| |
| |
| |
[nummer 44]
De man achter Bart de Man, een ontmoeting
Collega's hadden me gewaarschuwd dat het zo goed als onmogelijk zou zijn een interview met Bart de Man te versieren. Dat bleek echter nogal mee te vallen. Twee weken nadat ik een boodschap had ingesproken op zijn antwoordapparaat, vond ik tussen de post een kleine enveloppe met een kaartje: Bart de Man, drs. filosofie, het telefoonnummer dat ik al had en een adres in een landelijke gemeente in de buurt van Eindhoven. Op de achterkant van het kaartje stonden slechts datum en uur: ik werd verondersteld mij ter residentie De Man te begeven.
Mevrouw De Man die de deur voor me opendeed, glimlachte geamuseerd toen ik me kenbaar maakte, alsof ze zich niet kon voorstellen dat iemand voldoende in haar man geïnteresseerd zou kunnen zijn om hem een interview af te nemen. Ik onderdrukte de neiging me te excuseren en liep achter haar aan naar de cabane achter in de tuin, een soort miniatuur chalet met roodgeblokte gordijtjes en houten latwerk met klimop. Ik verwachtte een met boeken volgestouwd, berookt schrijversheiligdom en werd andermaal verrast de vitrioolschrijver aan te treffen te midden van schaafsel en naar hars ruikende houtkrullen. Binnen met viltstift aangegeven omtreklijnen, hing gereedschap aan spaanplaten panelen. Alleen de silhouetten van enige beitels, een kleine schaaf en een ronde vijl waarmee hij een gat in een plank bewerkte, waren leeg als de kalklijnen rond weggehaalde verkeerslachtoffers. De Man was bezig een stokpaardje te vervaardigen: de plank waar hij mee bezig was had de vorm van een gestileerde paardekop en naast de werkbank leunden een houten steel - iets dikker dan een
| |
| |
gewone borstelsteel - en een dwarshoutje, keurig gevernist op een stuk krantepapier tegen de muur.
Zijn opvallend verzorgde bovenmoerdijkse tongval ten spijt, deed het uiterlijk van de gevreesde criticus me eerder aan een Vlaamse stationschef denken: een kleine, breedgeschouderde man met een laaghangend tonbuikje en een rond hoofd dat slechts door een paar over elkaar schuivende huidplooien van zijn romp werd gescheiden. Vlezige oorschelpen met gesprongen adertjes alsof hij buitenshuis werkte. Donkerzwart haar was dunnetjes over een glimmende schedel gekamd en in zijn nek vormde zich, in afwachting van een knipbeurt, een massa weerbarstige krulletjes. Hij reikte een mollige, beenderloze hand en ging opgewekt verder met vijlen.
Omdat toeval in interviews niet bestaat - altijd zijn geïnterviewden ‘nog even’ met iets ‘bezig’ in de hoop dat je daar dan iets over zegt in je interview -, zette ik mijn cassette-recorder aan en begon met de meest voor de hand liggende opmerking:
- Stokpaardjes, meneer De Man. Is dat niet uw stokpaardje, de dada's van Nederlandstalige auteurs?
Zeg maar Bart, hoor, dat is ook mijn echte naam niet, maar voor een interview is Bart wel goed genoeg.
Is het niet geweldig zo'n stokpaardje? Dat is al het dertiende dat ik maak. Voor elk nieuw kleinkind in de familie maak ik hetzelfde.
Wat was je vraag ook alweer?
- Gefeliciteerd met uw kleinkind, eh, Bart. Of het een van je persoonlijke obsessies is, de dada's van Nederlandse schrijvers?
