| |
| |
| |
Rik d'Hiet
Monsieur Pierre en madame Flora in de GB
Monsieur Pierre en madame Flora maken zich klaar om te gaan eten in de supermarkt.
Monsieur Pierre opent het rotte raam van de slaapkamer op de tweede verdieping zo voorzichtig mogelijk en denkt, net zoals elke keer wanneer hij een raam in dit vergane herenhuis aan de Bockstaellaan opentrekt, dat het rammelende glas hoogdringend vastgezet moet worden met enduit. Hij draait het stramme bovenlichaam en het hoofd schuin naar boven en stelt met een jammerlijke grijns vast dat de lucht betrokken is. Een regenbui behoort tot de mogelijkheden.
‘Het is een koude dag,’ zegt monsieur Pierre en huiverend, met opgehaalde schouders, sluit hij snel weer het raam.
Na enig getreuzel stapt hij naar de zware, vurehouten commode toe, die sinds het begin van hun huwelijk, dat is dus sinds het jaar 1939, in de slaapkamer gestaan heeft en trekt aan het rechterhengsel van de bovenste lade. Hij vloekt. De lade zit scheef en blijft halverwege knellen. Terwijl hij de houten bak terug in de kast duwt en die opnieuw, maar nu met beide handen aan beide hengsels opnieuw naar buiten trekt, zegt monsieur Pierre, alsof de kast het kan horen: ‘Als we nog een keer last hebben om de huur te betalen, dan vliegt gij eruit. De jonge mensen van de dag van vandaag hebben veel geld over voor een ouderwetse occasie.’
Hij neemt de bordeauxkleurige debardeur uit de lade en trekt hem voor de spiegel over het grijsblauwe hemd, waar- | |
| |
van hij drie exemplaren overgehouden heeft uit de tijd toen hij nog in overheidsdienst werkte.
Zoals steeds wanneer hij voor de spiegel staat, schijnt het hem toe dat hij weer enkele centimeters kleiner geworden is. Zijn voortdurend afnemende gestalte vormt voor monsieur Pierre een dagelijkse bron van onrust. Hij vraagt zich af of het komt doordat hij elke dag wat krommer wordt en zo steeds meer gebogen gaat lopen? Of is het dan toch waar dat oude mensen langzaam maar zeker krimpen? Hij komt er niet uit. Hij krabt over het kale hoofd en over de brug van de neus. Aan de voeding kan het niet liggen. Hij ziet er nauwlettend op toe dat hij en madame Flora de nodige porties koolhydraten, vezels en vitamines binnenkrijgen.
‘Zeg Flora!’ roept hij, veel te luid, omdat hij doof is, naar de andere kant van de slaapkamer. ‘Wat wordt het nu? De GB, de Dial of proberen we nog eens die nieuwe Match aan 't Pannenhuis?’
‘Oh, dis, dat weet ik niet. Pakt maar den dichtste. Ik voel mij niet al te goed vandaag,’ zegt madame Flora, die altijd ontevreden klinkt omdat zij altijd ontevreden is.
Als om te bewijzen dat ze écht ziek is, snuit ze luid haar neus en trekt vervolgens het overblijvende slijm met een snuivende beweging terug in de mondholte.
‘Allez, de GB,’ zegt monsieur Pierre, die de nieuwe Match nog eens wou uitproberen, op enigszins teleurgestelde toon en neemt dan binnensmonds iets mompelend de verkreukelde regenjas van de haak. Terwijl hij de jas aantrekt, valt het hem op dat de kleur van zijn vel dezelfde is als die van zijn regenjas, verschoten beige. Alleen onder zijn ogen hangen wallen die soms lichtpaars, soms opaalgroen zijn.
Madame Flora trekt de ocelot aan, die zij al meer dan veertig jaar elke dag draagt. Zonder haar ocelot komt zij
| |
| |
| |
| |
niet buiten en op koude nachten gaat ze er wel eens mee slapen. Voor monsieur Pierre betekent de bontjas niet meer dan het vel van een dode kat waar ze knopen aangenaaid hebben, maar voor madame Flora is het dure bont het enige wat haar nog herinnert aan de waardigheid van weleer, toen monsieur Pierre nog een belangrijke functie vervulde in het ministerie van openbare werken en ze samen nog een fatsoenlijk leven konden leiden. Madame Flora droeg de ocelot toen zij nog een poetsvrouw en een abonnement op de KVS had en zij slechts omgang behoefde te hebben met vriendinnen van gelijke stand. Ze heeft de jas dan ook altijd gekoesterd en liefgehad als een dierbaar souvenir.
