| |
| |
| |
James Joyce
Calypso
Vertaling: Paul Claes en Mon Nys
Eind 1994 verschijnt bij de Amsterdamse uitgeverij De Bezige Bij de nieuwe Nederlandse vertaling van de roman Ulysses van James Joyce door Paul Claes en Mon Nys. De vorige vertaling, door John Vandenbergh, dateert van 1969. Ze werd bij het verschijnen hemelhoog geprezen, maar is op korte tijd sterk verouderd. Nieuwe tekstuitgaven en de publikatie van de manuscripten en voorstudies van Joyce toonden aan dat er in de vroegere uitgaven, waarop de vertaling van Vandenbergh is gebaseerd, heel wat fouten stonden. Bovendien is de vertaling van Vandenbergh zo letterlijk en staat ze zo bol van de anglicismen dat ze een wel erg on-Nederlandse indruk geeft en vaak minder vlot leest dan het origineel. Ter illustratie: Vandenbergh vertaalt het begin van de vierde episode als volgt:
‘Mr. Leopold Bloom at met veel smaak van de inwendige organen van zoogdieren en gevogelte. Hij hield van soep dik van de ingewanden van vogels, en van spiermagen die naar noten smaakten, een gefarceerd gebraden hart, dikke plakken gepaneerde lever, gebakken kuit van kabeljauw. Maar bovenal hield hij van geroosterde schapeniertjes die het gehemelte een licht geparfumeerd urinesmaakje schonken.’
| |
| |
In deze vierde episode maken we kennis met twee van de drie hoofdfiguren van de roman, de Dublinse advertentieacquisiteur van middelbare leeftijd, Leopold Bloom, en zijn ontrouwe echtgenote Molly. Joyce gaf deze episode de titel ‘Calypso’, naar de nimf die Odysseus jarenlang op haar eiland gevangen hield. In de definitieve versie van zijn roman liet hij deze - en andere - tussentitels weliswaar weg, maar de critici gebruiken ze nog altijd om naar de respectieve episodes te verwijzen.
Mr Leopold Bloom was verlekkerd op orgaanvlees van vee en gevogelte. Hij at graag dikke kippeleversoep, pittige spiermagen, gefarceerd gebraden hart, gepaneerde lever-plakken, gebakken kabeljauwkuit. Maar het liefst van al at hij geroosterde schapeniertjes, die zijn verhemelte streelden met een vluchtige nasmaak van urine.
Aan niertjes liep hij te denken terwijl hij stil door de keuken bewoog en haar ontbijt op het bultige dienblad schikte. In de keuken hing een kilte van lucht en licht, maar buiten overal een zachte zomerochtend. Kreeg hij echt wel trek van.
De kolen gloeiden rood op.
Nog een boterham, drie, vier, goed. Ze had niet graag dat haar bord vol lag. Goed. Hij wendde zich van het dienblad af, nam de ketel van de haardplaat en zette hem aan de zijkant op het vuur. Daar stond hij, log en lomp, met zijn tuit naar omhoog. Zo meteen een kop thee. Fijn. Droge mond.
De kat liep stijfjes om een tafelpoot heen, haar staart in de lucht.
- Mnjauw!
- Zo, zit je daar? zei Mr Bloom, die zich van het vuur afwendde.
| |
| |
De kat miauwde terug en schreed weer stijfjes om de tafelpoot heen, miauwde. Net zoals ze over mijn schrijftafel schrijdt. Prr. Kopje krauwen. Prr.
Mr Bloom keek geboeid, vertederd naar de soepele zwarte gedaante. Ziet er schoon uit: de glans van haar gladde vel, de witte vlek onder haar staartwortel, de groende flistende ogen. Met zijn handen op zijn knieën boog hij zich naar haar toe.
- Melk voor poessie, zei hij.
- Mrjauw! deed de kat.
Dom vinden ze die. Zij begrijpen wat wij zeggen beter dan wij hun. Zij begrijpt alles wat ze maar wil. Venijnig ook. Wreed. Zo is ze. Vreemd dat muizen nooit piepen. Lijken het wel leuk te vinden. Hoe zou zij mij zien? Torenhoog? Nee, ze kan boven op me springen.
- Ze is bang voor de kippetjes, zei hij spottend. Bang voor de toktoks. Nooit heb ik zo'n dom poessie gezien als ons poessie hier.
- Mnrjauw! zei de kat luid.
Ze knipperde met haar gretige, van schaamte half dichtgeknepen ogen, miauwde lang en klaaglijk en toonde hem haar melkwitte tanden. Hij zag hoe haar donkere oogspleten zich van gulzigheid vernauwden tot haar ogen groene gemmen werden. Toen liep hij naar het aanrecht, nam de kan die de melkboer van Hanlon net voor hem had volgedaan, goot de warmschuimende melk in een schoteltje en zette het voorzichtig op de grond neer.
- Gmrr! deed ze. Ze kwam aanhollen om te leppen.
In het zwakke licht zag hij hoe haar snorharen als metaaldraad blonken toen ze zich drie keer opnieuw over het schoteltje boog en lichtjes likte. Zou het waar zijn dat ze geen muizen meer kunnen vangen als je die afknipt? Hoezo? Misschien glimmen ze in het donker, de uiteinden. Of een soort voelsprieten in het donker, misschien.
| |
| |
| |
| |
Hij luisterde hoe ze liklepte. Ham met eieren, nee. De eieren deugden niet als het zo droog is. Hebben helder fris water nodig. Donderdag: ook niet de goeie dag om bij Buckley een schapenier te halen. In boter gebakken, met een snuifje peper. Liever een varkensnier bij Dlugacz. Terwijl de ketel opstaat. Ze begon langzamer te leppen, en likte het schoteltje schoon. Waarom is hun tong zo ruw? Om beter te kunnen likken, louter poreuze gaten. Niks te eten voor haar? Hij keek vluchtig om zich heen. Nee.