Ja, ze kunnen nogal zagen die Nederlandse schrijvers, dat
| |
| |
heb je goed gezien. Niet dat ik denk dat het in andere landen beter is. Ik heb voor mijn werk in zowat alle uithoeken van de wereld gewoond dus ik weet waar ik over praat. [Bart de Man werd geboren als kind van zogenaamde expatriates. Net zoals zijn ouders werkte hij zijn hele leven voor de grote Nederlandse multinational waarvan we de naam niet hoeven te noemen. Hij heeft dus geen eigenlijke nationaliteit en geruchten als zou hij de Nederlandse nationaliteit aangevraagd hebben blijven tot op heden onbevestigd. nvdr] Sinds ik me uit de zaken heb teruggetrokken verblijf ik, enige onderbrekingen niet te na gesproken, nu al een tiental jaren in het Nederlandse taalgebied dus ik zie niet in waar ik het anders in mijn stukjes over zou hebben. De moeder van mijn moeder is afkomstig uit Nederlands Limburg, misschien schept dat een band. Een obsessie zou ik het echter niet noemen. Ik denk dat je je laat misleiden door de heftige toon die ik soms aansla.
- Hoe zou je die behoefte aan polemisch geweld dan wel omschrijven?
Ten eerste moet je niet uit het oog verliezen dat ik wel degelijk de lompe olifant ben waar de meeste mensen mij voor houden. Het kraken van fijn porselein oefent een onweerstaanbare aantrekkingskracht op me uit. Beschouw het als een vorm van eerlijkheid. Het schrijven van polemiekjes bevredigt een infantiel genot waar ik ongaarne afstand van doe. Kijk, je zit met een berg leeggoed zonder statiegeld, roemloze flessen, niet te recupereren bokalen, halfvergeten rommel. Als het in de weg begint te staan, breng je de hele zooi naar het bollenpark. Tot daar loopt alles voor ongeveer iedereen gelijk, maar een keer bij de glasbol merk je dat er mensen zijn die hun leeggoed zachtjes door de klep naar binnen laten zakken, anderen laten hun rommel eenvoudig- | |
| |
weg naast de bol staan. Zelf behoor ik tot het kinderachtige type dat elke fles, elk potje zo krachtig mogelijk naar binnen gooit in de hoop de scherven in het rond te horen spatten. Ik geef toe dat het een klein genoegen is, maar in dit tranendal vormen de kleine genoegens een niet te onderschatten troost.
Ten tweede moet je er rekening mee houden dat dat ‘polemische geweld’ zoals jij dat noemt, volmaakt onschadelijk is, want over boeken die de moeite waard zijn polemiseer ik nooit. Een boekje met columns hier, een onverdiende reputatie daar, het zijn allemaal scheten in een fles. Ik geloof dat Herman de Coninck tot nu toe de enige is die mij om mijn petomane kwaliteiten naar waarde weet te schatten. Dat is nu eenmaal de paradox van dergelijke stukjes: drukte om niks, bijbelse verontwaardiging over onbenullige boekjes van onbenullige auteurs. In een goed stukje wordt die paradox zo sterk opgespannen dat iedereen er om moet lachen.
- Behalve dan de auteurs in kwestie.
Dat komt spijtig genoeg voor, maar daar zie ik niet onmiddellijk een oplossing voor. Als de schrijver in kwestie immers ook al vanaf het begin de stompzinnigheid van zijn boekje had ingezien, had hij het waarschijnlijk niet laten uitgeven. Het probleem is, denk ik, dat ijdelheid bij het soort tweederangsfiguren over wie ik schrijf soms eigenaardige vormen aanneemt. Vaak spelen er ook uitgeversbelangen: X moet nodig nog eens onder de aandacht voor hij helemaal vergeten raakt, de boekenweek komt eraan, de commercie moet draaien etc. Ik begrijp dat allemaal wel, maar als lezer heb ik daar niets aan. Excuses zijn er altijd, maar een excuus dat een tweede- of derderangswerk tot een goed boek omvormt, bestaat natuurlijk niet. Dat kan ik ook niet verhelpen.
| |
| |
- Alleen goede boeken mogen worden uitgegeven?
Helemaal niet, maar als je stommiteiten schrijft, moet je niet zeuren als er luidop om gelachen wordt. Zo is dat nu eenmaal, ook in de literatuur.
- Het wordt je vaak kwalijk genomen dat je schrijft onder een pseudoniem. Het wordt ‘flauw’ of ‘laf’ genoemd. Bij het begin van ons gesprek zei je dat Bart niet je echte naam is.
