De Boekenwereld. Jaargang 29
(2012-2013)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 80]
| |
Rodney Shirley, Courtiers and Cannibals, Angels and Amazons. The Art of the Decorative Cartographic Titlepage
| |
[pagina 81]
| |
[pagina 82]
| |
bibliotheekcatalogus van het Rijksmuseum uit 1933, samengesteld door M.D. Henkel. Hij geeft bij de beschrijving van de oude boeken ook de namen van de illustratoren, inventoren en uitgevers. Gelukkig zijn bij de samenstelling van de STCN wel copieën gemaakt van alle titelprenten/frontispices die in de diverse edities werden aangetroffen. Deze worden - naar verluidt - bewaard in de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag.
Romeyn de Hooghe, frontispice van het Caart-boeck van Voorne [z.p., z.n] 1701. Atlas der Neederlanden 11:32, koperets, handgekleurd; 50 × 67 cm. Bijzondere Collecties UvA.
Zacharias Webber, Ontwerp voor het titelblad van de Atlas Contractus, uitgegeven door Johannes Janssonius te Amsterdam in 1666. Rijksmuseum, Amsterdam.
Bij enkele titelpagina's of frontispices doet Shirley een poging de ontwerper te achterhalen. Zo vermeldt hij dat het titelblad ‘America’ van Blaeu's Atlas Maior, in prent gebracht door Jeremias Falck, gebaseerd is op een tekening van Nicolaes Berchem die zich thans bevindt in de tekeningencollectie van het Metropolitan Museum in New York. Niet vermeld wordt daarentegen dat de titelprent van de Atlas Contractus door Johannes Visscher gebaseerd is op een ontwerptekennig van Zacharias Webber(s), die bewaard wordt in het prentenkabinet van het Rijksmuseum in Amsterdam. Dat blad is opgenomen in Koeman's Atlantes Neerlandici, deel I uit 1997, waarin op p. 552 verwezen wordt naar dit originele ontwerp in het Rijksmuseum. De herziene editie van Koeman's Atlantes werd bij dezelfde uitgever gepubliceerd als het boek van Shirley. In datzelfde prentenkabinet in Amsterdam is nog een ontwerp voor een dergelijk titelblad te vinden, namelijk de voortekening van het frontispice voor The English Atlas uit 1682 door Gerard van Houten (inv. RP-T-1991-26). De voorstelling is doorgegriffeld en in prent gebracht door Daniell met de Penningen. Een niet onbelangrijke plaats in het hier besproken boek nemen de titelbladen van Romeyn de Hooghe in. Bij de titelpagina van de Atlas Novum ad Usum Serenissimi Burgundiae Ducis (nr. 72) gaat Shirley de mist in. Rechts boven de titel staat: R. de Hooghe C.R. et J.v.D. inv. fecit. De auteur vraagt zich af welke persoon er - naast Romeyn de Hooghe - achter de ‘initialen’ J.v.D. schuil gaat. Het is hem kennelijk niet bekend dat bovenstaande afkorting staat voor Commissarius Regius et Juris utriusque Doctor, wat betekent: commissaris des konings en doctor in de beide rechten. Romeyn de Hooghe en niemand anders was de ontwerper van deze titelprent. Op het titelblad van het kaartboek van Voorne (nr. 73) staat de meest gangbare afkorting, namelijk Rom. de Hoog[h]e I.V.D. et Com. R. Auct. enz. Op het titelblad van de Atlas Maritime (nr. 71) staat weer een wat uitgebreidere variant. In het algemeen was het raadzaam geweest als Shirley wat meer kunsthistorische naslagwerken had geraadpleegd. Niet alleen Hollstein, waar - spijtig genoeg - veel titelprenten uit atlassen ontbreken, maar ook enkele monografieën over zeventiendeeeuwse kunstenaars, zoals Alain Roy, Gérard de Lairesse (1640-1711), Parijs 1992, p. 393-394 en 429-430 geven nuttige informatie over dit soort titelbladen. Het boek van Shirley kwam opmerkelijk snel in de ramsj en is daardoor nog steeds voor een zeer schappelijke prijs in allerlei boekwinkels in ons land te verkrijgen. | |
