| |
| |
| |
Patrick Conrad
Moonlight Serenade
1.
Hij is ontwaakt, traag als een boom die groeit.
Hij heeft de plassende vrouw gekust
op lippen van gewapend beton.
Hij heeft het pand verlaten,
zijn goedheid aan verkeerde vlijers vergooid.
Met de billen op de kachel
duikt zij spinnend haar atlas in
en vliegt over akkers en sneeuw naar huis,
daar waar het licht meer is dan licht
en de dagen langer duren dan de dagen.
In zijn onvoltooid bestaan stierven zovelen
dat hij niet meer weet wie hij vervangt.
Hij heeft de dag doorleefd.
| |
| |
2.
Straks valt de tweede kus.
Dan in bad. In haar water,
zuinig en verliefd, terwijl voorbij de schorren
de oorlog klinkt als een onweer dat duurt.
Maar eerst is er de omweg langs het strand
waar hij, luisterend naar het schuiven van het zand,
onmondig zal staren naar de maan,
en onder de maan naar de maan,
en tussen de maan en de maan,
naar het kwik van de oceaan.
of gewoon niet te binnen.
In zijn dagboek noteert hij andermaal:
Misschien morgen. Morgen, misschien.
| |
| |
Vroeger
Zeggen dat hier vroeger de winter eeuwen
en omdat een onweer losbarstte boven de moerassen,
de nacht soms jaren duurde.
Zeggen dat hier vroeger geen taal gesproken werd
tenzij de taal van drift en honger,
een dof gegrom in 't struikgewas.
Zeggen dat hier vroeger over de vlakte
geen rechters brulden in de wind
en de enige grens die telde
de afgrond was aan de rand van de aarde.
Zeggen dat hier vroeger geen Turken waren
omdat er vroeger geen Turken wàren
en Turkije, bevolkt met krabben en kwallen,
op de bodem lag van een meer
dat zondermeer niet meer bestaat
Zeggen dat hier vroeger in trieste stoeten
monsters met hersenen ais beukenoten
tussen vonken en varens zingend van eigen volk eerst
voor altijd uit het landschap verdwenen.
Zeggen dat hier vroeger geen mens
rondliep met de volle lippen van Mathilda.
De vuile lippen van de vreemdeling,
hoor ik blonde kerels fluisteren in 't gelid.
| |
| |
Zeggen dat hier vroeger in een wereld
zonder tijd, zonder torens, zonder tulpen,
iedereen dezelfde huid onder dezelfde mantel verborg.
Een zinloze wereld wellicht want een wereld
waarin jij en je joodse billen ontbraken.
Onlangs werd vliegen ongehoord eenvoudig
Zo zeggen zij, met gebalde tongen
en één stem die luistert:
‘O my God! What a dreadful way to die...’
Morgen scheuren de spieren,
| |
| |
en toont ons haar goed hart.
Hij weet het, de ondersteunde, dat eens onthoofd
de goden hun lijden dragen in hun ballen.
Dat elke stap mirakels vergt,
dat elk woord verheven klinkt,
verlammend werkt en kwetst.
Hij bedankt voor zoveel pijn,
wachtend op meer en nog en overal.
Met ijzers geboren wil hij sterven,
kreten slakend van terreur
en dorst naar zwart plezier.
Wie uit wie groeit is een raadsel
en de scheiding, rots aan de rand van de aarde,
Zij berust in haar zwellen
en op haar rust de hoge, holle hemel.
Opnieuw klaar voor een ingebeeld vertrek,
draait hij de grijsheid de rug toe,
het hoofd vol planeten, de huid vol patenten:
Straks telt de leegte een hemellichaam meer!
Onlangs werd vliegen ongehoord eenvoudig.
| |
| |
Brussel
Krakend koppel dat zich, verziekt,
bij het vallen van de avond vergist
en verzoent tussen lampen, kristal en verdaagde glorie.
