De Boekenwereld. Jaargang 29
(2012-2013)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Cyril Connolly schildert in zijn enige roman The Rock Pool (1936) de Côte d'Azur af als een langgerekt lint van naar Engelse schrijvers genoemde oorden: ‘All along the coast from Huxley Point and Castle Wharton to Cape Maugham little colonies or angry giants had settled themselves: there were Campbell in Martigues, Aldington at Le Lavandou, anyone who could hold a pen in Saint Tropez, Arlen in Cannes, and bevond, Monte Carlo and the Oppenheim country.’ Connolly zelf vestigde zich met zijn vrouw in Sanary-sur-Mer, dat in de jaren dertig een toevluchtsoort zal worden van ontheemde Duitse schrijvers.
Haut-de-Cagnes, Cagnes-sur-Mer. Collectie C.J. Aarts, Amsterdam
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Adressen in Cagnes-sur-Mer
Naylor, het hoofdpersonage uit The Rock Pool, wordt door de Bessarabische schilder Rascasse begroet met een hartelijk ‘Have a drink. So this is the first time you've been to this lousy hole, Trou-sur-Mer? Gee!’ Dit fictieve stadje ‘Trou-sur-Mer’ (‘Gat-aan-Zee’) is gebaseerd op het Franse kustplaatsje Cagnes-sur-Mer tussen Cannes en Nice. Cagnes staat, sinds Renoir het in 1903 ontdekte, bekend als artiestendorp. Cézanne bezoekt zijn kunstbroeder. Modigliani, Soutine en Foujita delen er een atelier in de Rue du Planastel. Apollinaire en Prévert zingen hun gedichten in de café's aan de Place du Château. Cagnes-sur-Mer krijgt in de roerige jaren twintig de bijnaam ‘Montparnasse-sur-Mer’.
Als Cézanne, Apollinaire, Renoir en Modigliani al jaren dood zijn en Bonnard, Foujita, Soutine en Prévert al lang zijn vertrokken, strijkt een groepje Nederlandse schrijvers en kunstenaars neer in Cagnes-sur-Mer, Het is midden jaren dertig. Connolly waarschuwt zijn vriend Peter Quennell al in 1935 voor ‘Trou-sur-Mer’: ‘The bars are closed, the hotel is empty, the nymphs have departed.’ En Du Perron schimpt in april 1936: ‘Er is ook nog een oud Cagnes op de top van de heuvel; dit is schilderachtig; tè schilderachtig: een nest van mislukte hollandse en engelse artisten, van lesbiennes en dergelijken.’ In deze sfeer van ondergang, mislukking en degeneratie bloeit in Cagnes-sur-Mer een heuse Nederlandse kunstenaarskolonie. C.J. Kelk schrijft in 1939 vanuit zijn huis ‘Lou Cantaréo’ in de Rue du Planastel aan zijn uitgever A.A.M. Stols; ‘Het wordt hier meer en meer het oord der Nederlandsche schrijvers. Als vaste menschen zitten hier een viertal - tijdelijke duiken geregeld op. De Ver. Ned. Letterk. kan we een afdeelinkje Cagnes stichten.’ In de zomer van 2005 besluiten wij - mijn vrouw Marijke, mijn dochter Anna en ik - vakantie te vieren in Cagnes-sur-Mer. We zijn min of meer aangestoken door het artikel ‘De mimosa bloeit’ van Paul Arnoldussen in Het Parool van 22 mei 2002 en door zijn in eigen beheer uit- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gegeven boekje Waar de mimosa bloeit van een jaar later. Paul weet alles over de Nederlandse kunstenaars in Cagnes en vertelt met smaak en veel gevoel voor drama en anekdotiek. Voor alle zekerheid ga ik in het Letterkundig Museum op zoek naar adressen in Cagnes, naar brieven en naar foto's. In brieven staat wel eens een adres of een beschrijving van een huis. Foto's van schrijvers in Cagnes tref ik aan in de collecties van C.J. Kelken Ab Visser. Ik probeer zoveel mogelijk brieven te kopiëren, maar het Hoofd der Leeszaal tikt mij gevoelig op de vingers: ‘Het is niet de bedoeling, meneer Aarts, dat u thuis een eigen Letterkundig Museum begint.’ Noodgedwongen tik ik hele lappen uit de brieven over. Ik mag wel foto's kopiëren die in Cagnes gemaakt zijn. Vooral met de foto's van Edith Visser, de vrouw van Ab, ben ik dolblij. Uit het Maria Austria Instituut praat ik, dankzij een vriend die daar in hoog aanzien staat, een fotoreportage over Havank los, die Sem Presser in 1952 in Cagnes maakte. En in de koffer gaan de Nederlandse boeken mee die in Cagnes spelen: de speurdersroman Hoofden op hol (1939) van Havank en de sleutelroman die Ab Visser schreef onder de titel God in Frankrijk (1958). Ab Visser woonde van 1947 tot 1953 regelmatig met zijn vrouw Edith een aantal maanden in Cagnes en schreef vaak stukjes over het middeleeuwse stadje op de heuvel: in Mandril en in tal van andere bladen, een feuilleton en die befaamde sleutelroman. Mandril (‘maandblad voor mensen’) heb ik gelukkig zelf, en van andere stukjes krijg ik kopieën toegestuurd van Marcus van der Heide, de pleitbezorger van Ab Visser op aarde. Ab Visser kan geweldig op Cagnes kankeren: ‘Ja, het is gedaan met Cagnes, met Cagnes-sur-Merde, zoals ons wasvrouwtje Claire het noemt.’ Maar hij heeft Cagnes-sur-Mer ook liefdevol aangeprezen en in onvervalst reisfolderproza bezongen: ‘De bezoeker, die voor de eerste maal Cagnes bezoekt, wordt getroffen door de décorachtige schoonheid van het stadje, dat de natuurlijke achtergrond vormde voor meer dan één historische film. De omgeving en het klimaat werken mee aan de paradijsachtige indruk, die hij van het dorp ondervindt. Het leven schijnt er plezierig en concentreert zich overdag om de café's, die aan de steile Montée de la Bourgade liggen en 's avonds om de Jimmy's Bar op de Place du Château. De toerist dwaalt in verrukking door de oude, nauwe straatjes en wordt telkens getroffen door een mooi balconnetje, een pittoresk geveltje, een tuinmuur met een overdaad van rozen er overheen hangend en door de merkwaardige typen, die hij er ontmoet. Op zijn wandeling ziet hij zeker een half dozijn schilders aan het werk en als hij het dorp verlaat, neemt hij een impressie mee.... van een “rockpool”, maar dan alleen van de oppervlakte daarvan.’ Ik ben benieuwd naar de merkwaardige types die wij tijdens onze vakantie in Cagnes zullen tegenkomen.
Cyril Connolly, The Rock Pool. New Edition. London: Hamish Hamilton, [1947]. Collettie C.J. Aarts, Amsterdam
‘Bar des Peintres’, 71, Montée de la Bourgade, Cagnes-sur-Mer. Collectie C.J. Aarts, Amsterdam
‘La Tourelle’, 5, Rue Saint-Sébastien, Cagnes-sur-Mer. Foto: C.J. Aarts
Ons appartement in Cagnes valt tegen. We huren een deel van de bovenste verdieping van een flat aan de rand van laag-Cagnes. De zon brandt op ons platte dak en het plafond in de keuken valt pardoes naar beneden. Laag-Cagnes ligt aan zee en wordt Cros-de-Cagnes genoemd. Hoog-Cagnes, of liever Haut-de-Cagnes, is het middeleeuwse stadje op de heuvel dat Ab Visser bezingt en bespot, waar de Nederlandse kolonie woonde en waar de romans Hoofden op hol en God in Frankrijk zich hoofd- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zakelijk afspelen. Een lange steile straat verbindt het centrum van Cros-de-Cagnes met Haut-de-Cagnes. We ontdekken al gauw dat deze Montée de la Bourgade voor ons, met onze gehuurde fietsen en onze povere conditie, onneembaar is. Er zit niets anders op dan ons moed in te drinken op het terras van Brasserie Le Central voordat we te voet de heuvel bestijgen. We leren snel de Cagnes-pas: langzaam lopen met grote stappen. De Montée is lang en vermoeiend. Havank laat in Hoofden op hol de held van zijn verhaal Charles C.M. Carlier, bij liefhebbers beter bekend als ‘de Schaduw’, zijn rode Renault in een garage zetten. Daarna ‘begon Carlier, met een koffertje in de eene en een zweetdoek in de andere hand, de zeer steile Montée de la Bourgade te beklimmen, die, als een soort van bergbaan, hoog en laag Cagnes aan elkaar verbindt.’