[pagina 83]
| |
Piet J. Buijnsters, Geschiedenis van antiquariaat en bibliofilie in België (1830-2012)
| |
Verzamelen toen en nuHet verzamelen is veranderd in de afgelopen eeuwen en dergelijke ontwikkelingen worden door Buijnsters aangestipt. We kunnen ook parallellen trekken met de huidige tijd. In de eerste helft van de negentiende eeuw was het aanbod van ‘Belgicana’ groot en was het prijsniveau laag: ‘Maar het mooiste was misschien dat je door oude en zeldzame boeken of handschriften te verzamelen het gevoel kon krijgen een daad van patriottisme te stellen, zeker als je later je collectie bij de Koninklijke Bibliotheek te Brussel of bij een Belgische universiteitsbibliotheek wist onder te brengen’ (p, 16). Het en bloc opkopen van collecties door een nationale bibliotheek begeleidde in alle landen van Europa de vorming van nationale staten, Nederland en België niet uitgezonderd. Ook de afgelopen vijftig jaar is het verzamelen weer ingrijpend veranderd. Franse literatuur is niet meer gewild, maar incunabelen, technische boeken en atlassen wel. Moderne boekbanden lijken vooralsnog in België een constante te zijn geworden, zegt Buijnsters, maar hij wordt hierin tegengesproken door antiquaar Eric Speeckaert (p. 329). De handelaren onderling zijn evenmin unaniem: de een beweert dat Streuvels zijn ‘vaste waarde’ behoudt (p. 326), de ander dat daarvoor geen interesse meer bestaat (p. 334). Heemkunde levert niets meer op (p. 345), maar genealogie en heraldiek kennelijk wel (p. 329). Kort gezegd lijkt het erop dat geen enkel boek beneden de €500 nog winst kan opleveren. Toch heerst er verwarring over wat wel en niet verkoopt in België en dat hangt samen met de wijze waarop de antiquariaten wel of niet moderniseren. Sommige eigenaren zeggen dat ze ‘gewoon doorgaan’ op de ingeslagen weg totdat ze met pensioen willen (p. 350), anderen hebben een internationaal publiek, een niche-onderwerp, of een geheel andere richting gezocht. Het succesvolle thema ‘bandes dessinées’ negeert Buijnsters in zijn nostalgisch getinte relaas, terwijl hij wel noteert dat strips ‘heftig’ verzameld worden (p. 351) en hij één verzamelaar noemt, maar niet interviewt (p. 358). Het is nota bene een verzamelgebied dat tot een meer populaire benadering van het begrip ‘bibliofilie’ had kunnen uitnodigen. Het heeft er de schijn van dat Buijnsters strips als postzegels ziet: je kunt er als verzamelaar mee beginnen, maar je moet gauw doorstomen naar een ‘serieus’ onderwerp. We zouden kunnen toevoegen dat de inhoud van hedendaagse veilingcatalogi ook andere verzamel richtingen toont, met niet alleen een verhoogde aan- | |
[pagina 84]
| |
dacht voor strips, maar ook voor plaatjesalbums en allerlei aan folders grenzend materiaal dat voorheen nauwelijks verzameld werd. Dat is niet uniek voor Nederland en België en het efemere is al langere tijd in opkomst. Typerend voor een studie als deze is de fascinatie voor de soms legendarische omvang van die oude collecties, nog afgezien van de aard van de materialen - middeleeuwse handschriften en unieke incunabelen bij honderdtallen. Door de confiscatie van kloosterbibliotheken na de Franse revolutie kwamen ‘enorme voorraden voor een habbekrats’ op de markt: ‘Particuliere verzamelaars en bibliothecarissen hebben toen een nooit herhaalde kans gekregen uit het niets een geweldige verzameling van middeleeuwse handschriften, incunabelen en ander kostbare drukken bijeen te brengen.’ Sleutelwoord in deze zin is de term ‘kostbare’, want laten we wel zijn, dat waren die manuscripten en vroege drukken nu juist niet. Kostbaarheden voor een habbekrats? Toen waren het waardeloze boeken, die nu waardevol zijn. Nu hebben verzamelaars trouwens opnieuw de kans om grote hoeveelheden boeken voor een appel en een ei te kopen. Antiquaar Jan Herbots vertelt dat hij jaarlijks meer dan vijftig ton boeken in de container moet gooien (p. 342). Als iemand alle niet verkochte lots van alle veilingen in België of Nederland verzamelde, zou hij binnen een paar jaar een ongelooflijk grote en totaal waardeloze collectie bijeen verzameld hebben - in onze ogen. Maar hoe kijken verzamelaars over twee eeuwen daarop terug? Misschien zien zij de vroege eenentwintigste eeuw als een nooit herhaalde kans om handelsedities te kopen in vele exemplaren, waardoor bijvoorbeeld een schier onuitputtelijke reeks bindoplagen van auteurs als Elsschot voor het grijpen lag, of een rijke bron voor allerhande gebruikssporen. Misschien is voor hen het twintigste-eeuwse succesboek een reden om nostalgisch naar deze jaren des overvloeds terug te kijken: Reyneke van Stuwe, Heinz Konsalik, Catherine Cookson, Biggles. Ongetwijfeld zijn er verzamelaars die met vooruitziende blik collecties vergaren die wij nu nog niet, maar later wel op waarde zullen schatten. Dat is des verzamelaars. Net als het verzamelen van waardeloze troep trouwens, het hoort er allemaal bij. Die waardevolle en waardeloze boeken hebben het in een tijd van digitalisering moeilijk: ze worden door lezers het huis uit gedaan en kunnen door handelaren niet verkocht worden. Dat was in de negentiende eeuw af en toe ook het geval. Buijnsters zegt over de Mechelse antiquaar Bernard de Bruyne: ‘Zijn niet te onderschatten betekenis is die van conservator geweest. Hij heeft, net als collega-antiquaren uit die tijd, duizenden boeken van de ondergang gered’ (p. 56). De huidige opstapelaar van boeken moet niet alleen de acribie hebben om de juiste boeken te bewaren uit het contemporaine, gigantische aanbod, maar ook de moed tonen om niet al te veel te willen selecteren in een te korte tijd én een volhouder te zijn met een almaar groeiende boekenberg achter de deur, zodat gewacht kan worden op het moment dat die berg als vanzelf zijn onontdekte schatten gaat prijsgeven. Wat weggegooid is, kan niet meer verzameld worden, maar wat verzameld is, wordt meestal alsnog weggegooid. | |
Enkele inconsequentiesZoals beide voorgangers over Nederland, is dit een prettig leesbaar relaas. Wel constateren we een toenemende rommeligheid in de opzet. Aan het slot van dit deel pakt Buijnsters uit met honderd pagina's gesprekken die hij voerde met verzamelaars en handelaren. Daarmee zijn de interviews gescheiden van de beschrijvingen van antiquaren en verzamelaars in de hoofdtekst, waardoor die galerij van personages meer een opsomming is geworden en er nodeloze herhalingen zijn. Intussen doet met die interviews vanaf pagina 289 eindelijk de broodnodige levendigheid zijn intrede in het geheel, met een nadruk op actuele kwesties, vertrouwelijkheden en directe observaties. De opzet is toch al complex, wat vanzelfsprekend lijkt voor een meer dan tweetalig land. We zien een verdeling in Franstalige en Nederlandstalige boeken; een tweede verdeling over verschillende tijdvakken (hoewel in alle stukken de chronologie vaak wordt losgelaten); een derde onderverdeling in hoofdstad, belangrijke andere steden, zoals Antwerpen, en de regio; een vierde onderscheid tussen hoofdstukken over handelaren en hoofdstukken over verzamelaars, waarbij in beide juist figuren uit de andere categorie opduiken - en dan werkt een nòg verdere verspreiding van gegevens over lemmata en interviews niet goed uit