| |
| |
| |
Marc van Oostendorp
Ellendige sfeerbeschrijvingen
Tijdens mijn vakantie kreeg ik een kaart van mijn neef waarop hij ‘Groetjes’ had geschreven. Groetjes! Van een volwassen kerel! De voorkant van die kaart was trouwens ook niet erg opwekkend. Er stond een kerktoren op afgebeeld uit een plaatsje waar mijn neef kennelijk met vakantie was. Ik moet sowieso niet veel van mijn familie hebben maar als ze me ook nog eens dit soort kaarten gaan sturen, kunnen ze het wat mij betreft verder wel shaken.
Heus niet alleen omdat ik nou toevallig kunstenaar ben. Ik ben schilder en ik verkoop mijn werk aan huis - mijn atelier is open van donderdag tot en met zondag, er kan ook in opdracht geleverd worden, komt u gerust een keertje langs - maar ik zie het kunstenaarschap niet als iets bijzonders, gewoon een beroep, een ander is bakker of automonteur, ik maak toevallig schilderijen. Niks ongewoons aan, maar het leidt wel tot een paar beroepsdeformaties en één daarvan is dat ik niet tegen wansmakelijke plaatjes kan.
Henk. Zo heet mijn neef. Hij werkt geloof ik in een garage. Hij wil altijd bij me langs komen, hij wil mijn beste vriend zijn maar vriendschap met je neef kost heel veel tijd. Meer tijd dan ik heb, want ik moet nog een heleboel schilderen voor ik aan de tering sterf. Maar daar gaat het nu niet om.
Twee jaar geleden had ik het meest last van Henk. Hij woonde toen nog in dezelfde stad en dacht dat hij een dichter was. Als je nu zijn ansichtkaarten leest, kun je het je nauwelijks voorstellen. Welke dichter gebruikt nu dat afgrijselijke woord ‘groetjes’. Zelfs ik begrijp dat dat echt niet kan, ook al ben ik dan alleen maar een schilder en niet zo erg literair aangelegd.
| |
| |
Maar goed, mijn neef was toen dichter en hij kwam vaak bij me langs. Hij nam altijd twee dozen negerzoenen mee van de supermarkt, één voor hemzelf en één voor mij. Die aten we dan meteen op. Soms was het schuim in mijn negerzoenen taai en droog geworden. Dan ruilde hij de dozen om. Zonder moeilijk te doen, dat moet ik hem nageven.
Er zitten negen zoenen in zo'n doos. Ik vraag me wel eens af wie die dingen nog meer eet. Elke supermarkt, hoe klein ook, verkoopt ze, maar ik zie er nooit iemand mee lopen of bij de kassa staan. En ook heeft nog nooit iemand mij tijdens een visite een negerzoen gepresenteerd. Niet dat ik vaak ergens op visite ga, maar daar gaat het nu niet om. Volgens mij zijn die dingen ervoor om in het diepste geheim opgegeten te worden. Je moet dan wel zo'n schlemiel kennen als mijn neef die ze voor je mee wil nemen uit de supermarkt want wie ik zo'n doos in de winkel zie kopen, spuug ik ronduit in het gezicht.
Als de negerzoenen op waren, begon Henk te zeuren. Altijd hetzelfde verhaal: dat we samen eens een boek moesten maken. Tekst en beeld. Hij de tekst, ik het beeld. Uiteindelijk stemde ik in. ‘Lever je teksten maar in, dan maak ik er wel wat plaatjes bij.’ Maar nee, dat kon niet, het leek mijn neef nu juist machtig interessant om het eens andersom te doen. Dus moest ik eerst de plaatjes maken en dan kon hij er begeleidende teksten bij schrijven. Goed, zei ik dan. Kijk maar wat rond in mijn atelier. Plaatjes zat.
