De Brakke Hond. Jaargang 11
(1994)– [tijdschrift] Brakke Hond, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 24]
| |
Shitan, Guangdong Province 1992 Han Lei
| |
[pagina 25]
| |
Mainland China | |
[pagina 26]
| |
Liu XihongLiu Xihong is een vrij onbekende auteur. De critici brengen Liu onder bij de Literatuur van de Verloren Generatie, een ‘stroming’ die gekenmerkt wordt door al dan niet vergaand nihilisme en scepticisme. In Waarom zijn de bloemen zo rood ... volgen we een universiteitsstudente die niet veel meer van het leven verwacht dan na haar dood te worden opgebaard in het lijkenhuisje van het universitair ziekenhuis waar ze al heel haar leven verblijft. De ontknoping van het verhaal is lange tijd taboe geweest in de Volksrepubliek China. | |
Waarom zijn de bloemen zo rood?
| |
[pagina 27]
| |
Lin Xiaomei was een bijdehante juffrouw. Ze had nooit echt gitaar leren spelen. Als ze anderen zag spelen, ontleende ze enkele dagen hun gitaar om te tokkelen. Dan kon ze zichzelf begeleidend zingen: ‘O, zo teder en lieftallig. Oh, zo mooi en ongedwongen.’ Een klasgenote zei: ‘Lin Xiaomei kan enkel maar akkoorden aanslaan.’ Maar verschillende mensen spraken haar onmiddellijk tegen: ‘Akkoorden aanslaan is ook niet makkelijk.’ Lin Xiaomei's ouders gaven les aan het instituut voor hydraulica. Haar vader was haar stiefvader. Lin Xiaomei praatte nooit in het openbaar over haar stiefvader. Met geen woord repte ze er over, alsof hij gewoonweg niet bestond. Anderen konden echter niet uitmaken op welke manier haar stiefvader niet goed was voor haar. De moeder van Lin Xiaomei sukkelde met haar gezondheid. Bijna geen van de studenten aan het instituut voor hydraulica wist dat Lin Xiaomei's moeder lerares was. Omdat ze haar heel hun schooltijd lang nooit les zagen geven. Ze was nog geen vijftig toen ze omwille van haar gezondheid voor lange tijd met ziekteverlof ging. Haar stiefvader trok bij de familie in toen Xiaomei drie jaar oud was. Vier kinderen bracht hij mee, de jongste was drie dagen ouder dan Xiaomei. Toen haar klasgenotes op een zondag op bezoek kwamen, zagen ze dat er achter de keukendeur een schema kleefde: ‘Beurtrol voor de afwas: maandag, woensdag, vrijdag, zondag Xiaomei; dinsdag, donderdag en zaterdag Linlin.’ De klasgenotes vroegen wie Linlin was. Xiaomei zei: ‘Mijn oudere broer,’ en wees naar Linlin die een kop kleiner was dan haar. Linlin zei: ‘Zij is drie dagen jonger dan ik.’ Die tijd sprongen haar drie oudere zusters niet goed met haar om, Linlin daarentegen was goed voor haar. Xiaomei's klasgenotes stookten haar op: ‘Xiaomei, je drie dagen oudere broer is ook niet eerlijk met je. Jij wast één dag meer schotels dan hij.’ Eigenlijk moest Xiaomei thuis niet zo vaak schotels wassen, het was enkel tijdens de winter- en zomervakantie. Doorgaans woonde ze op school, al meer dan tien jaar was ze intern. Omdat het instituut voor hydraulica een kleine school is, sprak haar moeder - toen Xiaomei drie jaar oud was - iemand aan om te helpen zoeken naar een ‘lange arm’ die haar in de aan- | |
[pagina 28]
| |