Monsieur Pierre heeft haar vroeger een keer voorgesteld om de bontjas van de hand te doen. Hij herinnert zich de dag nog levendig. Het was precies drie jaar nadat hij met pensioen gegaan was, nu zowat tien jaar geleden. Het ging niet goed in die jaren en ze hadden het al een poosje moeilijk om de steeds weer stijgende lasten en huurgelden te betalen. Het pensioengeld, dat zij elke maand ontvingen, volstond niet om het ruime appartement te onderhouden. De kleine geldreserve op de bank begon te slinken. Het verkopen van de jas leek monsieur Pierre dan ook de meest logische oplossing voor hun financiële ongemakken. Met een beetje geluk zou de ocelot hen minstens drie maanden huurgeld opleveren.
Maar toen hij haar dit plan zo tactvol mogelijk bekend maakte, begon madame Flora opeens hevig te beven. Eerst hield ze meer dan een halve minuut haar adem in, waardoor ze helemaal rood begon aan te lopen, en toen begon ze plots te gillen en te briesen. Het was alsof hij haar zonder enige waarschuwing de kleren van het lijf gerukt had. Het ene moment stuiptrekte ze zo hevig dat monsieur Pierre waarlijk dacht dat haar einde nabij was, maar het volgende
| |
| |
moment zwaaide ze dan weer woest molenwiekend met de armen door de lucht. Ze was, kortom, in alle staten.
Toen monsieur Pierre, in een poging haar tot redelijkheid aan te sporen, vroeg waarom ze de jas eigenlijk niet wou afstaan, riep madame Flora, in de pretentieuze stijl die ze toen nog hanteerde: ‘Mon ocelot, c'est moi!’
De staatsman pleegt zich te vereenzelvigen met de staat die hij bestuurt, maar van een vrouw die zich met een ocelot vergelijkt, had monsieur Pierre toen nog nooit gehoord. Uiteraard gaf hij graag toe dat zij zich vaak als een katachtig roofdier gedroeg, maar wat zij even daarvoor in haar woede uitgekraamd had, kon hij niet anders dan potsierlijk en lachwekkend vinden. Omdat hij wel begreep wat zij met deze gevleugelde onzin bedoeld had, is hij er toen niet verder op ingegaan. De maand achterstallige huur heeft hij betaald met het geld dat de staande leeslamp, de buste van Beethoven en het beeldje van de krijger uit de Congo opgebracht hadden.
Ook later, toen het steeds moeilijker werd om het alsmaar duurder wordende leven te bekostigen, heeft hij meubels, schoenen, schilderijen verkocht, maar nooit de ocelot. Kamer na kamer heeft hij het ruime appartement van het herenhuis aan de Bockstaellaan moeten leeghalen. Zo kwam het dat zij na jaren van verpanden en verkopen slechts een volledig bemeubelde slaapkamer en een ocelot overhielden.
Plots zegt monsieur Pierre: ‘Nondedju, er zit een vlek op mijn pardessus.’
Met lange, benige vingers vist hij de zakdoek uit zijn jaszak en spant hem over de uitgestoken wijs- en middelvinger van zijn rechterhand. Vanop een afstand van ongeveer vijf centimeter spuwt hij wat speeksel op het doek en begint ongeveer ter hoogte van de borst krachtig over een dikke, donkerbruine vlek te wrijven.
| |
| |
‘Allez, dis, stopt daarmee. 't Is toch geen avance,’ komt madame Flora tussenbeide. ‘Een fruitvlek, daar moogt ge mee doen wat ge wilt, ge krijgt 'em toch niet weg. Allez kom, we zijn d'ermee weg.’
‘Het huis is ziek,’ zegt monsieur Pierre, terwijl ze samen de trap afdalen. ‘De verf komt van de muren. Er zitten kraken in 't plafond.’