voor de concentratie van de lezer. Buijnsters' kracht ligt in zijn gave om grotere en kleinere zaken met elkaar in verband te brengen en om puur zakelijke gegevens af te wisselen met rake particuliere of humoristische feiten. Ik vond sommige passages nu niet onderhoudend genoeg. Bovendien ontbeert de lezer een bredere blik op de materie. Tekenend daarvoor is het ontbreken van een hoofdstuk over de gevolgen van de beide wereldoorlogen voor de handel en de particuliere verzamelaar. Daar kun je bij geen enkel onderwerp in België aan voorbijgaan. Buijnsters beschreef in de Nederlandse delen consequent en stap voor stap de boekhistorische ontwikkelingen, met als hoogtepunt een gedegen onderzoek naar het antiquariaat tijdens de Tweede Wereldoorlog. In het deel over België verzuimt hij dergelijke - zelfs korte - analyses van de ontwikkelingen te geven. Naar beide wereldoorlogen wordt incidenteel verwezen bij buitenlandse aandacht voor collaboratieliteratuur (p. 205), Dela Montagnes vlucht met achterlating van zijn boekerij (p. 123), Armand Vandeplas' deelname aan het verzet (p. 365) en de beschadiging en herbouw van een pand na oorlogsgeweld (p. 251), maar de oorlogsperiode als geheel is Buijnsters geen onderzoek waard. Een ander voorbeeld: verder dan een betreuren van het verdwijnen van winkels door de opkomst van internet gaat hij niet. Een beschrijving van de websites of zelfs een inventarisatie van deze nieuwe handelsplaatsen gaat hij uit de weg. Sterker, hij beweert dat geen van de Belgische bibliofielen via internet boeken koopt: ‘Computer en internet gebruiken ze meestal wel voor informatie, maar zelden of nooit om boeken te kopen’ (p. 281-282). Dat hoeven we niet te geloven, want hoewel er verzamelaars zijn die dit letterlijk beweren (Gilbert Huybens, Jan de Graeve), staan daar anderen tegenover die wel via internet aanschaffen (Piet van Waeyenberge) en antiquaren die voornamelijk via internet handel drijven (zoals Wim de Goeij en Pieter Judo). Marc Van de Wiele beweert uiteindelijk dat ‘de tegenwoordige koper veel beter geïnformeerd’ is en ‘het hele internet’ afspeurt op zoek naar aanwinsten. | |
Galerij van verzamelaarsBuijnsters presenteert een kleine galerij van Belgische verzamelaars en antiquaren waarop vele aanvullingen mogelijk zijn, bijvoorbeeld van verzamelaars van erotische uitgaven. Voor onderzoek en nauwkeurige analyse is het boek een mooi uitgangspunt en intussen zijn er curiosa de revue gepasseerd zoals de Wegwyzer van de stad Gent (1842), waarin blijkbaar 66 boeken- en 14 handschriften-verzamelaars (p. 112) worden genoemd. Dat doet de VVV nu niet in haar folders. Kennelijk was de bibliofiele wereld in de negentiende eeuw minder afgesloten dan het tegenwoordige bastion volgens Buijnsters is. Ontegenzeggelijk vormen de drie delen over antiquariaat en bibliofilie in Nederland en België een imposant eerste overzichtswerk en zijn ze, alle feilen voor lief genomen, een prestatie van formaat. | |
Alberto Cairo, The Functional Art, an introduction to information graphics and visualization
| |
[pagina 85]
| |