Havank, Hoofden op hol. Oorspronkelijke speurdersroman. Utrecht: A.W. Bruna & Zoon's Uitgevers-Maatschappij N.V., [1939]. Omslag-ontwerp: Tanner. Collectie C.J. Aarts, Amsterdam
Ab Visser, God in Frankrijk. Kroniek van een reis. 's-Gravenhage: Uitgeverij A.A.M. Stols, [1958]. Omslagontwerp: Th. de Haan. Collectie C.J. Aarts, Amsterdam Wij volgen dezelfde weg als de Schaduw en slaan op de Montée na een meter of tachtig bij La Placette links de Rue Saint-Sébastien in, lopen langs zijn voormalig hotel ‘La Tourelle’ (dat nu schuil gaat achter een drie meter hoge ruiker wilde plumbago), gaan bij de Porte d'Antibes naar rechts omhoog over de Courtine Saint-Sébastien die weer op de Montée de la Bourgade uitkomt. We passeren de Porte de Saint-Roch en de Porte de Nice, lopen langs de zware, grauwe muur van het kasteel, slaan een hoek om en staan plotseling op de open Place du Château, het voormalige toernooiveld der Grimaldi's. Nu is het een speelveld voor pétanque, de nationale sport van de Provence. In een hoek van het plein ligt Jimmy's Bar, het café dat als ‘Bastion Bar’ het middelpunt vormt van Cyril Connolly's The Rock Pool en dat we onder Jimmy's naam kennen uit Havanks Hoofden op hol en Ab Vissers God in Frankrijk. We zitten middenin het decor van drie Cagnes-romans en genieten op deze zwoele zomeravond met volle teugen van ons eerste diner op het terras van Jimmy's, van het goddelijk uitzicht op de maritieme Alpen, de monotone lokroep der cigales, de lage Provençaalse zon en de bedwelmende geuren van oleander en jasmijn. Leve de vakantie!
De volgende dagen en weken scharrel ik met een multomap vol foto's door Cagnes. Niet elke dag, ik ben wel gek maar niet zo heel erg, maar toch vrij vaak, even aan het einde van de dag. Ik heb een fietsroute gevonden via de grote ‘Buitenweg’ (zo wordt deze omweg in God in Frankrijk genoemd), die minder steil is en mij dichter bij de top van de heuvel brengt. De locaties uit Hoofden op hol heb ik snel in kaart gebracht. Havank beschrijft het decor van zijn roman nauwgezet en met veel bravoure. ‘Ken je de kapel van Notre Dame de Protection?’ ‘Veertiende eeuw, ingrijpende verbouwingen in de zestiende en de zeventiende. In zestien twee en veertig gesticht door Henri de Grimaldi, als belooning voor den goeden uitslag der onderhandelingen met 't prinsdom Monaco. Interessante fresco's uit de zestiende eeuw. Genoeg?’ ‘Naargeestig geleerd. Ken je 't weggetje dat daar begint?’ Dat weggetje is de vroegere Rue Sainte-Anne, nu de Rue du Planastel. In dit straatje woonde Havank zelf in de vroege jaren vijftig in zijn Hans-en-Grietje-huisje ‘Dou Souléou’. Rechts op de hoek, op nummer 2, hadden Modigliani, Soutine en Foujita van 1918 tot 1910 hun atelier. Aan de linkerkant van deze straat woonden in de tweede helft van jaren dertig Walter Brandligt en Kees Kelk met hun vrouwen. De weduwe van Brandligt, Annetje, was na de oorlog Havanks buurvrouw. Op zekere dag belt ze in paniek zijn uitgever op met de mededeling dat Havank van plan is er een eind aan te maken. Hals over kop vliegt uitgever Jaap Romijn naar de Côte d'Azur om Havank van zijn zelfmoordplannen te weerhouden. De kassa van A.W. Bruna & Zoon moet wel blijven rinkelen. Romijn vindt Havank springlevend maar stomdronken terug in een dorpscafé. ‘Heb je geld bij je?’ is de eerste vraag die Havank stelt aan zijn uitgever.