Met lichtjes krakende schoenen liep hij de trap naar de overloop op en bleef voor de slaapkamerdeur staan. Misschien wou zij wel wat lekkers. Dunne boterhammen, die heeft ze's ochtends graag. Maar toch, zo af en toe.
Zacht zei hij op de kale overloop:
- Ik loop even om het hoekje. 'k Ben zo terug.
En toen hij zijn stem dat had horen zeggen, zei hij nog:
- Wou je soms wat voor je ontbijt?
Een zacht gemurmel antwoordde slaperig:
- Mn.
Nee. Ze hoefde niks. Daarop hoorde hij een warme, zware zucht, zachter, toen ze zich omdraaide en de losse koperen ringen van het ledikant deed rinkelen. 'k Moet die toch eens laten repareren. Jammer. Helemaal uit Gibraltar. Is het beetje Spaans dat ze kende vergeten. Hoeveel zou haar vader ervoor betaald hebben? Oud en degelijk.
Och ja! natuurlijk. Gekocht toen de spullen van de gouverneur geveild werden. 't Werd gauw afgetikt. Spijkerhard als hij een koopje zag, die ouwe Tweedy. Jawel, meneer. Bij Plevna. Ik ben als gewoon soldaat begonnen, meneer, en daar ben ik trots op ook. Maar hij was wel zo gewiekst om al die postzegels op te kopen. Een vooruitziende blik.
Zijn hand nam zijn hoed van de haak boven zijn zware, met initialen getekende overjas en zijn tweedehands regenjas uit het bureau voor gevonden voorwerpen.
| |
| |
Postzegels: plaatjes met een kleefrug. Doen vast ook heel wat officieren aan. Tuurlijk. Het doorzwete logo in de bol van zijn hoed zei hem zonder klank: Plasto luxe hoe. Vlug gluurde hij even onder de leren band. Wit papiertje. 't Zat veilig.
Op de drempel tastte hij in zijn heupzak naar zijn huissleutel. Zit er niet. In mijn andere broek. Even halen. Aardappel heb ik. Kleerkast knarst. 'k Moet haar nu maar niet storen. Draaide zich daarnet nog slaperig om. Heel voorzichtig trok hij de voordeur achter zich dicht, nog verder, tot de voetlijst langzaam over de drempel schoof, een loom ooglid. Lijkt gesloten. 't Kan best zo tot ik terug ben.
Hij stak over naar de zonkant en ontweek het losse kelderluik van nummer vijfenzeventig. De zon naderde de toren van de Saint George. 't Wordt een warme dag denk ik. Vooral in die zwarte kleren voel je dat nog meer. Zwart geleidt, reflecteert (of is het refracteert?) de warmte. Maar ik kan toch niet in dat lichte pak gaan. 't Is tenslotte geen picknick. Meer dan eens look hij langzaam zijn oogleden, terwijl hij in de zalige warmte voortliep. De broodwagen van Boland bezorgt ons op platen ons dagelijks maar zij eet liever brood van gisteren knapperige flapjes warme kransjes. Word je jong van hart van. Ergens in het oosten: vroeg in de ochtend, vertrek bij dageraad. Reis voor de zon uit de wereld rond, zo haal je een dag op haar in. Als je dat eeuwig volhoudt, word je in theorie dan nooit een dag ouder. Loop langs een strand, vreemd land, kom bij een stadspoort, schildwacht daar, ook een oudgediende, een grote knevel als de ouwe Tweedy, leunt op een soort van lange speer. Dwaal door overluifelde straten. Getulbande hoofden passeren. Donkere holen van tapijtwinkels, een enorme kerel, Turko de verschrikkelijke, zit met de benen gekruist een gekronkelde pijp te roken. Geroep van straatventers. Drink
| |
| |
water met een aroma van venkel, sorbet. Dool zo de hele dag rond. Misschien loop je wel een paar rovers tegen het lijf. Nou ja, dan is dat maar zo. Stilaan wordt het avond. De schaduwen van de moskeeën tussen de zuilen, een priester met een opgerolde boekrol. Een huivering door de bomen, een teken, de avondwind. Ik loop door. Vergrauwende gouden hemel. In haar deur staat een moeder naar me te kijken. Zij roept haar kinderen in hun duisterse taal naar huis. Hoge muur, daarachter snaargetokkel. Nachthemel, maan, violet, de kleur van Molly d'r nieuwe kousebanden. Snaren. Luister. Een meisjes speelt op zo'n instrument hoe heet het ook weer: een hakkebord. Ik loop door.
Waarschijnlijk helemaal niet zo. Zoiets wat je leest: in het spoor van de zon. Stralende zon op de titelpagina. Hij glimlachte geamuseerd. Wat Arthur Griffith zei over het embleem op de voorpagina van de Freeman: de zon van het zelfbestuur komt op in het noordwesten, uit het steegje achter de Bank van Ierland. Geamuseerd bleef hij glimlachen. 't Had van een jid kunnen zijn: de zon van het zelfbestuur komt op in het noordwesten.
Hij kwam bij de zaak van Larry O'Rourke. Uit het kelderrooster steeg een fletse biergeur op. Uit de open bardeur spoten vleugen gember, theegruis, koekjespap. Toch geen slechte winkel: net bij de laatste halte. Neem nu M'Auley daar: noppes qua ligging. Als er op de North Circular een tramlijn kwam van de veemarkt naar de kaden schoot de waarde allicht als een pijl omhoog.
Kaalkop boven het gordijn. Sluwe ouwe vos. Van hem krijg je geen advertentie los. Weet zelf 't beste hoe zijn zaak draait. Zie hem daar, stoere Larry, in hemdsmouwen tegen de suikerbak staan kijken hoe zijn hulp in schort met emmer en zwabber de boel dweilt. Simon Dedalus kan hem perfect nadoen zoals hij zijn ogen dichtknijpt. Zal ik je wat
| |
| |
zeggen? Wat dan, Mr O'Rourke? Weet je, de Japanners kunnen die Russen gewoon tussen hun boterhammen leggen.