Ach ja, de argumentatie rond het gebruik van pseudoniemen is zo langzamerhand wel bekend. Zoals bijna alle goede dingen in het leven heeft het voor- en nadelen. Het is een feit dat ik zeker geen held ben en het komt niet zelden voor dat ik mezelf flauw of laf vind, maar, dat moet me toch even van het hart, ik ben mijn stukjes niet. Het lijkt me dat ik doordachter schrijf als ik afstand neem door me in te beelden dat ik iemand anders ben. Trouwens een goede tip voor de scribenten die zich met hun krukkige schrijfsels als al te makkelijke prooien voor mijn voeten werpen.
Kijk, in wezen ben ik natuurlijk een aardige kerel, dat vind ik tenminste zelf en, naar ik aanneem, zal het grootste deel van mijn vrienden dat beamen, anders zouden ze mijn vrienden niet zijn. Daar schiet ik natuurlijk niks mee op als ik de waarheid wil zeggen. Aardige kerels zeggen nooit de waarheid, die geven anderen altijd gelijk. Daarom worden ze ook aardig gevonden. De enige figuur die ongezouten zijn mening mag verkondigen is de idioot die de kap met de belletjes draagt. De belletjeskap is zoiets als een pseudoniem, ze geeft de drager het recht ongestraft te zeggen wat hij denkt. Daar staat natuurlijk tegenover dat de opinie van de nar weinig gezag geniet. Je kan nu eenmaal niet alles hebben.
Bovendien lijkt die interesse voor ‘de echte Bart de Man’ me rijkelijk negentiende-eeuws. De echte graanjenever, de
| |
| |
originele Parma ham, voorzien van etiketten met stempels en afbeeldingen van medailles die op jaarmarkten werden gewonnen. Waar is al die - vaak illusoire - autoriteit voor nodig? Om te verhinderen dat de mensen die die dingen kopen op eigen houtje zouden gaan proeven en, wat erger zou zijn, een eigen smaak zouden gaan ontwikkelen. Ik vind het net fijn als de mensen me lezen met in hun achterhoofd de gedachte dat ik wel eens echt een charlatan zou kunnen zijn. Op die manier kan ik voorkomen dat ze aannemen wat ik zeg omdat ik het zeg.
- Je ontkent niet dat je misschien zachtaardiger zou schrijven als je geen pseudoniem zou gebruiken?
Ik heb nooit geprobeerd zonder pseudoniem te schrijven dus ontkennen kan ik het niet. Maar zelfs al mocht je hypothese kloppen dan is het nog maar de vraag welke conclusies je daaraan zou kunnen verbinden. Het enige logische besluit dat je in dit geval zou kunnen trekken is dat ik er goed aan doe onder pseudoniem te schrijven, want van zachtaardige lieden valt nu eenmaal niets dan stroop te verwachten.
- Er wordt je vaak een gebrek aan goede manieren verweten. Je ‘speelt op de man’ maar je weigert je gezicht te tonen, dat is toch onrechtvaardig?
Tja, ‘op De Man spelen’, over een ongelukkige uitdrukking gesproken. Zorro! The Lone Ranger! De Gemaskerde Wreker! Bart de Man! Haha. Onrechtvaardig, zeg je. Daar zit wel wat in. Je bedoelt dat ik de mensen over wie ik schrijf de mogelijkheid ontneem op dezelfde manier wraak te nemen. Maar dat is heel wat anders dan goede manieren. Uit zo'n bezwaar valt alleen maar op te maken dat men heimelijk jaloers is op mijn zogenaamde slechte manieren. Er
| |
| |
spreekt een verlangen uit net zo'n ongemanierde klootzak te zijn als waar men mij - ten onrechte overigens - voor houdt. Als iemand mij zou zeggen: ‘Mijnheer De Man, ik ben net zo'n klootzak als u, maak u bekend zodat we dit kunnen uitvechten als klootzakken onder mekaar.’, dan denk ik niet dat ik daar veel moeite mee zou hebben. Dat is me tot op heden echter nog nooit overkomen. Ik denk dat de meeste klagers zich daar te goed voor voelen.