Ab Visser verblijft met zijn vrouw Edith een keer of zes, zeven in Cagnes. Op wisselende adressen. Het vaakst en het liefst zit het stel bij madame Armand op de Chemin des Caucours, Maar in de wintermaanden is het er koud. Vroeg in het jaar 1950 huren Ab en Edith het huisje van Kitty Koopmans die twee maanden op vakantie is in Italië. Haar huisje staat in de Passage de l'Arc, of beter gezegd: dat vermoed ik. In Vissers Cagnes-roman God in Frankrijk logeren zijn personages Johan en Jeannette Rutgers (in wie wij gemakkelijk Ab en Edith herkennen) in het huisje van Emmie Kooy. Visser schrijft dat Emmie Kooy doorging voor de rijkste en gierigste vrouw van het dorp. ‘Als zij ergens met een groepje mensen zat, stak zij altijd net haar laatste sigaret op, zodat zij niet hoefde te presenteren en wanneer er in een café iets besteld werd, had zij toevallig vergeten geld bij zich te steken, zodat iemand haar iets moest aanbieden.’ Het is in zo'n geval verstandig om het romanpersonage niet met een levend persoon te verwarren, dat is schadelijk voor de reputatie van beiden. Maar Wim Sonneveld maakt zich vreselijk kwaad. Hij schrijft in een brief uit Cagnes: ‘Nog enig lokaal nieuws: Er is in Holland een boek verschenen, hetende God in Frankrijk, van Ab Visser, die op een heel vuile manier de mensen in Cagnes beschrijft, o.a. Kitty, die beschreven wordt als het rijkste en gierigste mens van Cagnes, die bovendien nog sigaretten bietst en alles voor niks probeert te krijgen.’ Ja, zo gaan wij onwillekeurig toch denken dat de Emmie uit de roman wel eens dezelfde gierige dame als onze Kitty zou kunnen zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62-63]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Sem Presser], ‘speurder op sloffen’. In: De Week in beeld (9 Augustus 1952). Foto's: Sem Presser, 1952. Collectie C.J. Aarts, Amsterdam (met dank aan Marja Keijzer)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de roman woont Emmie Kooy in een passage. Tom Towers zegt (in een dialoog, vandaar mijn dubbele aanhalingstekens): “En u weet dat het, van de Montée, waar M. Vik woont, maar een paar stappen naar het huis van Madame Kooy is. Net toen ik daar langs kwam, zag ik mijn vriend hier de passage indraaien.” Tom Towers probeert hier ‘Monsieur’ Ole Vik voor een ordinaire diefstal te laten opdraaien. Aan de oostzijde van de Montée de la Bourgade, ongeveer in het midden, ligt de Passage de l'Arc. Vanaf de Montée kun je met een paar stappen op twee manieren de Passage de l'Arc indraaien: via een bijkans verborgen ingang op de hoek van de Montée en de Rue Hippolyte Guis en via de Montée du Pérousin. De Passage de l'Arc is een doolhof van trappen, morsige steegjes en ruïnes, donker en onheilspellend. Op een middag dwaal ik er met mijn fototoestel rond in de hoop het huis van Emmie Kooy te vinden, dat in de werkelijkheid hetzelfde huis geweest kan zijn van Kitty en haar huurders Ab en Edith. Schielijk slaat een aantrekkelijke dame haar jas dicht. De vervallen schoonheid van de Passage de l'Arc is vandaag het decor van een heuse photo shoot. Even later kom ik fotograaf en model opnieuw tegen. Haar jas valt nu open. Langzaam dringt het tot me door dat ik als een olifant door de porseleinkast van een naaktreportage wandel. Ik doe alsof ik aandachtig de architectuur van deze slop bestudeer. Ik hoef mijn speurtocht naar de locaties van een roman verdomme toch niet te laten dwarsbomen door een kutfotograaf en een naaktmodel? Wat krijgen we nou! Maar als ik voor de derde keer, geheel per ongeluk, deze séance photo nu doorkruis, kijken twee reebruine ogen mij vernietigend aan. Ik druip af in de richting van de Montée du Pérousin.
In mijn map zitten twee fotootjes van Ab Visser die op een dakterras zit te typen. Ongetwijfeld zijn ze genomen door Edith. Op de achtergrond van de ene foto is de toren van het kasteel te zien, op die van de andere de toren van de kapel. Met mijn map in mijn hand en mijn blik naar boven dwaal ik door het dorp op zoek naar dit terras. Ik heb geluk. Achter de betoverende paarse pracht van bougainville ligt een villa verscholen, tussen het voormalige atelier van Soutine en de Chapelle Notre-Dame de la Protection, die een dakterras heeft met hetzelfde hekwerkje als op de foto's. Zo doe ik op een zonnige achternamiddag in juli 2005 achteloos een belangwekkende literaire ontdekking. Mijn vondst wordt, zie ik later, ondersteund door een verhaal van Ab Visser (in Mandril van juni 1950) over een mede-huisbewoner wiens schrijfmachine de godganse dag ratelt. Hij laat Ab Visser het ene meesterwerk na de andere lezen. “Kisten vol heb ik er geschreven. Verrekte goed, maar de massa wil kitsch.” Op een ‘gure Aprildag’ zien Ab en Edith een Nederlandse auto stoppen op ‘het kleine parkeerterrein voor ons huis’. Dat klopt met dit pleintje. De toeristen uit de auto bezichtigen eerst het kasteel ‘en vervolgens het zeventiende-eeuwse kapelletje van Notre Dame de la Protection, naast ons huis.’ Ook dat klopt. Ik jubel, in het besef dat vijfenvijftig jaar en drie maanden geleden Ab Visser op dit zelfde dakterras het stukje over zijn geniale bovenbuurman typte dat in juni 1950 in Mandril zou verschijnen. Ja, lachen jullie maar. Als Ab Visser net zo beroemd wordt als James Joyce, komt mijn ontdekking mooi als voetnoot in al zijn biografieën.