Even blijven staan en wat zeggen: over de begrafenis misschien. Erg toch, die stakker van een Dignam, Mr O'Rourke.
Hij sloeg de Dorset Street in en riep bij wijze van groet opgewekt door de deur:
- Goeiendag, Mr O'Rourke.
- Ook een goeiendag,
- Lekker weertje, niet?
- Zegt u dat wel.
Waar halen ze het geld vandaan? Komen als roodharige barhulpjes helemaal uit het graafschap Leitrim hiernaar toe, om in de kelder lege glazen en kliekjes uit te spoelen. En
| |
| |
opeens, kom dat zien, ontpoppen ze zich tot een of andere Adam Findlater of Dan Tallon. En al die concurrentie. Algemene dorstepidemie. Zou een mooi raadsel zijn tracht heel Dublin door te lopen zonder langs een kroeg te komen. Het bijeensparen kunnen ze niet. Van de dronkaards misschien. Drie opschrijven en vijf onthouden. Wat brengt dat op, af en toe een shilling, ietjes en pietsjes. Misschien op de grote bestellingen. Sjoemelen met de handelsreizigers. Jij regelt het met de baas en we delen de winst, okee?
Hoeveel per maand zou dat zijn op het bier alleen al? Laten we zeggen tien vaten. Stel, hij verdient er tien procent op. Méér. Vijftien. Hij kwam voorbij de openbare lagere school, Saint Joseph. 't Geschreeuw van die vlegels. Ramen open. Frisse lucht is goed voor het geheugen. Dreunen iets op. Aabeesee deeefgee kaaelem oopeekuu eresteeuuvee wee. Jongens? Ja. Inishturk. Inishark. Inishboffin. Les aderrijkskunde. Mijn naam. Het Slieve Bloom-gebergte.
Voor de etalage van Dlugacz bleef hij staan staren naar de strengen worst, saucisses de Boulogne, zwart-wit. Vijftien vermenigvuldigd met. De cijfers verbleekten in zijn hoofd, onopgelost; geïrriteerd liet hij ze vervagen. Hij verslond met zijn ogen de glimmende schakels vol fijngehakt vlees en snoof bedaard de lauwe geur van gekookt en gekruid varkensbloed op.
Op een blauwwitte porseleinen schaal sijpelden bloeddruppels uit een nier: de laatste. Hij ging aan de toonbank naast het meisje van de buren staan. Wou zij die ook kopen? Een voor een las ze van het lijstje in haar hand de boodschappen af. Gekloofd: soda. En anderhalf pond Denny-worstjes. Zijn ogen bleven op haar kloeke heupen rusten. Woods heet hij. Wat doet hij voor de kost? Zijn vrouw ziet er oud uit. Nieuw bloed. Geen vrijers toegelaten. Een paar sterke armen. Als ze een kleed uitklopt aan de waslijn.
| |
| |
Kan die kloppen, zeg. Zoals haar rok bij elke klap schuin opwipt.
De varkensslager met zijn fretteogen vouwde de worstjes samen die hij met zijn bespatte, worstroze vingers af had gesneden. Zit goed in haar vlees: net een vetgemeste vaars.
Hij nam een vel van de stapel versneden papier: de modelhoeve in Kinnereth aan het meer van Tiberias. Ideaal voor een wintersanatorium. Moses Montefiore. Ik dacht al dat die het was. Hoeve, muur eromheen, onscherp grazend vee. Hij hield het blad van zich af: interessant; las het van dichterbij, de titel, het onscherpe grazende vee, het papier ritselde. Een jonge witte vaars. 's Ochtends op de veemarkt, de dieren die loeiden in hun hokken, gebrandmerkte schapen, plof en plets van drek, de fokkers die met hun spijkerlaarzen door de mest baggerden en op een rijpgevleesd achterkwartier kletsten, da's kwaliteit, een ongeschilde twijg in de hand. Hij bleef het blad schuin houden, bedwong zijn zinnen en zijn wil, hield zijn kalme, onderworpen blik stil. Schuin wipte de rok op, klap na klap na klap.
De varkensslager griste twee vellen van de stapel, pakte de prima worstjes voor haar in en vertrok zijn gezicht in een rode grimas.
- Zo, juffrouw, zei hij.
Met een vrijpostig lachje reikte ze hem een geldstuk aan, stak haar dikke pols vooruit.
- Dank u wel, juffrouw. En een shilling en drie pence terug. En voor u, meneer?
Mr Bloom wees vlug. Haar inhalen en achter haar aan lopen als ze niet te snel was, achter haar beweeglijke billen. Een prettig gezicht om de dag te beginnen. Schiet toch op, verdorie. Het ijzer smeden als het heet is. Ze bleef buiten voor de winkel in de zon staan en slenterde toen traag de rechterkant uit. Hij zuchtte door zijn neus: ze snappen het
| |
| |
ook nooit. Handen gekloofd van de soda. Verharde teennagels ook nog. Versleten bruin scapulier, beschermt haar aan beide kanten. Het knagend gevoel van miskennig gloeide in zijn borst op tot flauw welbehagen. Voor een ander: een agent die haar in de Eccles Lane buiten zijn diensturen knuffelde. Ze hebben graag een forse vent. Prima worst. Help me toch, meneer de agent, ik ben de weg kwijt.
- Drie pence, alstublieft.
Hij stak zijn hand uit naar de vochtige warme klier en liet die in zijn zijzak glijden. Daarna diepte hij met dezelfde hand drie geldstukken uit zijn broekzak op en legde ze op de rubberen stekeltjes. Daar lagen ze, werden snel geteld en snel, munt na munt, in de geldla geschoven.