kon bovendien het grote publiek worden toegesproken. Zelfs met groot effect, omdat de mededeling door die presentatie compacter, toegankelijker en begrijpelijker werd. Waarom dat zo is beschrijft Alberto Cairo (1974) in The Functional Art. En de voormalige journalist spreekt uit ervaring, want in 2000 richtte hij bij het Spaanse dagblad El Mundo een afdeling voor interactieve visuele communicatie op. Zijn grafische werk won vele prijzen. Vanaf 2005 doceerde hij vier jaar lang aan de University of North Carolina en was daarna anderhalf jaar in Brazilië verantwoordelijk voor de visuele informatie van onder andere het tijdschrift Época. Dezer dagen is hij verbonden aan de University of Miami's School of Communication en geeft daarnaast over de hele wereld lezingen en adviezen. Cairo legt in zijn boek visueel de nadruk op illustraties uit tijdschriften, kranten en websites. Inhoudelijk is het bereik breder doordat hij de meeste relevante publicaties over visuele communicatie heeft gelezen en begrepen. Met begrijpelijke woorden, vlotte zinnen en een vernuftige tekstopbouw toont hij zijn journalistieke kwaliteiten. Dankzij de structuur van zijn boek koppelt Cairo vele onderwerpen soepel aan elkaar aan en laat hij een redactionele spanning ontstaan; gestelde vragen en ontstane problemen worden in een volgende paragraaf of hoofdstuk beantwoord en opgelost, waarna die antwoorden en oplossingen veelal weer nieuwe vragen en problemen oproepen. Het houdt de lezer alert. Je legt het boek pas na lezing weg en verwerkt dan de kennis die je tot je hebt genomen. Die kennis is veelomvattend en breed toepasbaar. Samengevat komt het erop neer dat ongestructureerde gegevens dankzij hun visuele presentatie informatie, kennis en misschien zelfs wijsheid voort kunnen brengen. Dat om die reden tabellen, schema's, kaarten en diagrammen er niet zijn om bekeken te worden, maar om gelezen, onderzocht en vooral begrepen te worden. Dat een lineair verhaal of een non-lineaire situatie niet versimpeld hoeft te worden. Dat bij de presentatie van gegevens niet de schoonheid vooropstaat, maar de inzichtelijkheid. Cairo spreekt daarom van ‘een functionele kunst’. Om die kunst succesvol te beoefenen adviseert hij ontwerpers de computer pas aan te zetten als zij werkelijk weten wat zij willen maken. Het scheelt veel tijd en voorkomt redactionele mislukkingen. Een ander advies is om zich te beperken met kleuren en lettertypes. Een overdaad belast de hersenen van de gebruikers, want kijken en begrijpen van het bekekene is een mentaal proces. Cairo koppelt zo onze zichtbare buitenwereld aan onze onzichtbare binnenwereld. Hij vertelt degenen die het nog niet wisten dat ons netvlies een vooruitgeschoven deel van ons brein is en legt in een paar paragrafen uit hoe onze ogen werken. Gelukkig kan de wetenschap steeds beter verklaren hoe ons brein werkt, hoe het visuele informatie verwerkt en hoe het verbanden legt tussen wat wij zien en wat wij denken. Hoe ons denken mede bepaald wordt door opgeslagen beelden die deels zelfgeproduceerd zijn. Cairo illustreert die mentale binnenbeelden aan de hand van onze gevoeligheid voor gezichten, die ons zoveel verschillende mensen en dieren laat herkennen. Degenen die deze gevoeligheid misten kunnen dat niet navertellen, omdat ze in de loop van de evolutie door wilde dieren zijn opgegeten. Zulke overlevingsstrategieën uit de oertijd hielden de menselijke soort in leven en hebben ons oog en brein, ons kijken en denken gevormd. Tegenwoordig passen wij dezelfde strategieën toe op visuele informatie, wil de kennisoverdracht succesvol zijn. We bootsen op het scherm bij voorkeur de fysieke wereld na, we zoeken naar overzicht en gaan daarna pas inzoomen op details. Tijdens het navigeren willen we niet hoeven nadenken over die navigatie, zodat we onze aandacht geheel kunnen richten op datgene waar wij wel over na moeten denken: de inhoud van de mededeling. We zijn ons niet bewust van de wijze waarop we kennis tot ons nemen, maar Cairo laat zien hoe wij begrijpen en wat wij begrijpen van de wereld om ons heen. Elke oplettende ontwerper kan er direct mee aan de slag.
