Den boom der gierigheyt, met sijn vruchten, d'welck gemaeckt is op de vrage wat gierigheyt is ende wat haer vruchten zijn
(ca. 1600)–Anoniem Boom der Giericheyt in Rijm is dit Boecxken ghenaemt, Den– Auteursrechtvrij
[pagina 4]
| |
De tweede Clausule.
Ga naar margenoot+ DE wortel leyt verborghen in't herte inwendich,
Ga naar margenoot+ Als een quade wortel inder aerden behendich,
Ga naar margenoot+ Die niet te bekennen en is, dan aen de vruchten,
Ga naar margenoot+ Want de Phariseen, van buyten schoon maer van binnen schendich
Ga naar margenoot+ Hielden hun voor heylich, maer waren gantsch blendich:
Ga naar margenoot+ Ia leerden deur ghiericheyt 't volck fabulen en kluchten:
Ga naar margenoot+ D'een blinde dede d'ander wt ghiericheyt vluchten,
Ga naar margenoot+ Twelc hedendaechs noch wel gheschiet, en is te besorghen
Onder die hun goet Volck noemen, soude ick duchten:
Ga naar margenoot+ Want waer de wortel in is blijft niet verborghen,
Ga naar margenoot+ De vruchten sietmen klaer, daer de Zielen aen verworghen,
Ga naar margenoot+ Daer den Goddelijcken aert in is ghestorven:
Ga naar margenoot+ Want is den Boom goet soo zijn de Vruchten goet t'allen morghen,
Ga naar margenoot+ Van een quade boom kan gheen goede Vrucht zijn verworven,
Ga naar margenoot+ Noch een goede Boom brenght gheen quade Vrucht in de Korven:
Ga naar margenoot+ Want Godt noemde Israel een schoon Olijf-boom vloeyende,
Maer doen sy door de Gierigheyt waeren verdorven
Wert Godt op hun toornigh, en was hun uyt-roeyende,
Ga naar margenoot+ Haer suere Vruchten waren hem soo bemoeyende
Ga naar margenoot+ Dat hy Wortel en Boom vernielden met den Blaeden,
Ga naar margenoot+ Zijn ghenade was niet meer tot hun vloeyende:
Dat dede de Gierigheydt, de Wortel van alle quaden.
|
|