- Dank u wel, meneer. Tot de volgende keer.
Uit vosseogen flitste dankbaar een fel vuur op. Bijna onmiddellijk wendde hij zijn blik af. Nee, liever niet, een andere keer.
- Goeiemorgen, zei hij bij het weggaan.
- Goeiemorgen, meneer.
Geen spoor. Verdwenen. Wat geeft het?
In zijn lectuur verdiept liep hij door de Dorset Street terug. Agendath Netaim: kolonisatiemaatschappij. Om van de Turkse regering onbebouwde woestijngebieden af te kopen en die met eucalyptus te beplanten. Ideaal voor als schaduwboom, brandstof en bouwmateriaal. Sinaasappelplantages en uitgestrekte meloenvelden ten noorden van Jaffa. U betaalt tachtig mark en zij beplanten voor u een dunam land met olijven, sinaasappelen, amandelen of citroenen. Olijven, goedkoper, sinaasappelen hebben kunstmatige bevloeiing nodig. Elk jaar krijgt u een monster van de oogst toegestuurd. Uw naam levenslang als eigenaar ingeschreven in het boek van de vereniging. Kunt er tien onmiddellijk betalen en de rest in jaarlijkse termijnen. Bleibtreustrasse 34, Berlin, W. 15.
| |
| |
Niks voor mij. Al zit er wel wat in.
Hij bekeek het vee, onscherp in zilveren hitte. Met zilver bepoederde olijfbomen. Rustige, lange dagen: snoeien, rijpen. Olijven doen ze in potten, niet? Ik heb er nog een paar over van Andrews. Molly spuugde ze uit. Heeft nu ook de smaak te pakken. Sinaasappels in zijdepapier en zo in kratten. Citroenen ook. Zou die stakker van een Citron nog op de Saint Kevin's Parade wonen? En Mastiansky met zijn ouwe citer? Plezierige avonden waren dat. Molly in de rieten stoel van Citron. Prettig gevoel om die koele gladde vruchten in je hand te houden, naar je neus te brengen en de geur op te snuiven. Zo, een scherpe, zoet, wilde geur. Altijd dezelfde, jaar na jaar. En volgens Moisel brachten ze ook goed op. De Arbutus Place, de Pleasants Street: de goeie ouwe tijd. Moeten wel gaaf zijn, zei hij. Komen van ver: van Spanje, Gibraltar, de Middellandse Zee, het Nabije Oosten. Rijen kratten op de kade in Jaffa, een kerel die ze aanstreept in een boek, sjouwers in groezelige werkbroeken en op blote voeten die ze laden. Daar heb je hoeheetieookweer uit de. Goeiendag. Ziet me niet. Een knul die je alleen maar kent van te groeten, beetje een droogstoppel. Al net zo'n rug als die Noorse kapitein. Zou ik hem vandaag nog tegenkomen? Een sproeiwagen. Om regen uit te lokken. Op aarde zoals in de hemel.
Er schoof een wolk traag, staag voor de zon. Grauw. Ver.
Nee, zo ziet het er niet uit. Een dor land, barre woestenij. Vulkanisch meer, de dode zee: geen vissen, geen wier, diep in de aarde verzonken. Geen wind kon die golven doen rijzen, dat metaalgrauwe, giftig wasemende water. Ze noemden het een regen van zwavel, op de steden der vlakte: Sodom, Gomorra, Edom. Allemaal dode namen. Een dode zee in een dood land, grauw en oud. Nu oud. Het heeft het
| |
| |
oudste, het eerste volk voortgebracht. Een krom oud wijf stak bij Cassidy de straat over. Ze omklemde een flesje sterkedrank bij de hals. Het oudste volk. Ver uitgezworven over de hele wereld, van ballingschap naar ballingschap, om zich overal te vermenigvuldigen, te sterven, geboren te worden. En daar lag het nu. Nu bracht het niets meer voort. Dood: die van een oude vrouw, de grauwe verzonken kut van de wereld.
Troosteloosheid.
Grauw afgrijzen schroeide zijn vlees. Hij vouwde het blad dubbel, stak het in zijn zak, sloeg de Eccles Street in en haastte zich naar huis. Koude olie lekte door zijn aderen en verkilde zijn bloed; ouderdom omkorstte hem met een mantel van zout. Zo, ik ben er. Ja, ik ben er. Morgenstond heeft lood in de mond. Met het verkeerde been uit bed gestapt. 'k Moet maar weer eens met die Sandow-gymnastiek beginnen. Me opdrukken. Beschimmelde, bruine bakstenen huizen. Nummer tachtig nog niet verhuurd. Hoe komt dat? Toch maar op achtentwintig geschat. Towers, Battersby, North, MacArthur: benedenramen volgeplakt met affiches. Pleisters op de wond. De zoete geur van thee opsnuiven, de walm uit de pan, kissende boter. Dicht bij haar weelderige, bedwarme vlees zijn. Ja, ja.
Snel kwam warm zonlicht uit de Berkeley Road aanrennen, gezwind, op smalle sandalen, over het oplichtend trottoir. Rent, ze rent me tegemoet, een meisje met gouden haar in de wind.
In de vestibule lagen twee brieven en een kaart op de grond. Hij bukte zich om ze op te rapen. Mrs Marion Bloom. Zijn bonzend hart ging meteen trager kloppen. Fors handschrift. Mrs Marion.
- Poldy!
Toen hij in de slaapkamer kwam, kneep hij de ogen half- | |
| |
dicht en liep door warm, geel schemerlicht tot bij haar verfomfaaide hoofd.
- Voor wie zijn de brieven?
Hij bekeek ze. Mullingar. Milly.
- Een brief van Milly voor mij, zei hij bedachtzaam, en een kaart voor jou. En een brief voor jou.