Nu had ik in die tijd mijn Mickey Mouse-periode. Ik zat nog op de academie en dacht dat het nodig was om Mickey Mouse te schilderen ‘zoals hij werkelijk was’. Ik vond die muis zo plat, ik wilde hem driedimensionaal schilderen, of iets dergelijks. In ieder geval is dat hetgeen wat ik mijn leraren heb verteld en ik ben er toen glansrijk mee geslaagd.
Maar daar gaat het nu niet om. Waar het om gaat is dat
| |
| |
Henk bij die schilderijen geen teksten wilde maken of geen teksten kon maken of geen teksten durfde maken. Een driedimensionale Mickey Mouse, daar wist hij niks op te dichten.
Hij begon dan allemachtig te jengelen en vooral aan me te plukken. Nu ben ik toevallig homo maar van mijn neef moet ik niks hebben. En al helemaal niet omdat hij volgens mij zo hetero is als een konijn. Ik heb in de krant iets gelezen over de ontdekking van een gen dat homoseksualiteit zou veroorzaken. Nou, dat gen had Henk mooi niet. Hij vond het alleen maar interessant een man te kennen en die dan aan te raken. Hij begon zo een beetje in mijn nek te strelen en daar hou ik al helemaal niet van. Sowieso houd ik niet zo erg van strelen en dat soort gedoe. Mekaar met Nivea insmeren en zo, ik walg ervan. Goed, als iemand erop staat dan wil ik het bij hem nog wel doen. Maar van mij blijven ze af met hun vette klauwen.
Ik duwde mijn neef van me af. Hij werd kwaad, zei dat het door mijn schuld nooit iets zou worden met ons gezamenlijke boek, dat ik net mijn vader was - het zwarte schaap van de familie en alcoholist, maar daar gaat het nu niet om - en dat ik ook een prulartiest was met prulschilderijen. Dan ging hij weg, sloeg hard met de deuren maar binnen een paar dagen stond hij weer op de stoep met zijn dozen negerzoenen.
Eén keer ben ik zelfs met mijn neef naar Frankrijk gegaan voor een korte vakantie. Dat was vlak na mijn eindexamen. Ik was weliswaar met lof geslaagd en de leraren noemden mijn driedimensionale muizen meesterlijk, maar gelukkig was ik niet want mijn vriend had het net na anderhalf jaar uitgemaakt. Hij zat ook op de academie en hij was gezakt omdat hij volgens de leraren teveel een epigoon van mij was. Ik denk dat ze daar nog gelijk in hadden ook, ook al
| |
| |
In ieder geval had ik zin om met vakantie te gaan en ik had geen zin om alleen te gaan. Mijn neef kwam weer eens langs en ik dacht ach, waarom neem ik hem ook niet mee. Hij is per slot van rekening mijn neef.
Het waren afgrijselijke weken. Niet alleen dat het de hele tijd regende. Ik houd best van regen. We moesten de hele dag in de tent liggen maar ik had een pak boeken meegenomen en dan kan ik me best vermaken. Henk niet. Lezen, daar bleek de dichter van onze familie niet van te houden. Spelletjes ook niet. Hij wilde de hele tijd alleen maar ‘praten’ en als we dan gingen ‘praten’ hield hij langdurig zijn mond. Ik was degene die vertellen moest, dat was wat hij praten noemde. Zijn aandeel in de conversatie beperkte zich tot het af en toe ontkennen van een observatie van mij. Als ik bijvoorbeeld zei dat onze buurman in de caravan in stilte zijn vrouw haatte omdat ik hem in zijn voortent de hele tijd zag knarsetanden achter zijn krant, zei Henk dat hij dat knarsetanden nooit had gezien of gehoord. En als ik praatte over het rode hoofd van de campingbaas, vond Henk het met die roodheid wel meevallen. ‘Nee, dat is niet zo,’ zei hij dan en vervolgens hield hij zijn mond. Mocht ik weer verder praten.