Ab en Edith Visser, omslagillustratie door Hugh Jans van: Ab Visser, Leven van de pen. Den Haag: Kruse-man, [1965]. Collectie C.J. Aarts, Amsterdam
Ab Visser achter de schrijfmachine op een dakterras te Cagnes-sur-Mer. Op de achtergrond: Chapelle Notre-Dame de la Protection. Foto: Edith Visser, 1950. Collectie Letterkundig Museum, Den Haag
‘La Ramure’, 3, Place du Planastel [nu: 3, Place Notre-Dame de La Protection]. Hetzelfde dakterras in 2005. Foto: C.J. Aarts
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een van de brieven die Ab Visser uit Cagnes verstuurt, draagt het adres ‘Rue du Pérousin 9’. Maar in Cagnes kan ik nergens een ‘Rue du Pérousin’ vinden. Dick en Margaret Zijlstra zitten in 1951 met hetzelfde probleem. Dick Zijlstra, beter bekend als de schrijver Eric van der Steen, maakt in de zomer van dat jaar, dankzij een reisbeurs van minister Cals, met zijn vrouw een rondreis door Frankrijk, Spanje, Italië en Frankrijk. In Rome komen ze Ab en Edith Visser tegen, die hen uitnodigen op de terugweg eens langs te komen in Cagnes. Dick schrijft op een slordig uit een bloknoot gescheurd velletje het adres ‘Rue du Pérousin 9’. Als ze in Nice zijn, nemen ze op de snikhete zondag van 22 juli 1951 de bus naar Cagnes. Daar kunnen ze het huis van Ab en Edith niet vinden. Logisch, want dit adres bestaat niet. Uiteindelijk treffen ze elkaar in de Bar des Peintres bij Gino op de Montée de la Bourgade, waar zij met zijn vieren een maaltijd gebruiken en wijn drinken. Havank is er ook en ‘had 't er ontzaglijk warm’. Na het middagmaal gaan ze met het echtpaar Visser mee naar hun huis in de ‘Rue du Pérousin’ waar Dick Zijlstra Ab Visser een interview afneemt, dat in het najaar in het tijdschrift Het Boek van Nu zal verschijnen. Daarna bezichtigen ze het Château Grimaldi.
‘Rue du Perousin 9’ op een slordig uit een bloknoot gescheurd velletje ruitjespapier. Dick en Margaret Zijlstra liepen op zondag 22 juli 1951 met dit papier in hun hand naar het huis van Ab en Edith Visser in Cagnes-sur-Mer te zoeken. Collectie C.J. Aarts, Amsterdam
‘Les Chênes’, 9, Montée du Pérousin. Foto: C.J. Aarts Op de snikhete dinsdag van 19 juli 2005 loop ik met hetzelfde papiertje in mijn hand op de oostelijke flank van de Montée de la Bourgade te zoeken naar het niet bestaande adres ‘Rue du Pérousin 9’. Ik probeer het eerst op de Montée du Pérousin. Op nummer 9 staat een huis met een blauw hek en een buitentrap die toegang geeft tot de eerste verdieping. Dat huis denk ik te herkennen als het ‘Maison Bleue’ uit een van de verhalen van Ab Visser. Maar dan blijkt een doodlopende zijstraat van de Montée du Pérousin een soortgelijke naam te dragen: de Impasse du Pérousin. Ook hier is een nummer 9 en warempel ook dit pand bezit een buitentrap. Radeloos kijk ik in het rond. Een vrouw die uit het raam van nummer 7 hangt slaat mij al een tijdje gade. Ik blader nerveus in mijn map om te zien of ik daarin een beter adres kan vinden of dat er foto's van Edith bestaan van dit huis. Ondertussen pijnig ik mijn hersens. Waar heb ik toch die passage gelezen waarin Ab over de ‘Rue du Pérousin’ schrijft?