Hij legde haar kaart en brief op de gekeperde bedsprei bij de ronding van haar knieën.
- Moet het gordijn omhoog?
Hij trok het grondijn met rukjes voorzichtig tot halverwege op en zag vanuit zijn ooghoek hoe zij vluchtig naar de brief keek en hem dan onder haar kussen wegstopte.
- Zo goed? vroeg hij en keerde zich om.
Op haar elleboog gesteund las ze de kaart.
- Ze heeft de spullen ontvangen, zei ze.
Hij wachtte tot ze de kaart had weggelegd en zich met een behaaglijke zucht traag opnieuw in bed had genesteld.
- Schiet op met die thee, zei ze. Ik sterf van de dorst.
- Het water kookt al, zei hij.
Maar hij bleef nog even om de stoel vrij te maken: haar gestreepte onderrok, neergegooid vuil wasgoed. Hij nam het in één keer in zijn armen en legde het aan het voeteneind neer.
Terwijl hij de keukentrap af liep, riep ze:
- Poldy!
- Ja?
- Spoel de theepot met heet water om.
En of het kookte: een pluim stoom uit de tuit. Hij spoelde de theepot schoon, deed er vier volle lepels thee in en hield de ketel schuin om het water op te gieten. Hij zette de pot opzij om de thee te laten trekken, nam de ketel van het vuur, drukte de pan op de gloeiende kolen en zag hoe het klompje boter weggleed en smolt. Terwijl hij de nier uit- | |
| |
pakte, miauwde de kat hongerig tegen hem aan. Als je haar te veel vlees geeft, vangt ze geen muizen meer. Eten naar het schijnt geen varkensvlees. Koosjer. Hier. Hij liet het papier vol bloedvlekken naast haar op de grond vallen en legde de nier in de kissende boter. Peper. Hij nam een snuifje uit het kapotte eierdopje en strooide het in een kringetje op het vlees.
Daarna scheurde hij zijn brief open en las hem vluchtig aan voor- en achterkant. Bedankt; nieuwe baret; Mr Coghlan; picknick bij het Loch Owel; jonge student; de strandmeisjes van Blazes Boylan.
De thee was getrokken. Glimlachend deed hij zijn snorrekop van namaak-Derby vol. Verjaardagscadeau van die malle Milly. Ze was toen pas vijf. Nee wacht even: vier. Ik gaf haar dat halssnoer in imitatie-amber, dat ze stuk heeft gemaakt. Stopte voor haar velletjes gevouwen pakpapier in de brievenbus. Hij glimlachte bij het inschenken.
O Milly Bloom, mijn liefste meid,
Jij bent mijn spiegel voor altijd.
Ik heb jou liever zonder duit
Dan Katey Keogh met tuin en geit.
Ach, die goeie ouwe professor Goodwin. Stokoud. Al was hij een voorkomend oud mannetje. Die ouderwetse buiging waarme hij Molly altijd van het podium leidde. En het spiegeltje in zijn hogehoed. Die avond toen Milly er onverwachts de salon mee binnenkwam. Kijk eens wat ik in de hoed van professor Goodwin gevonden heb! We schoten allemaal in de lach. Toen al kwam het vrouwtje in haar boven. Een bijdehand ding, dat was ze.
Met een vork prikte hij in de nier en flapte die om, schikte daarna de theepot op het dienblad. De bult erin ver- | |
| |
sprong toen hij het opnam. Alles erop? Boterhammen, vier, suiker, lepeltje, room voor haar. Ja. Hij droeg alles naar boven, zijn duim in het oor van de theepot gehaakt.
Hij duwde met zijn knie de deur open, bracht het blad naar binnen en zette het op de stoel bij het hoofdeinde van het bed.
- Heeft dat lang geduurd! zei ze.
Ze deed de koperringen rinkelen toen ze zich bruusk oprichtte, een elleboog op het kussen. Hij keek rustig neer op haar volle vormen en tussen haar grote zachte tieten, die in haar nachtjapon afhingen als de uier van een geit. De warmte van haar liggend lijf steeg op en vermengde zich met het aroma van de thee die ze inschonk.
Een stukje gescheurde envelop gluurde onder het ingedrukte kussen uit. Bij het weggaan trok hij eerst nog even de bedsprei recht.
- Van wie was die brief? vroeg hij.
Fors handschrift. Marion.
- O, van Boylan, zei ze. Hij brengt me het programma.
- Wat ga je zingen?
- Là ci darem met J.C. Doyle, zei ze, en Oud liefdeslied.
Haar volle lippen lachten onder het drinken. Van die wierook blijft de volgende dag wel een muffe geur hangen. Als vuil water in een vaas.
- Zal ik het raam op een kier zetten?
Ze stopte een dubbelgevouwen snee brood in haar mond en vroeg:
- Hoe laat is de begrafenis?
- Om elf uur, denk ik, antwoordde hij. Ik heb de krant nog niet gezien.
Hij volgde haar wijzende vinger en lichtte een pijp van haar vuile onderbroek van het bed op. Nee? Daarna een verstrengelde grijze kouseband die om een kous heen zat: verrimpelde, glimmende zool.
| |
| |
- Nee, dat boek.
Andere kous. Haar onderrok.
Misschien is het op de grond gevald, zei ze.
Hij tastte hier en daar. Voglio e non vorrei. Zou zij dat wel juist uitspreken: voglio. Niet op het bed. 't Zal eraf gegleden zijn. Hij bukte zich en tilde het valletje van de sprei op. Het boek lag, opengevallen, tegen de bolle wand van de oranjegetinte po aan.
- Laat zien, zei ze. Ik heb er een bladwijzer bij gestoken. Er is een woord dat ik je wou vragen.
Ze nam een slok thee uit haar kopje, dat ze niet-bij-het-oortje vasthield, veegde haar vingertoppen flink af aan de deken en begon met haar haarspeld de tekst af te zoeken tot ze het woord vond.