Hij viel 's avonds meestal vroeg in slaap, meteen na het eten als ik geluk had. Omdat ik eerlijk ben moet ik erbij zeggen dat hij meestal het eten kookte en dat zijn kookkunst lang niet slecht was, als je rekent dat het allemaal op een tweepitstoestel moest gebeuren.
Ik moest dan in mijn eentje de afwas doen, maar dat vond ik niet erg. Zolang ik maar niet hoefde te ‘praten’. Op een avond stond ik zo af te wassen, toen er een jongen naast me kwam staan. Het was een beetje een dikzak en nog een Fransman bovendien. Ik wil hier niet uitgebreid over mijn voorkeuren liggen jammeren, maar op dikzakken heb ik het
| |
| |
meestal niet zo begrepen, ook al merk ik dat ze belangstelling voor me hebben. En dat merkte ik bij deze jongen meteen.
Hij was alleen met vakantie, op een oude racefiets was hij door de Franse Ardennen aan het reizen. Hij stond een spijkerbroek uit te wassen terwijl hij me het vertelde en meteen toen ik hem ernaar vroeg wees hij me zijn tentje aan. Nu moet ik erbij vertellen dat ik helemaal niet zo van avontuurtjes houd, zo een beetje met een Franse dikzak in een eenpersoontentje gaan liggen rollen staat me eigenlijk wel tegen. Het kereltje heette ook nog eens François en zo'n naam roept bij elke gezonde Hollandse jongen natuurlijk de nodige onprettige associaties op. Het is wel een erg weke naam.
Maar ik had zo ontzettend de balen van al het ‘praten’ met mijn neef dat ik wel weer eens wat anders wilde. Dat zijn zo ongeveer excuses, voor zover ik excuses nodig heb. En die François rook best lekker, naar koffie en sigaretten. Ik val op geuren. Maar daar gaat het nu niet om.
Ik ben in dat tentje van hem in slaap gevallen. Hoe dat mogelijk is, is een natuurwetenschappelijk raadsel want zoals gezegd was deze François niet bepaald mager en ik ben zelf als het erop aankomt ook best fors uitgevallen. In ieder geval was er veel lawaai op de kampeerplaats toen ik de volgende morgen wakker werd. Allerlei stemmen die zenuwachtige gesprekken voerden. Nu heb ik nogal een fijngevoelig gehoor, al zeg ik het zelf, dus van zo iets ben ik meteen klaar wakker.
De meeste stemmen die ik hoorde waren van Fransen en ik kon er dus weinig van verstaan. Ik spreek bijna geen vreemde talen. Ja, Engels een beetje, maar mijn Franse vocabulaire strekt zich beslist niet over meer dan vijftien woorden uit. Er klonk wel allerlei onrust in die stemmen,
| |
| |
het was niet het gewone kletsen van een ochtend op de camping. Zelfs niet voor Fransen. Ik probeerde me uit de armen van mijn minnaar los te maken, maar dat ging niet erg gemakkelijk. François had een lichtgewicht tent en ik was nog maar half los toen de stok bij de vooringang naar beneden viel.
Vloekend werd François wakker toen ook de achterste stok omlaag kletterde. Hij moet iets gezegd hebben als ‘Wat is hier aan de hand’ en ik mompelde maar ‘Pardon, pardon, mon amour.’ De jongen begon nu aan de stokken te trekken, zodat het voor mij nog moeilijker werd om naar buiten te gaan. Ondertussen zei hij dingen die ik niet kon verstaan maar die hij ook vast niet meende.
Nadat we een paar minuten hadden liggen vechten in François zijn tent, werd het doek opgelicht door een paar in trainingspak geklede Franse mannen die ons ernstig aankeken. Eén van die mannen had een zware ronde snor en een donkere zonnebril. Hij gaf François een klap in het gezicht maar mij lieten de kerels gelukkig gaan. Ik liep snel naar het toilet want ik moet 's morgens altijd meteen pissen.
