Den boom der gierigheyt, met sijn vruchten, d'welck gemaeckt is op de vrage wat gierigheyt is ende wat haer vruchten zijn
(ca. 1600)–Anoniem Boom der Giericheyt in Rijm is dit Boecxken ghenaemt, Den– Auteursrechtvrij
[pagina 11]
| |
Den neghende Clausule.
VOor een Slot, mijn Vriendt, wilt hier, neerstich op dincken, Ga naar margenoot+
Dat Godts volc, als sterren, in't duyster behooren te blincken, Ga naar margenoot+
Wie hem dies beroemt, neemt waer dijn roep, en grooten naeme:
Lecht af alle Giericheyt, dat wy niet meer en stincken, Ga naar margenoot+
Noch op twee wegen gaen, als de geen die hincken, Ga naar margenoot+
En bedenckt doch recht dat Godts Heylighen al t'same Ga naar margenoot+
De Weerelt moeten oordeelen, en daer toe zijn bequame, Ga naar margenoot+
Soo is't dan groot noot dat sy een goet licht sien voor haer Ga naar margenoot+
In woorden, wercken, schouwende quaetheyt in fame, Ga naar margenoot+
Vol Liefde, en de gierighe Weerelt niet en volghen naer Ga naar margenoot+
Want naeckt zijn wy gebooren, daer omme is't openbaer Ga naar margenoot+
Dat wy daer uyt oock niet en sullen draghen, Ga naar margenoot+
Als wy voesel en decksel hebben, 't is genoegh voorwaer, Ga naar margenoot+
Want die daer Rijck willen worden en na gelt vraghen
Vallen in bekooringhe, in stricken hun Zielen jaghen, Ga naar margenoot+
Ende in veele sotte begeerten vol schanden Ga naar margenoot+
Die den Mensche doet versincken in't eeuwigh klaghen, Ga naar margenoot+
Welcke sommighe ghelustet heeft in veele Landen, Ga naar margenoot+
En zijn van't Geloove ghevallen met grooter schanden, Ga naar margenoot+
Hebben hun selven met veele smerten beladen, Ga naar margenoot+
Ia vast laten binden met Sathans banden,
O! Gierigheyt ghy zijt den Wortel van alle quaden.
FINIS. |
|