- Met een wat? vroeg hij.
- Hier, zei ze. Wat betekent dat?
Hij boog zich voorover en las boven haar bijgevijlde duimnagel.
- Metempsychose?
- Ja. Wat is dat in mensentaal?
- Metempsychose, zei hij nadenkend. Dat is Grieks, uit het Grieks. Het betekent de zielsverhuizing.
- Kul! zei ze. Zeg het maar gewoon.
Hij lachte en gluurde verstolen naar haar spottende ogen. Nog steeds die zelfde jonge ogen. Die eerste nacht na de charades. In de Dolphin's Barn. Hij sloeg de beduimelde bladzijden om. Ruby, de ster van het circus. Hé. 'n Plaatje. Woeste Italiaan met paardezweep. 't Is vast Ruby ster van het die daar naakt op de grond. Bereidwillig geleend laken. Het monster Maffei liet af en slingerde zijn slachtoffer vloekend van zich weg. In de grond allemaal wreedheid. Verdoofde dieren. Trapeze in het Circus Hengler. 'k Moest de andere kant opkijken. Gapende massa. Stort jij maar te
| |
| |
| |
| |
pletter, wij lachen ons wel te pletter. Hele gezinnen. Breek hun botten als ze jong zijn dan kunnen ze metamspychozen. Dat wij voortleven na de dood. Onze zielen. Dat de ziel van een mens als hij sterft, de ziel van Dignam...
- Heb je het uit? vroeg hij.
- Ja, zei ze. Er staat niks vies in. Is zij de hele tijd door op die eerste vent verliefd?
- Nog niet gelezen. Moet je een ander?
- Ja. Breng er nog eens een mee van Paul de Kock. Leuke naam, zeg!
Ze schonk nog wat thee in haar kopje en keek van opzij naar de straal.
- 'k Moet dat boek uit de bibliotheek van de Capel Street laten verlengen of ze schrijven Kearney nog aan, die voor mij garant staat. Reïncarnatie: dat is het woord.
- Sommige mensen geloven, zei hij, dat wij na onze dood in een ander lichaam voortleven, dat wij ook vroeger al geleefd hebben. Dat noemen ze reïncarnatie. Dat wij allemaal vroeger al, duizenden jaren geleden, op aarde geleefd hebben of op een andere planeet. Ze zeggen dat wij dat vergeten zijn. Er zijn er die zeggen dat ze zich hun vroegere levens herinneren.
Dikke roomslierten spiraalden traag door haar thee. Hoe moet ik haar dat woord inprenten: metempsychose. Een voorbeeld zou nuttiger zijn. Een voorbeeld?
De Badende Nimf boven het bed. Bijvoegsel bij het paasnummer van Photo Bits: schitterend meesterwerk in artistieke kleuren. Thee voor je er melk in doet. Heeft wel wat van haar weg als haar haren loshangen: slanker. Drie shilling en zes pence heb ik voor de lijst betaald. Ze zei dat het mooi zou staan boven het bed. Naakte nimfen: Griekenland, en alle mensen die toen leefden bij voorbeeld.
Hij bladerde terug.
| |
| |
- Metempsychose, zei hij, zo heette dat bij de oude Grieken. Die geloofden dat je bij voorbeeld in een boom of een dier kon veranderen. Bij voorbeeld wat zij nimfen noemden.
Haar lepeltje hield op met de suiker om te roeren. Zij keek strak voor zich uit en snoof door haar opgetrokken neusgaten.
- Het ruikt hier aangebrand, zei ze. Heb je iets op het vuur laten staan?
- De nier! riep hij uit.
Hij propte het boek in zijn binnenzak, stootte zijn tenen tegen het kapotte stilletje terwijl hij zich in de richting van de brandlucht spoedde, en snelde op hoge stelten als een opgeschrikte ooievaar de trap af. Prikkelende rook schoot in een nijdige straal aan een kant uit de pan omhoog. Door er met een tand van zijn vork onder te porren maakte hij de nier los en kantelde die om. Niet zo erg aangebrand. Hij wipte het vlees van de pan op een bord en liet het kleine beetje jus eroverheen druppen.
Nu een kop thee. Hij ging zitten, sneed een boterham af en deed er boter op. Hij schraapte het aangebrande vlees weg en gooide het naar de kat. Daarna stak hij met zijn vork een stukje van de nier in zijn mond en kauwde als een fijnproever het smakelijke, elastische vlees. Net goed gebakken. Een slok thee. Daarna sneed hij brood in blokjes, sopte er eentje in de jus en stak het in zijn mond. Wat was dat met die jonge student en die picknick? Hij streek de brief naast zijn bord glad en las hem traag door, terwijl hij kauwend nog een blokje brood in de jus sopte en naar zijn mond bracht.
| |
| |
Liefste papli,
Heel erg bedankt voor het mooie verjaardagsgeschenk. Het staat me beeldig. Iedereen zegt dat ik met mijn nieuwe baret de ster van het bal ben. Ik heb net die heerlijke doos bonbons van mammie ontvangen en schrijf meteen. Ze zijn heerlijk. Ik ben nu volop in de fotobranche gedoken. Mr Coghlan heeft er gisteren een van mij en mevrouw gemaakt. Stuur hem zodra hij ontwikkeld is. Gisteren fantastische zaken gedaan. Marktdag en al die potige boerinnen waren hiernaar toe gekomen. Maandag gaan we met een paar vriendinnen naar het Lough Owel voor een minipicknick. Doe de groeten aan mammie en voor jou een dikke zoen en bedankt. Ik hoor ze beneden piano spelen. Zaterdag is er een concert in het Greville Arms Hotel. Een jonge student komt hier 's avonds wel eens langs ene Bannon zijn neven of zoiets zijn grote chic en hij zingt het liedje van Boylan (ik schreef al bijna Blazes Boylan) over die strandmeisjes. Doe hem mijn complimenten van die malle Milly. Ik moet nu besluiten met veel liefs.