Mijn neef lag niet meer in de tent toen ik daar aankwam. Ik trok mijn kleren aan en besloot hem te zoeken. Je bent tenslotte met je neef met vakantie, ook al wil hij dan de hele tijd ‘praten’, dus je moet zorgen dat je elkaar niet kwijt raakt. Dat heb ik nu eens van mijn moeder geleerd. Maar daar gaat het nu niet om.
Bovendien was het nog steeds druk op de kampeerplaats, misschien was er wat te doen, iets wat me bijvoorbeeld vooruit zou brengen in mijn werk. Ik was toentertijd een beetje uitgekeken op mijn driedimensionale Mickey Mouse maar ik wist niet goed wat ervoor in de plaats moest komen. Op de kunstacademies is de figuratieve kunst weer erg in de mode en ik liep toen ook te dubben of ik nu juist ou- | |
| |
derwets of avant- garde zou zijn als ik weer begon met abstracte schilderijen. Waar een mens zich al niet druk om kan maken. Tegenwoordig schilder ik gewoon waar men om vraagt. Wil iemand dat ik zijn hond naschilder, dan doe ik dat. Wil iemand Picasso, dan schilder ik abstract.
Anyway, tijdens die vakantie liep ik nog zo af en toe na te denken waar het naar toe moest met mijn schilderkunst. Trammelant op de kampeerveldjes is in zo'n geval natuurlijk altijd welkom. Een beetje afleiding.
Het was me opgevallen dat de grootste concentratie van heftig gesticulerende Fransen zich aan de rand van de camping bevond, vlak bij de waterval die daar naar omlaag klaterde. Ik liep er naartoe om te zien wat er aan de hand was en om mijn neef daar te vinden.
Hij was er inderdaad, in het middelpunt van de belangstelling kan ik wel zeggen, want hij lag in het water. Hij spartelde wat met armen en benen en riep om beurten ‘Help’ en ‘Au secours’, zodat iedereen hem kon verstaan.
De Franse kampeerders leken echter meer naar het bordje ‘Danger’ te kijken dat in het midden van de plas onder de waterval stond dan dat ze naar Henk luisterden met zijn internationale geschreeuw. Ik trok daarom zelf maar de kleren uit die ik niet veel eerder had aangedaan en sprong het water in.
Ik houd helemaal niet van zwemmen, ik heb de grootste moeite gehad mijn diploma A te halen. Eerst gewoon les, toen op de lagere school een jaar schoolzwemmen, maar na dat jaar kon ik het nog steeds niet. Ik mocht amper zonder begeleiding in het diepe zwemmen. Daarna ging ik nog een jaar praktisch op privéles. Maar daar gaat het nu niet om. Waar het om gaat is dat ik mijn neef flink heb uitgescholden nadat ik hem het water in had gesleurd. Hij sprak me niet eens tegen, hij zat alleen maar naar adem te snakken.
| |
| |
Het eerste wat hij zei nadat ik een paar minuten tegen hem geschreeuwd had, was dat hij blij was dat ik leefde. Hij was 's morgens vroeg wakker geworden en had gezien dat ik niet in mijn bed lag. In plaats dat hij daaraan de enig juiste conclusie had verbonden dat ik met een ander in bed lag had hij gedacht dat ik om de een of andere reden in het water gesprongen was. Hij was naar de waterval gelopen en nog voor hij zelfs maar kon vaststellen of ik wel of niet verdronken was, viel hij zelf in het water.
Op het moment dat ik hem eruit haalde, lag hij al langer dan een uur te verdrinken. Een Fransman had een ambulance gebeld en die kwam mijn neef binnen een kwartier ophalen.
De ziekenbroeder zei nog iets tegen me, waarschijnlijk dat ik ook mee mocht, maar ik schudde mijn hoofd maar en zei ‘non’. Het leek beter me te douchen en te scheren en Henk kon zich redden. En verder was hij beter in het Frans ‘praten’ dan ik. Toen de ambulance van de kampeerplaats wegreed, zwaaide ik hem na en keek nog rond of ik François ergens kon vinden.
