De Boekenwereld. Jaargang 29
(2012-2013)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 46]
| |
[pagina 47]
| |
Het oudste Hebreeuwse handschrift in de Bibliotheca Rosenthaliana, de joodse verzameling binnen de Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam, bevat een complexe wetstekst getiteld Or Zarua, ‘Licht is gezaaid’. De titel gaat terug op de tekst van Psalm 97:11, ‘Het licht is voor de rechtvaardige gezaaid, en vrolijkheid voor de oprechten van hart’. De auteur, Izaak ben Mozes uit Wenen (ca. 1180-1250), benadrukt dat hij deze tekst bijzonder mooi vindt, omdat de laatste letters van elk Hebreeuws woord samen de naam vormen van een van de beroemdste rabbijnen uit de Talmoed, Rabbi Akiva. | |
Rondtrekkende rabbiOr Zarua is een codificatie van de halacha - het joodse wetscorpus - en organiseert, bespreekt, problematiseert en verheldert die wetsteksten. Het genoot en geniet groot aanzien onder wetsgeleerden, ondanks het feit dat de tekst lange tijd nauwelijks bestudeerd kon worden. Het handschrift uit de Bibliotheca Rosenthaliana werd tussen 1260 en 1300 in Zuid-Duitsland geschreven en omvat 563 kalfsperkamenten bladen, in groot formaat, in drie kolommen beschreven en door de anonieme middeleeuwse kopiist als een tweedelig werk opgezet. Het enige andere bekende middeleeuwse handschrift van de tekst, dat bewaard wordt in de British Library in Londen, werd rond 1300 in Noord-Frankrijk geschreven. Het bevat dezelfde inleiding, maar ook vele andere stukken tekst. Elders heb ik betoogd dat de beide handschriften wellicht de enige middeleeuwse varianten van Or Zarua zijn geweest, ook omdat een zoon van de auteur rond 1300 een samenvatting het licht heeft doen zien die wel wijder verspreid is.Ga naar eind1 De tekst is bovendien heel laat voor het eerst in druk verschenen, in 1862 in Zhytomir in de Oekraïne op basis van het Amsterdamse handschrift, en het resterende deel pas tussen 1887 en 1890 in Jeruzalem op basis van het Londense. De meeste joodse wetsgeleerden kenden het gedachtengoed van Izaak ben Mozes uit Wenen, maar slechts zeer weinigen hadden, althans tot de tweede helft van de negentiende eeuw, toegang tot de oorspronkelijke tekst. Izaak ben Mozes leidde een reizend bestaan en was goed geïnformeerd over het joodse leven in de Zuid-Duitse en Franse steden waar hij gewoond en gewerkt heeft. Zijn werk bevat talloze commentaren op het dagelijks leven van de joden en verwijst regelmatig naar actuele historische gebeurtenissen. In Or Zarua is informatie voorhanden over liefdadigheid en huwelijk, opvoeding en volksgeneeskunde, kleding en jacht, strafrecht en bijgeloof, en wat dies meer zij.Ga naar eind2 Het is een typische wetstekst uit de Asjkenazische (West-Europees/Duitse) traditie, waarin enerzijds gedetailleerd wordt ingegaan op een miniem juridisch probleem, anderzijds de tekst van praktisch commentaar voorzien wordt: een wetscodex en commentaartekst ineen. | |
Rein en onreinHet hoeft niet te verbazen dat zo'n tekst aandacht besteedt aan voeding en koosjer eten. We kunnen ons vandaag de dag moeilijk voorstellen wat het voor de joodse reiziger in het middeleeuwse Europa betekende om zich overal aan de spijswetten te moeten houden. Tegenwoordig reist men rond met plastic eetgerei en goedgekeurde conserven en kan men desgewenst overal verse groente en fruit kopen. Dat was vroeger anders. Bovendien, ook als men niet op reis is roepen de joodse spijswetten altijd weer vragen op die verheldering behoeven. Mag men bij niet-joden wijn kopen, mag men wijn met hen drinken, kan men overal brood eten, of vis, wat hebben verschillende bereidingen voor effect op de spijzen? Enzovoort. Dit soort vragen komt in Or Zarua uitgebreid aan bod en het is een van de oudste bronnen die we voor dit type historische