Met breekbare benen daalt hij trede na trede. Zij volgt, ongedurig.
‘Zwijgt nu toch eens vijf minuten, ge zijt precies een klein kind. Al wat ge ziet, moet ge noemen. Hoort ge mij zo al bezig?’ Het krakerige timbre van zijn stem, gaat ze verder: ‘Er zitten kraken in 't plafond. Er zit een trede los. De interrupteur marcheert niet meer.’
‘Jaja, maar op een dag valt het plafond op onze kop! Wat gaat ge dan zeggen?, vraagt monsieur Pierre met de volumeknop op tien.
‘Dat ik niet doof ben, dat zal ik zeggen.’
‘Ik spreek zo luid als ik dat wil!’ roept monsieur Pierre terug. ‘Er woont hier toch niemand meer in dat kot. Wij zijn de laatsten. De huisbaas wacht gewoon tot als wij niet meer kunnen betalen. Dan kan hij hier heel de boel afbreken en bureaus zetten!’
‘Och zwijgt en stapt verder,’ zegt madame Flora, die weet dat hij de waarheid spreekt. Maar monsieur Pierre, die zich niet meer zo mag opwinden, blijft staan. Hij pakt met de ene hand de trapleuning vast en zoekt, met de andere hand op de borst, naar adem. Dan, om toch maar het laatste woord te hebben, herhaalt hij: ‘Ik zeg het u! Op een dag valt heel dat plafond op onze kop!’
Madame Flora geeft hem een harde tik op het gehoorapparaat en fluistert van zeer dichtbij in zijn oren: ‘Als ge zo doorgaat met roepen, zal mijn hand eens op uwe kop vallen.’
| |
| |
Monsieur Pierre weet dat ze het meent en stapt behoedzaam verder de trappen af. Toch kan hij het niet laten om te mompelen, net luid genoeg opdat zij het zou horen: ‘En ik, ik zal uw ocelot verkopen.’
Bij het buitenkomen, sluit madame Flora zorgvuldig de deur.
Monsieur Pierre wil weten hoe laat het is.
‘Twaalf uur,’ zegt ze, zonder op haar horloge te kijken. Ze wil ervan af zijn.
‘Da's een goed uur om te gaan eten,’ bromt de kromme ouwe tevreden en begint te stappen in de richting van de nieuwe Match aan 't Pannenhuis. Plots draait hij zich weer naar haar om en vraagt: ‘En welke dag zijn we vandaag?’
Madame Flora zwijgt en gaat gewoon verder. Hij haalt de schouders op en moppert en zegt, terwijl hij haar weer bijbeent: ‘Het kan me toch niet schelen. Elke dag is hetzelfde. Alleen Pasen en kerstdag zijn anders.’ Dan haakt hij zijn arm in de hare en zo wandelen ze verder. Ze steken de rue Jan Bollenstraat over en de rue Fransmanstraat, en de hele tijd zegt monsieur Pierre wat hij ziet.
‘Een rooie voiture.’
‘Oh, quel beau bébé. C'est une fille, ça se voit.’
‘Die boom wil precies niet groeien.’
‘De lucht zit grijs.’
Madame Flora luistert niet. Ze luistert al lang niet meer. Ze denkt terug aan die dag in het voorjaar van 1958. Het was de avond van de eerste zonnige lentedag na vele weken regen. Overdag had ze alle ramen en deuren opengezet. De geur van de lila seringen op de binnenkoer was in het huis blijven hangen.
Monsieur Pierre was thuisgekomen van het werk, maar anders dan alle andere dagen had hij bij het openen van de voordeur niet eerst zijn vertrouwde fluitsignaal laten ho- | |
| |
ren; en bij het beklimmen van de trap had hij niet vrolijk geschreeuwd: ‘Chérie, ik ben er!’ Zwijgend had hij de boterhammen, die zij voor hem klaargemaakt had, opgegeten en was nadien in de sofa gaan zitten, waar hij, evenzeer in tegenstelling tot zijn dagelijkse gewoonte, niet eens Le Soir opengeslagen had. Hij had zelfs nagelaten het huiswerk van hun zoon Jean, die net na de oorlog gekomen was en toen al in de zesde klas zat, te controleren en hem zomaar de toelating gegeven om de tafel te verlaten en op straat te gaan voetballen.