Hij bleek al aan het opruimen te zijn.
‘Bonjour, François! Ça va?’
Hij zei niets terug. Hij had een blauw oog en met een hand probeerde hij een rode plastic tas in een andere tas te proppen. Ik gaf hem een klap op zijn schouder. ‘Au revoir en bonsoir.’
Ik liep terug naar de tent, pakte mijn toilettas en ging me wassen en scheren. Ik heb nogal een heftige baardgroei en ik moest me zwaar krabben. Naast me stond een iel mannetje van een jaar of veertig de hele tijd via zijn spiegel naar mij te gluren. Toen ik wegliep zei hij opeens luid ‘You are a hero!’ met een zwaar accent.
‘Yes. Thank you.’
| |
| |
De hele ochtend bleven de mensen naar me kijken. Het was net de eerste dag zonder regen en we konden buiten zitten op een klapstoel. Het werd nog erger toen mijn neef na een uur of twee weer van het ziekenhuis was teruggebracht. Eén vrouw kwam zelfs een pan soep brengen ‘voor het slachtoffer en de held.’ Het was nog lekkere soep ook, een soort groentesoep met verse groente.
Toen de hysterie over mijn heldendaad de volgende dag nog niet over was, leek het me beter te verhuizen, weg te trekken naar een ander vakantieoord, bijvoorbeeld naar Luxemburg. Met mijn ouders ging ik vroeger ook altijd naar dat landje. Ik wil niet zeggen dat dat nu zo daverend leuk was maar daar gaat het nu niet om. De Ardennen waren ook niet echt je van het, vond ik dan. In ieder geval had ik buiten mijn neef gerekend die beslist niet weg wilde. Hij was enorm ‘geschrokken’ van de hele toestand. De dokters hadden hem gezegd dat hij een paar dagen rust moest nemen en was vastbesloten zich daar nauwkeurig aan te houden. Hij zat op zijn kampeerstoel de hele dag een beetje waterig voor zich uit te kijken en af en toe snoot hij zijn neus zodat ik hoorde hoe verkouden hij was.
François was al lang weggefietst. Er was weinig voor me te doen. Ik heb die dag wat gelezen en wat ansichtkaarten geschreven. Dat is geloof ik de enige vakantie in mijn leven geweest dat ik kaarten schreef. Toen ik kind was, deed mijn vader dat altijd en als hij dronken was schreef hij daar ‘groetjes’ op net als Henk nu. Mijn vader had dan tenminste nog het excuus dat hij gezopen had als hij het schreef. Als hij heel erg dronken was tekende hij een zonnetje en schreef er ‘35oC’ bij maar daar gaat het nu verder niet om. 's Avonds probeerde ik een klein kampvuur bij de tent te bouwen maar het hout was veel te vochtig en er kwam alleen rook vanaf.
| |
| |
Henk zat er verongelijkt naar te kijken. Aan zijn voeten was een Nederlands meisje van een jaar of zeventien komen te zitten dat met haar pa en ma op vakantie was. Die was daar al vroeg in de middag gekomen. Ze wilde later Nederlands gaan studeren en toen Henk haar vertelde dat hij dichter was, was ze uren met hem blijven ‘praten’. Ze had, vond ik, een nogal vervelend accent, zeurderig, een beetje Limburgs. Ze hield erg veel van Remco Campert, zei ze. Ze kende bijna al zijn gedichten uit haar hoofd, wat helemaal nog niet meeviel omdat er bijna geen rijm in voorkwam.
Henk begon te beweren dat hij zich als dichter ook erg verwant voelde met Remco Campert, dat hij van diens werk ook erg veel geleerd had, vooral van de beroemde en prachtige bundel Dit gebeurde overal.
‘Ja, daar houd ik ook zo erg van. Jammer dat hij nu bijna alleen van die flauwe stukjes in de krant schrijft.’
‘Die boekjes van hem, dat lijken wel moppentrommels,’ zei Henk.