informatie hebben. De spijswetten en de gewoonten rondom eten zijn te beschouwen als een vorm van onderscheidende levensheiliging. Bepaalde vormen van voedsel zijn bij bepaalde gelegenheden verplicht of juist verboden, bepaalde spijzen mogen niet of niet in combinatie met elkaar worden gegeten. De spijswetten zijn gegrondvest op de Tora, de eerste vijf boeken van wat in de christelijke wereld het Oude Testament heet, waarin volgens de joodse traditie in totaal 613 geboden worden onderscheiden. In de Talmoed (Makkot 23b) zegt een zekere Rabbi Simlai: ‘Aan Mozes zijn op de berg Sinaï 613 geboden onthuld, 365 met verboden, in overeenstemming met het aantal dagen in een zonnejaar, en 248 met opdrachten, in overeenstemming met het aantal ledematen van het menselijk lichaam [...]’. Die 613 geboden worden opgesomd en in detail besproken door de beroemde middeleeuwse wetsgeleerde Moses Maimonides (1138-1204), die het volgende meedeelt.Ga naar eind3 ‘Voedsel wordt onrein wanneer het in aanraking komt met een ritueel onrein voorwerp (Lev. 11:8, 24). [...] Om voor consumptie geschikt te zijn, moeten wilde dieren en gevogelte worden geslacht volgens de Wet (Deut. 12:21) en als het gedomesticeerde soorten zijn, dan dient hun bloed na het slachten met aarde te worden bedekt (Lev. 17:13). [...] Dood een dier en zijn jong nooit op dezelfde dag (Lev. 22:28). [...] Een Jood mag geen onrein veeGa naar eind4 (Deut. 14:7), onreine visGa naar eind5 (Lev. 11:11), onrein gevogelteGa naar eind6 (Lev. 11:13), kruipend gedierte dat ook kan vliegen (Deut. 14:19), schepsels die over de grond kruipen (Lev. 11:41), reptielen (Lev. 11:44), wormen die in fruit of groente gevonden worden (Lev. 11:42), of elk ander afschuwelijk schepsel (Lev. 11:43) eten. Een dier dat een natuurlijke dood is gestorven (Deut. 14:21) is verboden voor consumptie, net als een verscheurd of een kapotgeslagen dier (Ex. 23:19). Men mag geen enkel lichaamsdeel (Deut. 12:23) eten dat van een levend dier is weggenomen. Evenzeer verboden is de zenuw van de dij (Gen. 32:33), als ook bloed (Lev. 7:26) en bepaalde soorten vet (Lev. 7:23). Het is verboden om vlees samen met melk te kokenGa naar eind7 (Ex. 23:19) of om zo'n mengsel te eten (Ex. 34:26). Het is ook verboden om te eten van een os die tot steniging veroordeeld isGa naar eind8 (zelfs als het op de juiste wijze geslacht is; Ex. 21:28). [...] Men mag op de Grote Verzoendag niets eten (Lev. 23:29). Tijdens het Pesachfeest is het verboden gist te eten (Ex. 13:3) of alles wat iets bevat waaraan dat is toe- | |
[pagina 48]
| |
gevoegd (Ex. 13:20). [...] Gedurende het Pesachfeest mag geen gist in je bezit gezien (Ex. 13:7) of gevonden (Ex. 12:19) worden.’ | |
Lamskop als culinaire allegorieZulke geboden lijken heel gedetailleerd, maar zijn voor velerlei interpretatie vatbaar en hebben in de loop der eeuwen tot een enorme literatuur geleid van theoretische en vooral praktische vragen en antwoorden. Or Zarua maakt deel uit van die traditie, maar onderscheidt zich van andere bronnen doordat Izaak ben Mozes heel concreet is. Zo beschrijft hij hoe in Bohemen na de zegening over de wijn op vrijdagavond, aan het begin van de sjabbatviering dus, een meelspijs werd gegeten die hij ‘gerimsel’ noemt. Hier werd waarschijnlijk een soort vermicelli bedoeld, maar het woord is ook verwant aan een beroemd matzekoekje met sukade dat ook in Nederland nog gegeten wordt tijdens het Pesachfeest, de ‘gremsjelies’. Ook beschrijft hij hoe het in Bohemen, in de dertiende eeuw dus, de gewoonte was om rond een besnijdenisfeest de gehele gemeente te voorzien van bretzels, hoe er in Speier in de synagoge gegeten werd en hoe men tijdens een huwelijksvoltrekking een kip cadeau deed aan iemand die men in het bijzonder wilde eren. In een langere tekst