palende peutertuin van de rijksuniversiteit kon plaatsen, een internaat. Toen Xiaomei zeven jaar oud was volgde ze les in de lagere school die bij de rijkssuniversiteit hoorde. Nadat ze de lagere school had doorlopen, slaagde ze in het toelatingsexamen voor de middelbare school die bij de rijksuniversiteit hoorde. Nadat ze van de middelbare school af was, slaagde ze voor het toelatingsexamen van de discipline organische scheikunde van de rijksuniversiteit. Na de universiteit slaagde ze voor het toelatingsexamen voor postgraduaatstudente aan deze school. In de heuvels waar de universiteit was gelegen verhuisde Lin Xiaomei van de ene campus naar de andere: in zeven studentenkantines ging ze eten, in zes waszalen waste ze zich en op elf basketbalvelden deed ze aan sport. Per maand keerde ze vier maal naar huis terug, telkens voor hoogstens anderhalve dag. Het instituut voor hydraulica bevindt zich aan de voet van de zuidelijke heuvel van de staatsuniversiteit. Soms geven beide instituten de zaterdagavond een filmvoorstelling. Xiaomei koos er een voorstelling uit en als ze de voorstelling van de universiteit goed vond, ging ze nogmaals kijken naar de andere voorstelling op het sportveld van het instituut voor hydraulica. Om elf uur, als de voorstelling was afgelopen, keerde ze ongehaast terug naar de slaapvertrekken van de universiteit, ze had geen zin om thuis te gaan slapen. Alhoewel haar woning op het instituut voor hydraulica langs het sportveld lag en ze thuis van in een stoel op het balkon eveneens naar de film kon kijken, deed ze het toch niet. Wiebelend met haar benen lag ze op haar buik op de gevoerde deken van haar bed in de slaapkamer. Ongeïnteresseerd vroeg ze aan de anderen op de slaapkamer: ‘... wat vinden jullie, zou ik doctoreren of niet? Als ik doctoreer dan moet ik zeker hier blijven. Vervolgens doe ik hier het examen voor assistent, voor docent en als ik zestig ben kan ik hier in het rustoord gaan.’ ‘Mijn moeder zette mij in het ziekenhuis van de rijksuniversiteit op de wereld, iemand anders bracht haar met een handkar Lin Xiaomei vanuit het instituut voor hydraulica hierheen.’ Xiaomei zegt in alle ernst: ‘Als er een ziekenhuis is dan is er een lijkenhuis, als ik sterf wil ik in het lijkenhuis van het ziekenhuis van de rijksuniversiteit opgebaard liggen.’ | |
[pagina 29]
| |
Al haar klasgenotes vonden dat Lin Xiaomei zo was weggelopen uit een Chinees wonderverhaaltje. Eigenlijk hadden maar heel weinig mensen de mogelijkheden die zij had: van bij de geboorte tot aan de dood op de rijksuniversiteit verblijven. ‘Als ze bereid zijn om mij te leren kennen dan kan iedereen op de school mij leren kennen,’ zei Xiaomei. Haar kamergenotes vonden dat ze rare praat uitsloeg en vroegen: ‘Wat bedoel je?’ Xiaomei dacht even na maar kon zelf niet zeggen wat ze er mee bedoelde. De kamergenotes zeiden: ‘Eigenlijk moet je zeggen dat als jij bereid bent om iedereen op de rijksuniversiteit te leren kennen, je ze allemaal kan kennen.’ Lin Xiaomei knikte: ‘Je hebt gelijk. Ik ben niet van het instituut voor hydraulica. Ik ben van de rijksuniversiteit.’ De leraars en de klasgenotes van Xiaomei vonden allemaal dat ze wisselvallig van gemoed was. Van de verpleegsters uit haar vroegere peutertuin tot en met de promotor die haar begeleidde, was er niemand die er anders over dacht. Van de tien mensen die Lin Xiaomei tegen het lijf liep als ze op de schoolpaden rondwandelde, waren er zes of zeven kennissen van haar. Doorgaans zou ze ze niet allemaal groeten, maar zou ze zomaar de één of de andere blijhartig gedagzeggen. Soms ontmoette ze op de schoolmarkt plots twee kennissen die samen op stap waren, enthousiast begroette ze één van hen terwijl ze de andere uitdagend liet draaien. Wat later speelde ze het net andersom; als ze de twee van daarnet opnieuw ontmoette, veranderde ze totaal van houding en sloeg enthousiast een praatje met de andere, terwijl ze de eerste sarrend negeerde. Ze deed dit allemaal heel natuurlijk en ontspannen, er viel niet de minste kunstmatigheid aan te bespeuren. Maar van zodra ze zich omdraaide, scholden de twee kennissen haar uit: ‘Die is ook rijp voor de psychiatrie!’ Als er iemand zei dat Lin Xiaomei beminnelijk was, stond er onmiddelijk iemand op die tegenwierp dat je dan wel helemaal niets van haar snapte. Op die manier deed er wel wat de ronde over Lin Xiaomei. Zo werd er onderzocht of ze al dan niet optimistisch was, of ze al dan niet spontaan was. | |
[pagina 30]
| |
Ongeacht om welk kommentaar het ging, het was nooit eensluidend. Toch waren er twee unanieme verdicten. Een ervan was dat de veranderingen in Lin Xiaomei's gemoedsgesteldheid niet in het minst volgens een regelmatig patroon verliepen. Sommige mensen voorspelden dat zolang Lin Xiaomei niet stierf haar gemoedsgesteldheid onvoorstelbaar wispelturig zou blijven. Het tweede was dat Lin Xiaomei van nature uit een gemene humor had. Over de vrouw die in het schoolwinkeltje gezouten pindanoten verkocht, zei ze: ‘Ze is zodanig vet dat je het niet in het algemeen beschaafd Chinees kan uitdrukken!’ Over de oude portier die beneden aan de deur van slaapzaal twaalf de wacht houdt, zei ze: ‘Zijn gezicht is een gegiste deegmassa. En zijn ogen, je neemt een luchtkarabijn, je stopt er twee groene bonen in, je richt op de gegiste deegmassa, “pang-pang” en de twee groene bonen zijn in de gegiste deegmassa ingelegd.’ ‘Wat is er nu mooi aan de bergen van GuilinGa naar eind(1)? Van ver gezien zijn de stenen groot, van dicht gezien zijn het grote stenen.’ Maar al bij al kwam Lin Xiaomei niet zo vaak humoristisch uit de hoek, vooral niet nadat ze haar licentie had afgemaakt. Haar kamergenoten hoorden haar soms gedurende een week geen woord zeggen en vroegen zich af of ze haar ergens slecht hadden bejegend. Ze maakten enkele goed bedoelde opmerkingen, maar Xiaomei liep mompelend naar de badkamer. Ze kwam terug met een mondvol koud water en wees er grommend naar. Zonder nog een woord te zeggen hield ze heel de avond het water in haar mond en liet de mensen weten dat ze last had van tandpijn. De week daarop klampte ze iemand aan en zei: ‘Ik probeer een maand niet te spreken, je hebt me doen mislukken. Het is jouw schuld.’ Ze lag opnieuw omgekeerd op het kussen en starend naar het plafond lag ze te murmelen, alsof ze boeddhistische teksten reciteerde: ‘Wat is er nu goed aan een postgraduate opleiding? Er valt wel wat voor te zeggen! Je kan met zijn drietjes één kamer delen. Maar ik heb al ergere misère gekend. Tijdens de kandidaturen zaten we met acht op een kelderkamer, het was tijdens de zomer zo warm dat we een natte handdoek op onze navel moesten leggen, en dat heb ik ook overleefd.’ | |
[pagina 31]
| |