In het derde deel van zijn boek bespreekt Cairo, na een scherpe analyse van bewegend beeld, de praktijk van het ontwerpen. Het vierde en laatste deel toont visueel knap en redactioneel opwindend werk van elf ontwerpers die hij heeft ondervraagd. Helaas toetst hij ze niet aan de in de eerdere delen besproken academische kennis. De inhoud verschuift zo naar ‘shop talk’ en (nuttige) informatie over de gebruikte software, ten behoeve van de beginnende of geïnteresseerde ontwerper van visuele informatie. Evenals in de drie lezingen op de DVD die tegen het achterplat is ingestoken zakt het niveau hier tot een vaktechnische introductie. Gaandeweg verlaagt de informatiedichtheid, verwatert de academische toespitsing op het onderwerp en vermindert de tijdloosheid. De geslaagde structuur van het boek en Cairo's kennis van zaken suggereren dat zijn behandeling compleet is, maar bepaalde zaken worden niet of niet voldoende besproken. Zo verdienen de baanbrekende ideeën van de Oostenrijker Otto Neurath over de rol van visuele communicatie in een samenleving meer aandacht. De Fransman Jacques Bertin komt in het geheel niet ter sprake, terwijl hij data, statistiek en wetenschappelijk onderzoek combineerde in wondertjes van visuele helderheid. Ook ontbeert het boek basale kennis over het métier. Wanneer interpoleer je tussen punten, ‘nodes’, en wanneer niet? Hoe vermeng je verschillende redactionele onderwerpen met elkaar in tabellen, schema's, kaarten en diagrammen? Kunnen de oogbewegingen van de kijkende lezer en de lezende kijker aantonen langs welke route een mededeling wordt opgenomen? Komen de begrepen mededelingen van verschillende lezers overeen, of verschillen ze doordat ze aansluiten bij uiteenlopende kennisniveaus en interesses? Over die redactionele flexibiliteit van visuele communicatie had ik Cairo graag horen spreken. Daarin ligt volgens mij een deel van het succes waardoor deze ‘functionele kunst’ zich heeft kunnen ontwikkelen tot de wereldtaal of lingua franca die Neurath voor ogen stond. Gelukkig schreef Cairo deze lente in een tweet: ‘Turned 39 this morning, goal before 45: write two more books to create a trilogie.’ We mogen dus hopen dat hij binnen zes jaar de lacunes opvult met zijn strepen en woorden. Dan verkrijgen wij nog meer kennis over de wijze waarop wij kennis verkrijgen uit de zichtbare wereld om ons heen. | |
J. van Heel (ed.), A landmark in bibliography. Jan Willem Holtrop on the study of early printed books from the Low Countries
| |
[pagina 86]
| |
exposities worden: in maart van dit jaar nam hij afscheid als beheerder van de oude collectie. Ter gelegenheid van dat afscheid verschenen twee publicaties. Van de hand van de scheidend conservator zelf was er landmark in bibliography. Jan Willem Holtrop on the study of early printed books from the Low Countries. Daarnaast verscheen Verzamelkoorts. De veelzijdige collecties van Museum Meermanno-Westreenianum. In deze laatste bundel wordt een zevental teksten samengebracht van onderzoekers en publicisten die ook op Van Heels afscheidssymposium spraken. Geïllustreerd met kleurrijk fotomateriaal, en voorzien van een bibliografie van Van Heels publicaties vormt deze bundel een mooi sluitstuk van meer dan twintig jaar onderzoek naar en beheer van de museumcollectie. Egyptoloog Maarten J. Raven maakt in zijn bijdrage duidelijk dat baron Van Westreenen niet alleen een verzamelaar van boeken was, maar