De hele avond heeft monsieur Pierre in zijn zetel gezeten; strak voor zich uitkijkend, van het Lam Gods geslagen. Madame Flora, die vond dat een man zijn werk niet naar huis moest meenemen en hem daar dan ook nooit vragen over stelde, nam plaats in de zetel tegenover hem en wachtte in stilte af. Lange tijd waren het verre gedruis van de stad en het ritmische getik van haar breinaalden de enige hoorbare geluiden in de woonkamer.
Soms hield monsieur Pierre de adem in. Dan zocht hij haar blik en keek haar strak en onderzoekend aan, klaar om alles te vertellen. Maar altijd wendde hij het hoofd na enkele besluiteloze ogenblikken met een diepe zucht weer af.
Pas laat in de avond - Jean was al lang thuisgekomen, sliep al - kwam hij uit de fauteuil, liep enkele passen door de kamer en ging uiteindelijk, om haar blik te vermijden, achter haar staan.
‘Het... Het zijn die kippen,’ zei hij, met een lichte trilling in de stem. Hij schudde het hoofd. ‘Ze gaan mij pakken om twee onnozele kippen.’
Madame Flora sloot de ogen. Ze wist meteen waar het over ging. Enkele jaren geleden had haar man twee kippen gekregen van Louis, een bevriende aannemer met wie hij, in zijn hoedanigheid van ingenieur van openbare werken,
| |
| |
reeds lang zaken deed. Doorheen de jaren waren ze goede vrienden geworden en het gebeurde regelmatig dat Louis, die een goedlachse man was en weduwnaar, bij hen uitgenodigd werd voor een maaltijd.
Toen Louis, wiens ouders boeren waren, op een avond in de week voor Pasen met twee kippen voor de deur stond, aanvaardden zij dit geschenk dan ook zonder bijgedachten. Madame Flora, die toen de deur opengedaan had, herinnerde zich nog precies hoe Louis de kippen, die hij omgekeerd bij de poten in de lucht hief, voor zich uitstak en brulde: ‘Terrèèè, ik ben hier met de paaskuikens!’ De reeds geelgeworden, halfopgebrande sigaret tusssen zijn lippen wipte op en neer. De kippen kakelden zo benauwd, spartelden zo hevig dat Madame Flora instinctief een stap achteruit zette en - dat bezorgde de joviale aannemer bijna een lachstuip - achter de deur, als achter een schild ging staan.
Omdat ze geen buitenmensen waren en dus niet goed wisten wat met de kippen aan te vangen, hadden ze Louis maar meteen uitgenodigd om zijn gevederde geschenken op de binnenkeer eigenhandig de nek om te wringen.
Het werd een bloederige bedoening. De kippen kronkelden nog geruime tijd na. Jean heeft gehuild. En op paaszondag en paasmaandag hebben ze gebraden kip met frieten en perziken in siroop gegeten.
In de naar seringen geurende woonkamer, waar zij nog steeds met de ogen gesloten in de zetel zat, herinnerde madame Flora zich hoe ze tijdens het verorberen van de kip nog grapjes gemaakt hadden over het omkopen van een ambtenaar in functie.
Monsieur Pierre schraapte zijn keel en ging verder. Hij vertelde haar over de ambitieuze jongeman op het kabinet van de minister van Openbare Werken die deze ‘zorgwekkende vorm van corruptie’, ‘deze flagrante overtreding van
| |
| |
de reglementen’ op het spoor gekomen was. (Louis had namelijk ook hem wat pluimvee aangeboden.) Omdat een ambtenaar nu éénmaal geen geschenken mag aannemen, oordeelde de jonge engel der wrake dat monsieur Pierre zijn bevoegdheid overschreden had en zich daarvoor diende te verantwoorden voor een, door hemzelf voorgezeten, onafhankelijke tuchtcommissie. Het misdrijf zou op gepaste wijze bestraft worden.