In feite is het zo dat tot de dag van vandaag nog niemand ooit geprobeerd heeft om te weerleggen wat ik schrijf. Wel komen ze aandraven met beverige protesten over mijn zogenaamde lafheid of mijn slechte manieren, waarbij ze dan voor het gemak vergeten dat ze zelf begonnen zijn met nonsens uit te geven voor goede literatuur. Dat moet je goed begrijpen: als een auteur de slechte smaak heeft uit ijdelheid of wat voor motieven dan ook, abominabele boekjes te plegen dan hoeft niet automatisch iedereen te applaudiseren. Ik geef natuurlijk wel toe dat ik het ze door mijn weinig diplomatische stijl erg makkelijk maak om de kern van de zaak (krukkig tweederangsproza, halve waarheden en hele leugens, zelfbewieroking etc.) uit de weg te gaan. Beschouw dat maar als een vorm van medelijden van mijn kant.
- U praat recht wat krom is.
Ik zou eerder zeggen dat ik toelicht wat altijd al recht was. Laat je niet beetnemen, het is bekend dat de brekings-index van de doorzichtige, doch zeer dichte materie die ‘goede manieren’ heet, storend gezichtsbedrog teweeg brengt.
- U rukt citaten uit hun verband, u laat schrijvers dingen zeggen die ze nooit bedoeld hebben enz., ik citeer maar wat uit een lange lijst beschuldigingen.
| |
| |
Ik merk dat u het tutoyeren achterwege laat en zal dat dan ook maar doen omdat ik niet neerbuigend wil lijken. Kijk, het klinkt misschien niet zo, maar ‘een citaat uit zijn verband rukken’ is als uitdrukking net zo absurd - of zo logisch - als een cirkel rond maken. Een citaat is een citaat omdat het los wordt gemaakt uit zijn context, anders kan het geen citaat genoemd worden. Je kiest je citaten meestal zo dat ze de stelling die je verdedigt adstrueren, doe je dat niet dan mag je met recht een stommeling heten. Ik sluit ook niet uit dat je door citaten te gebruiken, de schijn kan wekken dat iemand iets gezegd heeft wat hij niet bedoelde. Het is zelfs zo dat je altijd verrast wordt als je een tekst leest die je daarvoor slechts kende via een paar citaten. Hetzelfde bedrieglijke verschil merk je op als je een land bezoekt waar je alleen maar over hebt horen vertellen: het ziet er altijd anders uit dan de voorstelling die je je ervan gemaakt had. Een citaat draagt dus van nature iets valsigs in zich. Spijtig genoeg beschikken we ondanks die aangeboren gebrekkigheid niet over een beter middel om iemand een beeld te geven van een werk dat hij nog niet gelezen heeft. Een ideaal stukje zou bestaan uit een enkele regel: ‘Lees werk X of Y van auteur Z en oordeel zelf.’ Je zal moeten toegeven dat dat nogal kort is en na een tijdje bovendien knap vervelend.
Dat ik in mijn stukjes auteurs dingen laat zeggen die ze nooit bedoeld hebben kan ik ook al niet met klem tegenspreken zonder de verdenking op me te laden een leugenaar te zijn. Hoe kan ik er immers zeker van zijn dat mijn interpretatie overeenkomt met de intenties van de auteur? Dat is elementaire literatuurwetenschap. Alleen critici van de allerlaagste orde leven met de zelfgenoegzame zekerheid recht te doen aan de bedoelingen van de auteur, een houding die bij menig schrijver terecht kwaad bloed zet. In theorie is ook hier een ideale oplossing denkbaar: laat au- | |
| |
teur Z zelf stukjes over zijn werk schrijven. Nu ja, daar hoef ik geen commentaar bij te geven, dunkt me.
