Den boom der gierigheyt, met sijn vruchten, d'welck gemaeckt is op de vrage wat gierigheyt is ende wat haer vruchten zijn
(ca. 1600)–Anoniem Boom der Giericheyt in Rijm is dit Boecxken ghenaemt, Den– Auteursrechtvrij
[pagina 12]
| |
op de wijse van den 23 Psalm, Mijn God voed my, &c.
OCh wie sal my al met verstande leeren
De rechte waerheyt uyt het Woort des Heeren?
Ga naar margenoot+ Wat gierigheyt is, en wat zijn haer vruchten
Die my soo meenighmale doet versuchten?
Ga naar margenoot+ Want 't is voor Godt een grouwelijck afgrijsen,
Ga naar margenoot+ Daerom wil ick de Barmhertighe prijsen.
Wel dien die den nood-druftighen versaden,
Ga naar margenoot+ Godt sal hem verlossen al van den quaden,
Ga naar margenoot+ En behouden in den noodt by den leven,
Noch niet in zijn Vyanden handen geven:
Ga naar margenoot+ Maer sal hem vertroosten in druck en lijden,
In't Bedde sijner kranckheden verblijden.
Ga naar margenoot+ Barmhertigheydt en Liefde t'allen stonden
Ga naar margenoot+ Bedeckt de meenichte van 's Menschen Sonden,
Ga naar margenoot+ Wie zijn Gelt leent den vromen Armen teere
Ga naar margenoot+ Die leent dat een soo grooten Rijcken Heere,
Ga naar margenoot+ Maeckt Vrienden van zijnen Mammon op Aerden,
Wort hem een Schat ter noot van grooter waerden.
Ga naar margenoot+ Den Vrecken haet zijn Vrienden voor hooghmoeden,
| |
[pagina 13]
| |
Die daer Arm zijn, ende kleyne van goeden, Ga naar margenoot+
Maer den vromen Rijcken al heeft hy wilde, Ga naar margenoot+
Den Armen is hy Barmhertigh en milde, Ga naar margenoot+
En maeckt Vrienden van zijn goet in zijn daghen: Ga naar margenoot+
Gelt, Huys noch Hof sal niemant mede draghen. Ga naar margenoot+
Een mildt mensch staet naer gheen Huysen noch Hoven, Ga naar margenoot+
Maer hy vergadert zijn Schatten hier boven, Ga naar margenoot+
Soo Christus dat gheboden heeft met krachten,
Maer veel op dat ghebodt seer weynich achten: Ga naar margenoot+
Bedenckt doch eer wy lijden meer vervolghen Ga naar margenoot+
Of Godt daerom op ons niet en is verbolghen. Ga naar margenoot+
Soo Barmhertigh was de Sarepsche Vrouwe, Ga naar margenoot+
Al had sy maer een weynigh Meel behouwen
Helias noodt uyt Liefde sy aenveerde, Ga naar margenoot+
Bieck hem eerst Broodt soo veel als hy begeerde, Ga naar margenoot+
Godts goedtheydt groot en heeft haer niet besweken
Tot in haer doot en leed sy gheen ghebreken. Ga naar margenoot+
Zacheus door zijn hartelijck ontfarmen Ga naar margenoot+
De helft van zijn Goeden gaf hy den Armen, Ga naar margenoot+
Socht een Huys als die in Liefde branden,
Dat niet en is ghemaeckt van 's Menschen handen:
Na dees Huysinghe heeft Godts Volck verlanghen, Ga naar margenoot+
| |
[pagina 14]
| |
Ga naar margenoot+ De Gierigheyt geensins sy aen en hanghen.
Ga naar margenoot+ Een knecht Godts heeft een lust in charitaten,
Ga naar margenoot+ Denckt niet om zijn Kind'ren groot goedt te laten,
Ga naar margenoot+ Want door Rijckdom, lustigh Eten en drincken
Ga naar margenoot+ Wordtmen hovaerdigh, op Godt niet en dincken:
Ga naar margenoot+ Wie zijn Erfgh'naem vergadert groote sommen
Ga naar margenoot+ Is dickwils oorsaecke van zijn verdommen.
Wie Godt Lief heeft, en vry wil zijn van smerte
Ga naar margenoot+ Valt u Schat toe, set daer niet aen u Herte,
Ga naar margenoot+ Verstaet David, vlecht doch gheen Vijghe-bladen,
Ga naar margenoot+ Die raept en schraept en zijn niet om versaden,
Ga naar margenoot+ Dat's gheen toe-val, maer 't is een gierich wesen,
Ga naar margenoot+ Die soo Rijck wordt is Arm voor Godt in desen.
Ga naar margenoot+ 'tIs u gheseydt (o !) Menschen al te same
Ga naar margenoot+ Dat Godt u eyscht Barmhertigheyt by name,
Ga naar margenoot+ Ende Liefde te oeffenen ootmoedigh,
Godt sal't u wel betalen overvloedigh,
Ga naar margenoot+ En vertroosten in noodt als zijnen Broeder,
Ga naar margenoot+ Als een Kint troost zijne bedroefde Moeder.
|
|