Elisabeth, zo heette het meisje, vroeg hem of ze ook iets van hem kon lezen. Henk zei dat hij geen werk meegenomen had en dat hij nu door het ongeluk te duizelig was om zich iets te herinneren en uit het hoofd voor te dragen. Toen vroeg het meisje of ik niks wist.
‘Jij bent toch zijn neef.’
Nu heb ik mijn hele leven nog nooit ook maar één regel van mijn neef gelezen, dus ik zei: ‘Ja, natuurlijk, alles zoop en naaide.’ Ik stookte mijn kampvuur nog eens flink op.
Om de één of andere reden barstte mijn neef toen in snikken uit en moest Elisabeth hem troosten. Ze deed dat door met haar hand over zijn hoofd te aaien, maar daarbij ging ze nog wel zover van hem af staan dat ze haar arm een behoorlijk stuk moest uitstrekken.
Ik gooide wat zand over het vuur zodat de laatste vlam- | |
| |
metjes doofden en kondigde aan dat ik een stukje ging wandelen. Dat had ik beter niet kunnen doen want toen ik terugkwam lagen Henk en Elisabeth natuurlijk in de tent te ‘praten’. Ik stak mijn hoofd onder de luifel en riep tegen de dichtgeritste binnentent: ‘Waar staat jouw tentje, Elisabeth?’
‘Bij de caravan op het veldje, hierachter. Maar waarom?’
Ik wilde daar natuurlijk gaan slapen want het kon op ieder willekeurig moment gaan regenen. Ze wilde geloof ik eerst nog bezwaar maken maar Henk snoerde haar de mond.
In Elisabeth haar tent rook het naar vruchtensnoepjes. Haar ouders zaten gelukkig al in de caravan. Heel zachtjes trok ik de tent open, zodat ze de ritssluiting niet konden horen. Het vervelende was alleen dat ik me de volgende ochtend versliep en dat de vader van het meisje het nodig vond haar wakker te maken. Hij schrok natuurlijk van die wildvreemde figuur op het luchtbed.
‘Wat heb je met mijn dochter gedaan!’ Hij had een nog veel zwaarder Limburgs accent dan zijn dochter. Ik had de grootste moeite hem duidelijk te maken dat ik helemaal niks met dat meisje gedaan had, dat ik haar daarentegen rustig in de armen van een dichter had laten liggen.
Toen herkende de man me als de held van de kampeer-plaats. Hij rende naar onze tent en begon in dolle drift de haringen van de boventent uit de grond te trekken. Nog geen halve minuut later stak zijn dochter haar hoofd uit de binnentent. Toen ze haar vader bezig zag holde ze naar de caravan waar haar moeder haar handen in onbegrip wuifde. Het meisje had een nachtjapon aan zag ik verbaasd. Haar vader keek haar na. Toen Henk naar buiten kwam en haar naam riep, gaf haar vader hem een harde klap in zijn gezicht. Die vader leek wel een beetje op mijn vader, hetzelf- | |
| |
de kapsel en eenzelfde soort stem. Afgezien van het accent natuurlijk, maar daar gaat het verder niet om.
Ik wilde daarna zo snel mogelijk naar huis. De vakantie begon me een beetje tegen te staan. Henk wou natuurlijk weer blijven en we zijn ook gebleven ook al gingen die Limbo's dezelfde dag nog weg. We hebben tijdens die vakantie nog heel wat afgepraat.
Het meisje had Henk geloof ik nog een briefje gegeven met haar adres. Heel romantisch allemaal. Ik verbaas me er alleen maar over dat ze niet getrouwd zijn, maar ik zie Henk ook niet meer zo vaak... Gedichten schrijft hij dacht ik ook niet meer. Maar daar gaat het allemaal niet om. Waar het om gaat is dat die kerel mij nog steeds dit soort kaarten stuurt. Waar het om gaat is dat hij daar dan ‘Groetjes’ op schrijft.
|
|