Er bestaat nu eenmaal een categorie van mensen die in het straffen van anderen een groot genoegen vinden. Zij zijn hardvochtig van aard, onzeker van nature. Op school zijn het nare jongetjes die altijd een tien voor wellevendheid en gedrag moeten behalen en er dan ook niet voor terugdeinzen de meester te waarschuwen als een kameraadje niet goed oplet. In het ware leven hengelen zij naar schouderklopjes van de baas (de minister, de leider, het volk) en vertrappen daartoe ongenadig wie ook maar een millimeter van het juiste pad afwijkt.
Monsieur Pierre wist dat de ambitieuze jongeman tot deze categorie behoorde en maakte zich dan ook niet al te veel illusies. Het was voor hem dan ook eerder een verrassing dat hij niet ontslagen werd, maar gewoon gedegradeerd in rang, met verlies van loon en anciënniteit. Dat betekende dat hij, net zoals twintig jaar tevoren, opnieuw aan de onderste trede van de ladder mocht beginnen. Uiteraard dienden zijn oversten hem in het vervolg wel wat scherper in de gaten te houden en zouden eventuele promotiekansen in de toekomst streng onderzocht worden.
Nadat hij het vonnis aanhoord had, dankte de corrupte ambtenaar de onkreukbare op matte toon voor zijn mildheid. Toen hij buitenkwam, spuwde hij op de grond.
Jaar na jaar moest monsieur Pierre verdragen dat jongere ingenieurs hem over het hoofd sprongen. Hij reed met een
| |
| |
bestelwagen rond, vervulde zo nu en dan een tijdelijke kantoorjob en mocht op het eind van zijn carrière tijdens rondleidingen van handelsdelegaties en bejaardengroeperingen de diaprojector bedienen. Uiteindelijk wist men bij het ministerie van Openbare Werken niet meer wat met hem aan te vangen en werd hem duidelijk gemaakt dat hij wat hen betrof even goed thuis kon blijven.
Madame Flora hield aan het zo schandelijke verlies van status en inkomen een voor de buitenwereld angstvallig verzwegen, maar niettemin ernstige depressie over. En de daaropvolgende jaren kwam tijdens onrustige nachten nog vaak het beeld van de bestraffende jongeman, (voor wie later nog een schitterende carrière in de politiek weggelegd was), haar slaap verstoren.
Hoe monsieur Pierre de hele zaak verwerkte, heeft zij nooit kunnen achterhalen. Dat lag hoofdzakelijk aan hun afspraak om met niemand, dus ook niet met elkaar, ook maar één woord over de zaak te reppen. Dit leek hen namelijk de beste manier om alles zo snel mogelijk te vergeten. (Bovendien vonden zij het ongepast om de buren, kennissen en familieleden met hun ellende te confronteren.)
Monsieur Pierre heeft alleszins nooit geklaagd over de ongelukkige wending die zijn leven toen gemaakt heeft. Hij is niet aan de fles gegaan en gedroeg zich in huis ook niet bepaald onaangenamer dan tevoren. Wel is het zo dat hij Louis, (die twee jaar na de affaire al weer voor het ministerie werkte), nooit meer heeft teruggezien en dat hij nooit nog iemand zijn vriend heeft kunnen noemen. Maar dat, vond zij, was niet meer dan normaal.
Helemaal in beslag genomen door de gedachten aan het zo pijnlijke, zo aanwezige verleden, let madame Flora er bijna niet op dat monsieur Pierre de Marie-Christinastraat, waar de GB ligt, links laat liggen om stiekem verder te gaan
| |
| |
in de richting van de nieuwe Match aan 't Pannenhuis. Het is slechts doordat hij onwillekeurig zijn pas versnelt en wat onhandig begint te fluiten, dat ze het merkt.
‘De GB ligt daar,’ snauwt ze en draait zich om.
Monsieur Pierre volgt en zegt: ‘Die vent heeft nieuwe schoenen gekocht. Dat ziet ge.’ En terwijl ze het zebrapad oversteken, vraagt hij: ‘Welke dag zijn nu weer vandaag?’
‘Dinsdag? Maandag? Woensdag,’ zegt ze. ‘Ik wil er vanaf zijn.’ Het kan haar niet schelen. Alleen Pasen en kerstdag zijn speciaal.
Vorig jaar met kerstmis hadden ze hun zoon Jean uitgenodigd, maar die was niet afgekomen. Monsieur Pierre had nochtans speciaal voor de gelegenheid drie duiven gevangen.