over gebruiken die op bijgeloof gebaseerd lijken schrijft Izaak ben Mozes: ‘In de Responsa van de Geonim [een generatie geleerden van na de Talmoed] wordt aangehaald dat wij ons door voortekens laten leiden en dat geheime kunsten ons verstand op hol brengen. Wanneer wij echter aan het begin van het Nieuwjaarsfeest een schapenkop plegen te eten, en honing en allerlei zoetigheden, gepeld graan met vet vlees koken, penen en prei eten, op de dag na de Verzoendag zoveel kippen laten slachten als er huisbewoners zijn, dan zijn deze gebruiken en het geloof in voortekenen wel degelijk op de Heilige Schrift gebaseerd. Als we een lamskop eten, dan denken we daarbij dat God ons ten goede moge gedenken en ons kop [‘aan het hoofd’] en niet staart [‘onderdrukt’] moge laten zijn. Als we vet en zoetigheden eten, dan hopen we dat het nieuwe jaar een vet en zoet jaar wordt. We eten penen opdat ons bezit zal vermeerderen en we eten prei opdat onze vijanden zullen verdwijnen.Ga naar eind9 [...] Bij ons is het overigens de gewoonte om een ramskop te eten en de kop in honing te dopen, opdat het jaar dat we tegemoet gaan zoet en vet zal zijn.’ Elders gaat hij in op de bereiding van kaas door niet-joden: ‘In de stad Narbonne wordt kaas van nietjoden gegeten, omdat ze daar de melk met zwammen, die hier in Bohemen “gübzi” genoemd worden, tot stremmen brengen. Er hoeft geen angst te bestaan dat dit met melk van onreine dieren wordt vermengd, want die stremt niet. Bij ons in Bohemen mag kaas die met de maag van een niet-ritueel geslacht kalf wordt vervaardigd niet worden genuttigd. Geen enkel godvrezend mens zou dit kunnen toestaan, omdat dit verbod in Bohemen zeer wijd verbreid is. Het is toegestaan compote van niet-joden te gebruiken, die bij ons “glawitzi” genoemd wordt, waarvoor wijn noch azijn wordt gebruikt en die ook bij ons bereid wordt en met karren naar de markt gebracht wordt. Wie op reis bij niet-joden te gast is, mag daar uit goed fatsoen bier drinken, omdat dat immers slechts bij toeval en niet regelmatig gebeurt, waardoor er geen angst hoeft te bestaan dat dit tot enigerlei vorm van verzwagering zal leiden...’ Het is in religieuze kringen nog steeds de gewoonte om voor de duur van de sjabbat een soort stoofpot op het vuur te hebben staan, waarvan het gehele etmaal gegeten kan worden. Dit gerecht wordt ‘cholent’ of ‘tsjolent’ genoemd en roept bij veel joden een associatie op met de specifieke sfeer van de sjabbat. Dit gebruik is ontstaan als reactie op het verbod om tijdens de sjabbat vuur te maken, wat koken natuurlijk onmogelijk maakt. Door het vuur onder de stoofpot voor het begin van de sjabbat aan te steken en het 24 uur te laten branden, wordt dat probleem omzeild. In de Middeleeuwen werd de stoofpot volgens Izaak ben Mozes meest in een gesloten hete oven bewaard, in Frankrijk echter ook op hete kolen. Hij beschrijft hoe hij bij een van zijn leraren in Parijs tsjolent heeft gegeten, die echter koud was omdat de oven was uitgegaan. Deze vermelding van tsjolent in Or Zarua is de vroegste die we hebben.
Or Zarua blijft een moeilijke tekst, die 150 jaar geleden voor het eerst werd gedrukt en ook sindsdien zijn geheimen maar mondjesmaat prijsgeeft. Het handschrift uit de Bibliotheca Rosenthaliana is inmiddels online beschikbaar en de gedrukte tekst is in tientallen roofdrukken beschikbaar, dus wie bereid is in het diepe te springen kan veel te weten komen. We staan pas aan het begin van een waardering van zulke ontoegankelijke teksten als historische bronnen. Zoals Monika Saelemakers in 2007 stelde, de teksten van de Halacha vertelden ons iets over het verleden - maar je moet wel heel erg je best doen om alles te begrijpen.Ga naar eind10 | |
[pagina 49]
| |
Or Zarua, deel 2. Hs. Rosenthaliana 3, Bijzondere Collecties UvA.
|
|