Ze begreep het niet: ‘Waarom zijn er mensen die zo een oppervlakkige verering koesteren voor Marlyn Monroe? Zakenvrouwen hebben allemaal geen overtuiging. Ik aanbid alleen maar mijn promotor. Op zijn zestigste verjaardag schonk hij al zijn filosofieboeken aan de leerlingen, enkel zijn biologieboeken hield hij voor zichzelf.’ Zij zei: ‘De universiteit is toch maar een zootje. De thesissen van de licentiaten en de doctores zijn allemaal uit de bibliotheek gecopieerd.’ Lin Xioamei's vriendje was ook licentiaatsstudent, hij volgde filosofie. Lin Xiaomei zei tegen hem: ‘Op je dertigste moet je je filosofieboeken van de eerste tot de laatste wegschenken.’ Het vriendje vroeg: ‘Welke boeken zal ik dan nog behouden?’ Xiaomei antwoordde: ‘De biologieboeken die we hebben gekocht.’ Het vriendje lachte: ‘Dit jaar ben ik er al negenentwintig, op mijn dertigste is mijn thesis nog niet af. Ik ben van hen afhankelijk, ik kan ze niet wegschenken.’ Xiaomei hield enorm veel van haar vriendje, dat was voor iedereen duidelijk. Als ze hem een dag niet zag dan was ze in paniek. Gelukkig zijn er aanzienlijke verschillen tussen de postgraduaatstudenten en de licentiaatsstudenten. De postgraduaatstudenten krijgen iedere maand een toelage van zestig YuanGa naar eind(2), behalve het uitvoeren van experimenten en het schrijven van een thesis moeten ze niet echt naar het auditorium om lessen te volgen. Ze hebben dus meer geld en meer tijd dan de licentiaatsstudenten. Lin Xiaomei en haar vriendje legden hun toelage samen, op de schoolmarkt schaften ze zich met de nationale voedselbonnen eieren aan en kochten ze varkensreuzel. Onder het bureau staken ze een stuk steen om hem waterpas te maken en met een groot elektrisch kookvuur van duizend watt bakten ze een omelet. Van drie uur in de middag tot elf uur in de avond was het kokkerellen en smullen geblazen. In heel de gang hing een alles doordringende vetgeur. Iedere avond deed Lin Xiaomei | |
[pagina 32]
| |
haar vriendje na het eten uitgeleide, klopte vervolgens puffend op haar rondgegeten buik en klaagde tegen haar kamergenotes: ‘Eua, eua, ik ben zo misselijk dat ik moet kotsen.’ Later liet Lin Xiaomei voor haar vriendje een sleutel van haar slaapkamer bijmaken; die deed nu iedere keer dat hij langskwam zonder aankloppen de deur open, net alsof het zijn eigen huis was. De twee andere meisjes op de kamer waren hier niet mee opgezet en tactvol lieten ze het Lin Xiaomei weten. Niet van plan om toe te geven, wendde Lin Xiaomei het hoofd af, evenmin reageerde ze er op. De volgende dag zei ze tegen haar vriendje: ‘Trek het je niet aan, blijf maar komen. Als ze het overbrieven aan de universteit dan zal de school mij mogelijks een éénpersoonskamer toewijzen. Hoe zou je mij niet kunnen bezoeken? Iedere dag moet je komen. Zonder jou kan ik gewoonweg niet verder leven.’ Stilletjesaan begon ook het vriendje te beseffen dat het op deze manier niet hoorde. Hij zei: ‘Xiaomei, hoe komt het dat je zo van mij afhankelijk bent geworden? Indien ik volgend jaar een beurs krijg, zal je mij dan niet naar Amerika laten vertrekken?’ Xiaomei keek hem aan en zei: ‘Ik denk niet dat dit probleem zich zal voordoen. Ik ben er nogal zeker van dat je geen beurs zal krijgen.’ Het vriendje werd ernstig: ‘Denk jij er echt zo over? Ik word echt bang van jou.’ Lin Xiaomei begon grimassend te huilen: ‘Ik heb geen thuis. Ik heb al mijn hele leven geen thuis. En jij zit nog op mijn kap ook! Hnn, hnn, èèèèè... èèèèè...’ Het vriendje werd er door ontroerd en hield op met haar te berispen. Toen ze aan de zeventiende week van haar tweede postgraduate studiejaar bezig was, stierf Xiaomei's moeder aan haar ziekte. Haar drie dagen oudere broer Linlin kwam haar op school opzoeken, hij vond haar in haar laboratorium. Nadat Lin Xiaomei het had aanhoord, viel ze languit op tafel neer en stond een hele tijd niet meer op. Vervolgens hief ze schuin haar scherpe kin op en zei tegen Linlin: ‘Ik ga er niet heen. Ik ga er niet heen. Ik ga geen laatste groet brengen. Ik ben een mens die | |
[pagina 33]
| |
nogal onverschillig staat tegenover de wereld. Toen ze nog in leven was heb ik ook niet zoveel zorg besteed aan haar, wat valt er nog te zeggen nu ze dood is? Ik ga er niet heen.’ Ze draaide haar kin naar de andere kant en sprak verder: ‘Ik veracht mijn moeder, als ze mahjong speelde was ze altijd tevreden met kleine overwinningen, ze speelde altijd op veilig, het was zo'n bekrompen mens.’ Linlin kreeg rode kringen om de ogen en zei: ‘Xiaomei, je bent zo angstaanjagend geworden.’ Lin Xiaomei stond schreeuwend op, nam haar stoel en draaide hem om. Hardvochtig zei ze: ‘Jij bent anders ook wel veranderd, je bent zo lelijk en ruig geworden!’ Nu stak Linlin een kop boven haar uit, een zwarte baard bedekte heel zijn gezicht. Op erg koude dagen droeg hij enkel een dunne T-shirt en net als een zatlap heeft hij een zware stap, zo zwaar dat hij bijna putten in de grond maakt. Lin Xiaomei zei met wijd opgengesperde ogen: ‘Als jij mij niet was komen vertellen dat moeder was gestorven en ik zelf niet naar huis zou gaan, wie van jullie zou me dan komen opzoeken?’ Linlin drong niet verder aan en vertrok. Lin Xiaomei viel opnieuw languit op tafel neer, zelfs haar avondeten at ze niet op. 's Avonds na énen hielpen de klasgenotes haar opstaan en naar de leefvertrekken terugkeren, traagjes liepen ze langs de rij privaat uitgebate eetkraampjes die voor de schoolgebouwen stonden opgesteld. Binnen schenen de lampen helder, de klanten verdrongen elkaar. Xiaomei kwam wankelend tot stilstand. De klasgenotes vroegen: ‘Heb je soms honger gekregen, wat zullen we bestellen?’ Xiaomei schudde enkele keren het hoofd en zei stomverbaasd: ‘Zoveel mensen die aan het ontbijten zijn, hoe kan dat nu? De zon is nog niet eens op, waarom zijn ze dan zo vroeg uit de veren en fris aan het ontbijten?’ Lin Xiaomei lag een week in bed, elke dag bestelden de twee kamergenotes voor haar om beurten in de kantine rijstebrij en pikante radijzen, het vriendje bracht haar éénmaal met eieren gebakken rijst. | |
[pagina 34]
| |
De negentiende week kwam Lin Xiaomei uit bed, keurig gekleed vertrok ze naar haar eigen laboratorium. Ze was buitengewoon actief geworden, in het lab schudde ze met proefbuizen en bekers, haar beide handen werden vaak - zonder dat ze het merkte - blauw en paars geverfd. Elke dag vertrok ze vroeg en keerde ze laat terug, om eten te koken was ze evenmin op haar kamer. Op een dag kwam de veiligheidsinspectie die de elektrische fornuizen aan een onderzoek onderwierp bij haar aankloppen. Xiaomei was niet aanwezig. De inspecteur zocht haar groot elektrisch fornuis, nam het mee en liet een ontvangstbewijs achter. Toen Xiaomei terugkwam morde ze er niet over, ze zei enkel: ‘Dat hij maar doet. Ik heb in elk geval geen elektrisch fornuis meer nodig.’ Als het vriendje haar zocht, kon hij haar ook alleen maar in haar laboratorium vinden. Op de trap wisselden ze enkele woorden uit en dat was het. Het vriendje zei: ‘Ik zou graag lotuswortelsoep eten, zal jij die klaarmaken?’ Xiaomei zei: ‘Nee, ik heb geen zin om te koken.’ Het vriendje zuchtte. Even later zei hij: ‘Xiaomei, volgende maand zal ik mijn loon zelf wel spenderen, O.K.? Als jij geen lotuswortelsoep klaarmaakt zal ik er zelf wel koken. Ik zou er graag drinken, het weer is te droog.’ Xiaomei verzonk een tijd in stilzwijgen, haar tranen vielen in een rij naar beneden: ‘Je wil mij niet meer! Je weet heel goed dat ik geen thuis heb en toch heb je geen beetje geduld met mij. Hnn, Hnn Hnn... èèèèèè...’ Het vriendje zuchtte en ging er met gebogen hoofd vandoor. Xiaomei liep hem niet achterna, met een krop in haar keel bleef ze aan de deur van het laboratorium staan huilen. Een heel aantal dagen kwam het vriendje haar niet meer opzoeken. De zaterdagavond was er een filmvoorstelling op het sportveld van de school, IJs en Vuur werd vertoond. Xiaomei kocht twee jetons en zocht haar vriendje op in zijn slaapkamer. Ze vroeg hem: ‘Vanavond ga ik met jou naar de film, ga je mee?’ Het vriendje zei: ‘Ik heb hem al gezien.’ Xiaomei was verrast: ‘Wanneer? De school heeft hem nog nooit vertoond.’ | |
[pagina 35]
| |
Het vriendje legde uit: ‘Ik heb hem op video gezien. Xiaomei, je moet niet gaan kijken, het is een slechte film.’ Xiaomei zei: ‘Ik sta er op! Ga je mee? Onze relatie is als de titel van de film, als ze niet ijzig is dan is ze vurig. Ga je?’ Het vriendje stond er een hele tijd perplex van, tenslotte zei hij: ‘Ik krijg er kop noch staart aan, ik weet ook niet meer wat ik indertijd in jou zag.’ ‘Wil je dat nog eens herhalen?’ Lin Xiaomei's ogen zwollen rood op. Het vriendje zag dat zijn kamergenoot er ook was, hij zat heel erg met de situatie verveeld, ontwijkend zei hij: ‘Xiaomei, al bij al ben je veel te afhankelijk van mij. Ik weet ook niet waar ik je zo heb verwend. Denk je echt zelf dat je nu nog redelijk bent?’ Lin Xiaomei zei een hele tijd niets. De kamergenoot zag dat de situatie niet zo best was, stak een boek in zijn tas en glipte langs hen heen naar buiten. Toen de kamergenoot was vertrokken, werd Xiaomei wat milder, toch vroeg ze nogmaals: ‘Ga je nu mee of niet?’ Haar vriendje liet een hele tijd het hoofd hangen en zei met veel tegenzin: ‘Laten we gaan.’ 's Avonds stond Xiaomei beneden te wachten, pas na twintig minuten kwam deze jongen traagjes naar beneden gesloft. Xiaomei leunde tegen een boomstam langs de kant van de weg en zei kil: ‘Ik weet ook niet wat ik ooit in jou gezien heb. Ik weet dat ik voor het ongeluk ben voorbestemd.’ Het vriendje zei niets. Xiaomei klampte zich vast aan de boomstam en zei: ‘Al dat getreuzel en gedrentel, wat valt er nog te zien vanavond?’ Het vriendje zei: ‘Gaan we niet meer kijken? Wel, dan ga ik terug naar boven.’ Zijn humeur was helemaal verbrod. Xiaomei stond een tijd versteld, onder de straatlantaarns scheen haar gezicht scherpe en jong. Ze deed een stap vooruit, zwaaide met haar hand en gaf de jongen een klap in het gezicht. ‘Plets!’ ‘Ik weet heel goed dat ik enkel op jou kan steunen, maar je | |