ook van Egyptische oudheden. Deze verzameling vormt geen uitbreiding op die van zijn achterneef Johan Meerman, maar staat op zichzelf. Van Westreenen probeerde in de eerste plaats van elke Egyptische schriftsoort een origineel voorbeeld te bemachtigen. Maar hij wist ook zijn hand te leggen op enkele inhoudelijk zeer interessante papyrusrollen, zoals de Papyrus Denon. Raven gaat uitgebreid in op de verzamel-geschiedenis van deze tekst, die afkomstig is uit de nalatenschap van de Franse oudheidkundige Dominique Vivant Denon. Voor Gerard Meerman, grondlegger van de verzameling middeleeuwse manuscripten van het museum, was het niet moeilijk om aan deze handschriften te komen. Kunsthistorica Martine Meuwese beschrijft hoe hij bij de aankoop van deze handschriften gebruik maakte van de diensten van boekhandelaar C.F. le Bure, met wie hij een uitgebreide correspondentie onderhield. Zo krijgen we inzicht in de overwegingen die Meerman hanteerde om bijvoorbeeld een veertiende-eeuws afschrift van Augustinus' Cité de Dieu te kopen. Zoals bekend heeft Van Westreenen de verzameling van Johan en Gerard Meerman niet door vererving verworven. Pas toen de stad Den Haag weigerde de collectie-Meerman te kopen, werd deze in een openbare veiling verkocht. Met smaak verhaalt Meuwese hoe Van Westreenen probeerde om het vóór de veiling op een akkoordje te gooien met de Engelsman Sir Thomas Phillipps, die ook veel belangstelling voor de handschriften toonde. Hij zou Phillipps vrij spel geven, als deze hem de mogelijkheid zou geven om op slechts twee handschriften te bieden. Die moest hij kopen omdat zijn oude moeder de miniaturen zo mooi vond! Uiteindelijk kocht Van Westreenen 45 handschriften op de Meerman-veiling, waaronder Jean de Courcy's Livre de la Bouquechardière en Maerlants Rijmbijbel, de twee boeken waar hij in het briefje aan Phillipps op doelde. Kennelijk waardeerde Van Westreenens moeder dit laatste handschrift zo zeer dat hij er maar liefst 231 gulden voor betaalde. Dat is meer dan twee keer zoveel als die andere belangrijke verzamelaar, Karel van Hulthem, rond dezelfde tijd over had voor een ander veertiende-eeuws afschrift van de Rijmbijbel. Kennelijk was Phillipps niet ingegaan op het voorstel van Van Westreenen, en heeft deze het manuscript slechts na een flinke biedstrijd kunnen kopen. Overigens trekt Meuwese deze conclusie niet. Volgens haar zorgen de exacte datering en de vermelding van de naam van de verluchter ervoor dat Van Westreenen met recht kon roepen: ‘Die van mij is mooier!’ Ongetwijfeld kreeg de Rijmbijbel een prominente plaats in Van Heels gelijknamige tentoonstelling. | |
Simon Garfield, Op de kaart. Hoe de wereld in kaart werd gebracht
| |
Ad Stijnman, Engraving and Etching 1400-2000. A History of the Development of Manual Intaglio Printmaking Processes
| |
[pagina 87]
| |
een bibliografie opgenomen van meer dan 1500 ets- en graveerhandleidingen die uit de afgelopen vier eeuwen zijn overgeleverd. Hopelijk kan de in verhouding kwalitatief ondermaatse rug van het boek veelvuldig gebruik aan, want het kan met recht een standaardwerk genoemd worden. Om die reden mag het niet ontbreken in de boekenkast van iedereen die de ets- en graveerprocedés bestudeert dan wel beoefent. | |
Lidewij Edelkoort, Anthon Beeke it's a miracle!
| |
Karel Martens en David Senior, Karel Martens Full Color
| |
Wigger Bierma, Walter Nikkels depicted abgebildet afgebeeld
|
|