Je liefhebbende dochter
Milly
P.S. Sorry voor slecht schrift ben erg gehaast. Daaag.
M.
Gisteren vijftien. Vreemd, ook de vijftiende van de maand. Haar eerste verjaardag buitenshuis. Scheiding. 'k Weet nog goed die zomerochtend toen ze geboren werd, ik ging zo snel mogelijk Mrs Thornton in de Denzille Street uit haar bed trommelen. Aardig oud vrouwtje. Massa's baby's moet zij op de wereld geholpen hebben. Zij zag onmiddellijk dat Rudy'tje, dat stakkertje, niet lang zou leven. Ach meneer, wat God doet is welgedaan. Ze zag het direct. Hij zou nu elf zijn als hij was blijven leven.
| |
| |
Met een afwezige blik vol medelijden staarde hij naar het postscriptum. Sorry voor slecht schrift. Gehaast. Beneden piano spelen. Kruipt uit haar schulp. Scène over die armband met haar in het Café XL. Liet haar taartjes staan, geen woord meer, geen blik. Brutaal nest. Hij sopte nieuwe blokjes brood in de jus en at de nier stukje bij beetje op. Twaalf shilling en zes pence per week. Niet veel. Al kon het erger. In het variététheater. Jonge student. Hij nam een slok afgekoelde thee om zijn eten door te spoelen. Daarna las hij de brief nog eens: tweede keer.
Tja, ze weet zich best te behelpen. Of niet? Nee, er is niks aan de hand. Natuurlijk, er kan altijd. In elk geval afwachten tot het zover is. Een echte wildebras. Haar slanke benen die de trap op renden. Het lot. Wordt stilaan groot. Koket, tot en met.
Hij lachte vertederd maar bezorgd naar het keukenraam. De dag dat ik haar verraste toen ze op straat in haar wangen stond te knijpen om ze te doen blozen. Een beetje bloedarmoedig. Veel te lang melk gekregen. Die dag dat we op de Erin's King rond de Kish voeren. Zoals die ouwe schuit zwalpte. Geen sikkepit benauwd. Haar lichtblauw sjaaltje met haar haren los in de wind.
Kuiltjes en een krullebol
Brengen je het hoofd op hol.
Strandmeisjes. Gescheurde envelop. Zingt, de handen in de broekzakken, een koetsier die een dagje vrij heeft. Huisvriend. Krollebol, zegt hij. Verlichte pier, een zomeravond, orkest.
Strandmeisjes zijn zo dol.
| |
| |
Ook Milly. Prille zoentjes: de eerste. Al heel lang geleden nu. Mrs Marion. Aan het lezen, achterover in de kussens nu, telt haar haarstrengen, lacht, maakt vlechten.
Een vaag gevoel van wrevel, spijt gleed over zijn rug, nam toe. 't Gebeurt toch, ja. Verhinderen. Zinloos: niks aan te doen. Zachte, lichte meisjeslippen. Gebeurt haar ook. Hij voelde hoe de wrevel door zijn lichaam trok. 't Heeft geen zin er nu wat aan te doen. Lippen, gekust, kussen, worden gekust. Volle, kleffe vrouwenlippen.
Beter waar ze nu is, daarginds: weg. Haar iets omhanden geven. Wou een hond om zich te verstrooien. Kon haar daar eens gaan bezoeken. Dat lange weekend in augustus, maar twee shilling zes pence retour. Toch nog zes weken. Misschien kan ik een perskaart versieren. Of via M'Coy.
De kat, die haar vel helemaal schoon had gelikt, liep terug naar het papier met de vleesvlekken, snuffelde eraan en schreed naar de deur. Ze keek naar hem om en miauwde. Wil naar buiten. Wacht maar voor een deur, eens gaat die toch open. Laat haar maar wachten. Heeft de kriebels. Elektrisch. Onweer in de lucht. Zat daarnet ook met haar rug naar het vuur haar oor te wassen.
Hij voelde zich zwaar, vol; daarna ontspande er zich iets in zijn buik. Hij stond op om zijn broeksband los te maken. De kat miauwde naar hem.
- Miauw! antwoordde hij. Wacht tot ik klaar ben.
Zwaar gevoel: 't wordt warm vandaag. Te lastig om me de trap op te slepen naar de overloop.
Een krant. Hij zat graag te lezen op het toilet. Als er maar niet de een of andere ezel komt aankloppen net nu ik.
In de tafella vond hij een oud nummer van Titbits. Met het dubbelgevouwen tijdschrift onder zijn oksel liep hij naar de deur en deed die open. De kat schoot met lichte sprongen de trap op. Ha, wou naar boven, zich in een balletje rollen op het bed.
| |
| |
Hij luisterde en hoorde haar stem:
- Kom, kom, poessie. Kom.
Hij liep door de achterdeur de tuin in, bleef staan luisteren of hij iets hoorde in de tuin van de buren. Niks. Misschien kleren aan het ophangen om te drogen. In de tuin daar stond een meid. Mooie ochtend.
Hij boog zich voorover om de schrale rij groene-muntstruikjes te bekijken die langs de muur groeide. Hier een tuinhuisje bouwen. Pronkbonen. Wilde wingerd. 'k Moet de hele tuin grondig bemesten, schurftachtige grond. Een laagje zwavellever. Zonder mest wordt alle grond zo. Vuil waswater. Leem, wat is dat voor iets? De kippen in de tuin van de buren: hun uitwerpselen zijn prima mest. Maar het beste zij toch koeien, vooral als ze met van die lijnkoeken gevoerd worden. Een laag stalmest. Niks beters om damesglacés te reinigen. Vuil maakt schoon. As ook. De hele tuin opnieuw bewerken. Daar in die hoek erwten planten. Sla. Zo heb je altijd verse groenten. Al heeft een tuin ook nadelen. Die bij of bromvlieg hier op Pinkstermaandag.