Enkele dagen voor kerstdag was hij bij de bakker één piccolo gaan kopen. Daarmee ging hij naar het park aan de Heizel, waar hij achter een struik wat kruimels op zijn hand legde. Al snel kwam er een duif op af. Monsieur Pierre stelde het beestje wat op zijn gemak, sprak er wat tegen, streelde het, en wrong het dan in een vluggge beweging de nek om. Nadat hij dezelfde truuk achter dezelfde struik enkele keren herhaald had, zei hij tevreden tot zichzelf: ‘Drie duiven voor de prijs van één piccolo. Dat moet ge kunnen.’ en hij ging terug naar huis.
Madame Flora had de duiven in de slaapkamer op een gasstelletje voor campeerders klaargemaakt. Het had hen niet gesmaakt. Volgens monsieur Pierre kwam dat doordat ze elke dag in de supermarkt gingen eten en madame Flora het koken zo verleerd had. Maar zij had zich verdedigd door te zeggen dat het oude duiven waren en dat de duiven in de stad vol vuil en gassen en rook zitten. Gerookte duif, had monsieur Pierre gelachen.
Gelukkig was de chianti niet slecht. Ze hadden een goed- | |
| |
kope fles van anderhalve liter kunnen kopen en waren beiden zacht van dronkenschap. Monsieur Pierre zijn pupillen zwommen onzeker in het gelige water van zijn ogen. Madame Flora sprak met een dikke tong en snikte omdat zij het leed dat haar overkomen was in dronkenschap altijd sterker aanvoelde.
Toen zijn vrouw haar ocelot aantrok, dacht monsieur Pierre dat ze het koud had, maar ze bleek iets van plan te zijn. Ze opende het raam en ging, met de voeten buiten, op de vensterbank zitten. Ze bungelde wat met de voeten, hield zich met de handen vast aan de vensterbank en liet het lichaam wat voorover hellen. Ze keek naar de troebele straatstenen, die soms uit eigen beweging naar haar toe schenen te komen.
‘Doe dat raam dicht,’ had monsieur Pierre gezegd. Het was december. Het was koud.
‘Doe het zelf, maar geef mij eerst een duw,’ had zij geantwoord. ‘Ik wil er vanaf zijn.’
Monsieur Pierre was blijven zitten en zij had gevloekt en gesmeekt.
‘Geef mij een duw. Ik kan het niet alleen.’
Monsieur Pierre had haar gevraagd waarom ze er uit wou stappen. Ze moest alle redenen opsommen. Dat zou haar goed doen. Het zou haar opluchten.
Ze dacht even na en zei toen, terwijl ze haar dikke tong in bedwang probeerde te houden: ‘Ik wil niet meer de gas en de elektriciteit betalen. Iedere keer dar er een brief in de bus ligt, beven mijn handen.’
Ze zei ook: ‘Ik wil niet meer elke maand de huur moeten betalen.’
En: ‘Ik wil de huisbaas niet meer smeken om de ramen te herstellen, om het plafond te vermaken, om de waterleiding te vernieuwen. Ik wil dat niet meer.’
| |
| |
Ze ging nog lang door, het werd ijskoud in de slaapkamer. Het laatste wat ze zei was: ‘En wat ik echt, absoluut, nooit, jamais nog wil doen, dat is: gaan eten in de grand bazar.’
Daarna smeekte ze weer: ‘Geef mij een duw’, maar het klonk niet meer zo overtuigd. Ze is nog even blijven zitten, heeft nog wat gesnikt en gemopperd. Maar het was al lang tot haar doorgedrongen dat hij haar niet kon helpen.
Toen ze de kamer weer binnenkwam, pakte monsieur Pierre haar snel bij de schouders vast en sloot het raam. Ze hebben dan nog samen in bed crème-glace gegeten.
Voor de GB herhaalt monsieur Pierre wat hij elke dag herhaalt: ‘We gaan binnen, we gaan door, we eten snel tot als we genoeg hebben en we kijken naar niemand.’ Of ze nu voor de GB, de Nopri, de Sarma, de Dial, de Aldi, de Unic, de Delhaize of de Edi staan, altijd zegt monsieur Pierre hetzelfde: ‘We gaan binnen, we gaan door, we eten snel tot als we genoeg hebben en we kijken naar niemand.’