[pagina 36]
| |
geeft me helemaal geen steun. Jij, hnn, hnn, èèèè...èèèè...’ Ze begon te huilen, haar schouders schokten. Het vriendje zei vliegensvlug enkele zinnen: ‘Jouw soort krijgt zelfs boeddha kwaad. Ik ben nog geen boeddha, is het dan niet meer dan normaal dat ik kwaad ben?’ Een hand. ‘Plets!’ Hij gaf Xiaomei een klap in het gezicht. Xiaomei was compleet de kluts kwijt, ze wees naar de jongen en zei: ‘Je hebt me geslagen! Je hebt me geslagen!’ Haar vriendje keerde haar verontwaardigd de rug toe. Achter zijn rug schreeuwde Xiaomei zich schor: ‘Je hebt me geslagen! Je zal wel anders praten als ik dood ben!’ De jongen deed geschrokken een kleine stap achteruit en onmiddelijk zette hij het op een lopen zonder zich ook maar een keer om te draaien. De volgende dag, de zondag, wilden de twee kamergenotes van Xiaomei de straat op gaan om tandpasta, zeep en tussendoortjes te kopen. Daarom stonden ze om halfacht op. Toen ze buitengingen, zagen ze dat Xiaomei nog aan het slapen was. 's Middag's keerden ze na vier uur terug en zagen dat Xiaomei nog steeds aan het slapen was, ze lag nog altijd in dezelfde houding. Maar eigenlijk was Xiaomei 's morgens en 's middags opgestaan om te plassen en iets te eten, na het eten was ze weer in haar bed gekropen. De twee meisjes hadden dat niet gezien en dachten dat Xiaomei een hele dag niet wakker was geworden. De derde dag, de maandag. Xiaomei ging met een lederen boekentas op haar rug naar haar eigen laboratorium. 's Middags om halftwaalf keerde de kamergenote terug naar de slaapzaal om te eten en een uiltje te knappen, Xiaomei zei dat zij niet terugging en haalde een lunchbox uit en at de 's morgens meegebrachte rolletjes met zoute pijpajuintjes op. Ongeveer halfdrie in de middag. De kamergenote keerde terug naar het laboratorium. Van zodra ze de deur openduwde, gaf ze een tragische gil en kwam als een gek naar buiten gestormd. De mensen vatten moed en gingen binnen. Lin Xiaomei lag omgekeerd onder het rek met proefbuisjes, haar kin was door een bijtende vloeistof tot een vormeloze massa weggevreten, | |
[pagina 37]
| |
van haar kin tot aan haar hals. Ook de haarlok die normaal langs haar oor hing, had geen vorm meer. Haar linkerpols was overgesneden, in haar lichtjes opgeheven hand lag een plasje vers bloed en vanuit de gapende wonde sijpelde het bloed op de grond waar de dikke vloeistof een plas vormde. Zowel aan haar linkerslaap als aan haar rechterslaap had ze een steekwonde, één diep en één ondiep. De oppervlakte van de wonden was heel groot, het bloed was op de poten van de krukjes gespat, op de rug van de stoel, op de tafel, op de muur, op de lege glazen potten, op de ammoniakflessen, op de zwavelzuurflessen en op de flessen met keukenzout. Heel de grond was bedekt met een rode, kleverige brij. Alleen haar rechterhand, die losjes een klein scherp mes met een koperen handvat vasthield, was van aan de pols tot aan de palm smetteloos wit, niet bespat door het druipende bloed. Ze had besloten om voor de dood te kiezen. Ze had er niets over gezegd om niemand te doen schrikken. Lin Xiaomei is het lijkenhuis van de rijksuniversiteit niet binnengegaan, ze werd rechtstreeks van haar laboratorium de rouwkamer binnengedragen. Vertaling Karel Depauw |