Hij liep door. Apropos, waar is mijn hoed gebleven? 'k Heb hem vast weer aan de haak gehangen. Of hangt op de etage. Gek, ik kan het me niet herinneren. Kapstok in de vestibule te vol. Vier paraplu's, haar regenmantel. De brieven opgeraapt. De bel bij Drago ging. Vreemd ik dacht er net aan. Bruin gepommadeerd haar over zijn kraag. Enkel maar mijn gezicht wassen en me wat opgefrist. Zou ik vanochtend nog tijd voor een bad hebben? In de Tara Street. Die kerel aan de kassa daar heeft naar het schijnt James Stephens nog helpen ontsnappen. O'Brien.
Zware stem heeft die Dlugacz. Agendath hoe was het ook weer? Zo, juffrouw. Dweper.
Hij trapte de krakkemikkige pleedeur open. Oppassen maar dat ik die broek niet vuil maak voor de begrafenis. Bij
| |
| |
het naar binnen gaan boog hij zijn hoofd voor de lage latei. Hij liet de deur op een kier staan en in de stank van beschimmelde witkalk en duffe spinnewebben maakte hij zijn bretels los. Voor hij ging zitten, gluurde hij door een reet omhoog naar de ramen van de buren. De koning zat op zijn kantoor. Niemand.
Hij ging op het gemak zitten, vouwde het tijdschrift open en sloeg de bladzijden op zijn blote knieën om. Iets nieuws en leesbaars. Helemaal geen haast. Een beetje ophouden. Ons bekroonde stukje: De meesterzet van Matcham. Door Mr Philip Beaufoy, Playgoers' Club, London. Aan de schrijver is een honorarium van een guinea per kolom betaald. Drie en een halve. Drie pond drie. Drie pond dertien shilling en zes pence.
Rustig las hij, terwijl hij het ophield, de eerste kolom en begon, terwijl hij het liet komen maar nog tegenhield, aan de tweede. Halverwege gaf hij helemaal toe aan de druk en ontlastte zich rustig terwijl hij doorlas, geduldig doorlas die lichte verstopping van gisteren helemaal verdwenen. Als hij maar niet te dik is of ik krijg er weer aambeien van. Nee, precies goed. Zo. Ah! Hardlijvig. Eén tablet cascara sagrada. Uit het leven gegrepen. Hij werd er niet door ontroerd of meegesleept maar het was vlot en puik geschreven. Publiceren tegenwoordig toch alles. Komkommertijd. Rustig boven zijn eigen walm gezeten las hij voort. Puik geschreven in elk geval. Matcham denkt nog vaak terug aan de meesterzet waarmee hij het lachende heksje veroverde dat nu. Treffend begin en einde. Hand in hand. Knap. Hij nam nog eens vluchtig door wat hij had gelezen en terwijl hij zijn water rustig voelde stromen, benijdde hij zonder wrok Mr Beaufoy, die dit had geschreven en er een honorarium van drie pond, dertien shilling en zes pence voor had ontvangen.
| |
| |
Zo'n schets kan ik misschien ook wel schrijven. Door Mr en Mrs L.M. Bloom. Een verhaaltje verzinnen bij een spreekwoord. Welk? Ooit op mijn manchet willen noteren wat zij onder het aankleden zei. 'k Hou niet van samen aankleden. Een snee bij het scheren. Bijt op haar onderlip wanneer ze het split van haar rok dichthaakt. Met het uur erbij. 9.15 Heeft Roberts je al betaald? 9.20 Wat had Gretta Conroy aan? 9.23 Waarom heb ik in 's hemelsnaam die kam gekocht? 9.24 Ik zwel zo op van die kool. Een stofje op haar lakschoenen: wreef beide schoenranden om beurten aan haar gekouste kuit af. Die ochtend na het liefdadigheidsbal toen het orkest May de urendans van Ponchielli gespeeld had. Dat uitleggen: ochtenduren, middag, dan begint de avond, dan de uren van de nacht. Poetste haar tanden. Dat was de eerste avond. Haar hoofd danste. Haar waaierstaafjes klikten. Zit die Boylan er warmpjes bij? Hij heeft geld. Hoezo? Ik merkte bij het dansen dat zijn adem aangenaam rook. Hummen had toen geen zin. Er een opmerking over maken. Vreemde muziek gisteravond. De spiegel zat in het donker. Ze wreef haar handspiegeltje stevig over haar wollen vest tegen haar volle schommelende tiet. Tuurde erin. Rimpels om haar ogen. 't Zou toch geen denderend succes worden.
Avonduren, meisjes in grijze tule. Daarna de uren van de nacht: zwart met dolken en oogmaskers. Poëtische vondst: roze, dan goud, dan grijs, dan zwart. Maar toch ook levensecht. Dag, daarna de nacht.
Hij scheurde abrupt de helft van het bekroonde verhaal weg en veegde er zich mee af. Daarna sjorde hij zijn broek op, maakte zijn bretels vast en deed de knopen dicht. Hij trok de klemmende, gammele pleedeur open en kwam uit het halfduister in de open lucht.
Verlicht en verfrist van leden bekeek hij in het felle licht
| |
| |
Verlicht en verfrist van leden bekeek hij in het felle licht zorgvuldig zijn zwarte broek: de onderkant van de pijpen, de knieën, de knieholten. Hoe laat is de begrafenis? Zal ik maar in de krant opzoeken.
Een geknars en een dof gebrom hoog in de lucht. De klokken van de Saint George. Ze sloegen het uur: dof dreunend brons.
Kwart voor. Nog een keer: de boventoon klonk na in de lucht. Een terts.
Dignam, ocharm!
|
|