Waar het op neerkomt is heel eenvoudig: je werkt te goeder trouw. Als die goede trouw in twijfel wordt getrokken beland je vanzelf in een welles-nietes spelletje. Ik kan je echter met de hand op het hart verzekeren dat al mijn stukjes worden geschreven in de oprechte hoop dat het publiek of de auteur en liefst beiden, er beter van worden. Wat ook weer niet wil zeggen dat ik me soms niet geërgerd heb aan de bijzondere stompzinnigheid van bepaalde publikaties, en zoals iedereen weet is ergernis bepaald niet bevorderlijk voor de goede trouw.
Iets anders: alleen mensen waarover ik een stukje heb gepleegd zeggen dat ik citaten ‘uit hun context ruk’. Ik geloof dat ze dit zeggen, niet om te beweren wat iedereen al lang weet, namelijk dat een citaat een context heeft, maar wel om de verantwoordelijkheid voor hun woorden te weigeren, een zeer menselijke reactie overigens.
- U publiceert alleen in De Brakke Hond, niet meteen een tijdschrift met miljoenen lezers. Vindt u die lezerskring niet een beetje beperkt voor de Grote Waarheden die u meent te moeten verkondigen?
Voorwaar een prachtblad die Brakke Hond. U bent me werkelijk niet erg toegenegen, dunkt me. Helaas worden ook uw vragen steeds dommer. Stel dat ik zou menen Grote Waarheden te verkondigen, zou ik er dan wakker van liggen of mijn lezerskring groot of klein is? Uiteraard niet, dan zou het gewicht van de hoofdletters wel volstaan. Het is eerder andersom: hoe kleiner de waarheid, hoe groter de oplage moet zijn.
Maar goed, wat uw vraag betreft, ondanks het feit dat ik niet denk Grote Waarheden te verkondigen, publiceer ik
| |
| |
toch in een relatief klein tijdschrift. Maar hebt u al eens goed bekeken wat voor tijdschrift dat is? Het is een absolute ramp! Het lijkt wel of de eerste de beste idioot er zomaar in mag publiceren. En om het nog erger te maken: het is niet allemaal slecht wat erin komt. Het is bijna net zo erg als algemeen stemrecht, iedereen heeft er evenveel te zeggen. Het stinkt gewoon uren in de wind naar democratie in de letteren. Het kakelt er allemaal wat door mekaar als betrof het een parlementaire zitting en elke keer komt er, als een byzantijnse wettekst vol compromissen, weer een boekje uit tevoorschijn waarin debiliteiten worden afgewisseld met goede verhalen, beuzelarijen met schitterende gedichten enzovoorts. Die algehele democratische wansmaak blijft mijn bewondering opwekken. Ik bedoel, je vraagt je af hoe het toch komt dat zo'n boekje niet uit zichzelf van ellende uit mekaar valt, hé?
- Vast omdat u erin schrijft.
Maar, u doet het zeker met opzet, u wil mij niet begrijpen. Het is net omgekeerd. Ik schrijf in De Brakke Hond omdat het absoluut niets voorstelt, het is een scheet in een fles, het heeft geen belang, net zoals die domme Bart de Man-stukjes.
- Insiders beweren dat Leo de Haes Bart de Man redigeert...
Net zoals Herman de Coninck destijds door Herman Brusselmans van die giftige stukjes in De Morgen liet schrijven? Ach welneen, die De Haes is daar wel schijnheilig genoeg voor, maar zulke dingen doet hij bij mijn weten niet. Trouwens, zeg nu zelf, zie ik eruit als een schraal bebaarde jezuïet? Dat vind ik nu nadelig aan een pseudoniem: iedereen kan suggeren dat het het zijne is. Als ik het goed
| |
| |
gehoord heb zou die nitwit van een Hellemans zich nu ook al voor Bart de Man laten doorgaan, om nog te zwijgen over de geruchten dat ik eigenlijk Harry Mulisch ben.
Zelfs al was dit misschien niet uw laatste domme opmerking, ik zou het gesprek hier graag afbreken. Het heeft me ondanks alles plezier gedaan nog eens een journalist over de vloer te krijgen. Meer plezier dan u zich kan indenken.
|
|