Beneden wacht het theater, de nacht toevertrouwd,
Vroeger, voor de seizoenen, was hier de zee.
Met haar bevolkte dieptes en haar voorname druk
die alles maalt en plet tot pijn en puin.
Toen kwamen zoals steeds de mensen
met hun kreten, hun kanker en hun kerken,
met hun zucht naar pracht en vernieling,
naar ruïnes, naar vroomheid en naar wraak.
Ergens nog ligt natte aarde bloot
waar rapen groeien en spruiten,
tenzij de man zonder auto, zonder vrouw
die, volgens de legende, de anderen niet nodig heeft.
Ze lopen zich te pletter, mijnheer.
In de versierde gangen onder de wereld
jagen zij blind van haat en honger naar meer
hijgend de dagen en hun doem erdoor
en dansen zij dronken in dichte drommen
de dolle dans der havelozen.
Had zij zich niet mogen omdraaien
en verloor zij hem daarom voorgoed?
| |
| |
Hij dacht: ik ben een ander,
diplomaat en gestorven, krom van de jicht.
Zijn ogen: de ronde ramen van het museum
waarin alles wankelt en wentelt en zweeft.
Maar langs de oevers van het kanaal
roest in rechte rijen van drie
de dolle kervel en het ijzerkruid
en in de schemer soms de munt.
| |
| |
Heren van stand
Heren van stand spreken niet over geld.
Zij mijmeren over effecten, sissen over sicaven.
Heren van stand hebben een leuze:
Wie een put graaft voor een ander is een arbeider.
Heren van stand besturen geen auto's.
Zij rijden hun Porsches te pletter tegen palmbomen op Nassau
of telefoneren vanuit de kantoren van hun Rolls.
Heren van stand zijn niet goed van aard,
maar vriendelijk of beleefd. Zij schreeuwen niet, zij faxen.
Heren van stand steken geen sigaretten op.
Zij verwarmen hun Custom made filter typed Queen size Nat Sherman's
aan de gouden gloed van hun Dupont.
En hun naam vloeit slechts uit hun 24 karaat Waterman.
Heren van stand hebben geen geur, maar ruiken,
naargelang de plek waar men zijn neus op duwt,
naar Tuscany van Aramis, a fragrance for men, of Lanvin.
Pygmeeën, die nooit een schuimbad nemen,
beweren naïef dat ze ruiken als de dood.
Heren van stand dragen geen kleren maar merken
en hebben oog voor het schone: elk van hen,
zo leren ons de statistieken,
ontfermt zich over minstens één komma zes dichters.
Het woord racisme is hen vreemd:
Zij beluisteren Nat King Cole en eten probleemloos Uncle Ben's.
Heren van stand houden van vrouwen met American Express-groene ogen.
| |
| |
Het gebeurt dat heren van stand gluren naar deze dames
doorheen de ijsblokjes in hun Chivas,
terwijl de haard knettert en buiten in de herfst
een dwerg vol slijk de setters uitlaat onder de olmen.
Heren van stand lopen niet naar de hoeren.
Heren van stand drinken geen wijn,
maar Mouton-Rothschild, rug aan rug
met andere heren van stand in stille tempels met sterren.
Vervelen doen zij zich nooit tenzij,
omdat het past, in de opera.
Heren van stand ontmoet men niet op straat,
maar in lobbies, VIP-rooms en turkse baden,
op vossejacht, jumpings en safari's
of bij de aartsbisschop thuis.
Heren van stand dromen niet maar bestellen.
Hun truffels bij Fauchon, hun marmelade bij Harrod's,
hun dochters bij Madame Claude.
Heren van stand worden niet oud.
Zij joggen, slikken, pompen en lopen
er, na de achtste lifting,
glimmend als wassen poppen bij.
Heren van stand sterven echter alleen,
verlaten, verkleumd en klappertandend,
maar dan liefst een Zwitserse, bvb. in Genève,
met uitzicht op het meer en verder en hoger,
|
|