Madame Flora vraagt: ‘Wat eten we?’
‘Gisteren hebben we koude schotel gegeten, eergisteren rauwe zalm. Vandaag doen we de rayon met groenten en fruit’, zegt monsieur Pierre gedecideerd. ‘Zijt ge klaar?’
Ze knikt.
Ze gaan binnen en lopen snel langs de rekken met ondergoed en wasknijpers, gaan dan langs de rekken met wijn, blijven even staan bij de poetsprodukten en komen tenslotte aan bij de afdeling Fruit en Groenten.
Ze nemen zij aan zij plaats voor één van de stalletjes met zelfbedieningsartikelen. Er liggen bakken met peren, Doyenn de Comice en Beurre hardy, zacht en geurig. Er liggen korfjes met aardbeien. Er liggen perziken en pruimen, aalbessen en frambozen, appels van Jonagold en Granny Smith.
| |
| |
Monsieur Pierre en madame Flora gaan snel en onverstoorbaar tewerk. Ze stoppen in hun mond wat ze kunnen, eten zonder op te kijken.
Geregeld stoot monsieur Pierre haar aan om iets te zeggen in de trant van: ‘Mmmh de fraises zijn goed. Die moet ge echt eens proeven.’ Of: ‘Die peer smelt in mijn mond.’ En: ‘Ooh, wat een lekkere frambozekes.’ Madame Flora, die weet dat hij dit doet om de situatie voor haar wat draaglijker te maken, heft telkens snel het hoofd op om even naar hem te glimlachen. Ze zorgt er daarbij altijd voor geen enkele blik te kruisen.
Ze weet wel hoe ze staan te kijken. De vrouwen met de verzorgde kapsels, die wegkijken en niet dichter durven te komen. De christelijken die zich schamen en eerst nog een rondje langs de diepvriezers doen. Ze zullen hun aardbeien straks wel komen ophalen. De verontwaardigden, die elkaar aanstoten en luidop spreken van diefstal en schande. De hen aangapende jongetjes en het kleine meisje met de sproeten, die niet weten wat armoede is. Diegenen die zichzelf gelukkig prijzen omdat het hen niet overkomen is. Diegenen die innerlijk huilen van medelijden en toch niets doen. Madame Flora weet maar al te goed hoe ze staan te kijken.
De verantwoordelijke Fruit en Groenten, een jongen in een T-shirt met het logo van GB, wandelt hulpeloos heen en weer. Hij durft niet in te grijpen. Zijn neus bloedt. Laat hem eerst nog maar een klusje opknappen in het magazijn, denkt ze, daar is altijd werk genoeg. Ze kijkt naar haar magere, kromme, voorovergebogen echtgenoot, naar zijn smalle hoofd, de bruine vlekken op zijn handen. Hij knabbelt wat appel, grijpt wat aardbeien. Zijn tanden zitten los. Het sap loopt langs zijn wangen. Er zit een vlek op zijn regenjas.
| |
| |
Terwijl ze hem aankijkt, wil ze hem zeggen hoe het komt dat hij elke dag wat kleiner wordt. Ze wil het hem al lange tijd zeggen. Maar hij zal het weer niet horen, zijn gehoorapparaat staat af.
Ze kijkt hem aan en zegt stilletjes, luider spreken heeft geen zin: ‘Het is niet van de ouderdom dat ge kleiner wordt, dat ge krom groeit, dat ge uw hoofd dichter bij de grond moet houden. Daar is 't niet van. 't Is omdat ge u schaamt. Ge laat uw hoofd hangen. Da's alles. Ge buigt. Da's het ergste.’
De jongen van Fruit en Groenten komt terug met een man in maatpak aan zijn zij. Monsieur Pierre tikt madame Flora aan. Ze proppen beiden nog gauw de mond vol en haasten zich naar buiten.
Op straat wrijft monsieur Pierre tevreden over zijn buik. Hij zegt: ‘Morgen moeten we die nieuwe Match aan 't Pannenhuis toch eens proberen.’
|
|