig verlicht,
nooit, bij uw moederglimlach, monsters ziet.
Schoonheid in steen sterft door ons sterven niet.
Lorenzo e Giuliano dei Medici
Madonna col Bambino
Sagrestia Nuova
San Lorenzo, Firenze
| |
[pagina 22]
| |
7
Hier ligt de uit mij geborene, de Zoon,
mijn Vader, bruidegom en broeder, dood.
Geen andere dan hij, dwars op mijn schoot,
als na de liefde slapend, naakt ten toon.
Het is nu zo. Hiertoe beriep het Lot,
ik gaf het lijden die 't mij gaf, mijn god.
Het staat geschreven: leg dit lichaam neer,
gestorven schoonheid komt onschendbaar weer,
met mij, zo jong als hij, geen scheiding meer.
Pietà
San Pietro, Roma
| |
[pagina 23]
| |
8
Grootogig, fel, de Delphica de rol
ontrolt; ontcijferend naar het Boek buigt dan
de Persica; gaat bladeren weemoedvol
door latere bladen die zij duiden kan
de Erythraea; de Cumana leest
zo oud al, tot de Lybica het sluit,
wil opstaan, want de wereldtijd is uit.
Zij lezen en zij zwijgen: eens ontvleesd
wordt vleesgeworden woord weer vlees in geest?
Capella Sistina, Roma
| |
[pagina 24]
| |
9
Te zijn: en uit de slaap te ontwaken, het oog
weifelend opslaan naar wie leven wekt,
naar linkerwijsvinger zijn rechter strekt.
Wie wil? Gij die mijn wil naar u bewoog.
Nu gij mij gij zegt en ik antwoord gij,
mijn lust uw lust naar u in mij bewijst,
een lyrisch lichaam uit ons beiden rijst,
vormen uit schouwend inzicht scheppen wij,
zo, ja, dat te beginnen zijn er zij.
Adam
Capella Sistina, Roma
|
|