‘Qui cherchez-vous?’ vraagt de vrouw van nummer 7. ‘Ab Visser, madame.’ ‘Qui ne vit pas ici.’ ‘Il est mort, madame.’ Ik probeer in mijn hakkelend Frans uit te leggen dat ik op zoek ben naar een huis waar een Nederlandse schrijver heel misschien in 1951 een paar maanden gewoond heeft (en besef intussen wat voor een idioot ik eigenlijk ben). Bent u zelf ook Hollander? vraagt ze. ‘Oui, madame!’ ‘Un petit moment.’ Even later verschijnt een man in een ochtendjas bij het raam. Hij spreekt tot mij in oudmodisch Nederlands. Wie ik zoek? Ik leg het allemaal nog eens uit, maar nu in een mij vertrouwde taal. Hij weet van niets en kan mij niet ontvangen, want hij is ziek en zwak. Ik vertel dat ik ook op zoek ben naar huizen van andere Nederlanders en naar mensen die hen gekend hebben. Ik laat mijn ‘foto-album’ zien. Komt u maar even binnen. Hier opzij, door dat poortje. Even later zit ik op het intieme terras van monsieur en madame Aldendorff aan de thee. Ik laat mijn foto's uit de jaren vijftig van Sem Presser en Edith Visser zien en dat doet wonderen. Zij vinden het prachtig. Ze herkennen de postbode, de pastoor en de aannemer. Ook de innemers aan een bar en de artiesten op een terras worden moeiteloos bij hun naam genoemd. Maar van Ab Visser hebben ze nooit gehoord. ‘Kent u Havank?’ vraag ik. Wel, zeker, zegt meneer Aldendorff. Ik veer op, maar even later blijkt hij te bedoelen dat hij Havanks boeken heeft gelezen. ‘Havank woonde hier van 1950 tot 1953,’ zeg ik. ‘Dan ben ik hem juist misgelopen,’ zegt Aldendorff, ‘want ik ben hier eerst in 1955 aangespoeld. Ik heb hier mijn vrouw Dominique ontmoet en ik ben gebleven. In Amsterdam tekende ik voor Het Parool, cartoons en zo. In Cagnes was ik dessinateur en guitarist. Ik speelde samen met mijn vriend John Lewis, u zult hem wel kennen. De parkeerplaats bij het château is naar hem vernoemd.’ Op een van de foto's die Sem Presser van Havank maakte op de Montée de la Bourgade, herkent Aldendorff direct het huis van John Lewis. Het is ‘Lou Grilou’ op nummer 94. Johannès Aldendorff en zijn Roemeense vrouw Dominique kennen alle dorpsbewoners van Cagnes en de namen van de beroemdste kunstenaars die hier de afgelopen halve eeuw woonden, rollen moeiteloos over hun lippen: John Lewis, Suzy Solidor, Claire Maillot, Jupp Winter, Davring, Michel Gaudet. Maar over de status van Ab Visser en Havank in Cagnes kunnen ze me niets vertellen. U moet naar madame Van Wijk, raden ze me aan, een stokoude, nogal eigenzinnige dame die sinds 1950 op de Chemin des Caucours woont. Zij heeft Havank zeker gekend. En op fluistertoon: ‘Ze woont daar met een vriendin.’
Marijke en ik gaan een paar dagen later op bezoek bij madame Thea van Wijk en madame Pop Wegman. Zij beheren een vakantieparkje op de Chemin des Caucours met de verlokkende naam ‘Le Petit Paradis’. De ingang op nummer 33 bestaat uit een hek, een bel en een praatpaal. We hebben onderweg al fietsend geoefend op ons | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Frans. Maar uit de praatpaal komt Nederlands: fiets maar gewoon het weggetje af, dan komen jullie er vanzelf. Madame Van Wijk en madame Wegman ontvangen ons aan een grote tafel op het terras voor hun huis. Op het terrein, dat madame Wegman ons later laat zien, liggen een stuk of acht kleine huisjes die verhuurd worden aan vakantiegangers. De huisjes zijn ingericht in de rieten-stoelen-stijl van de jaren vijftig. ‘Le Petit Paradis’ bestaat sinds 1950. Toen kocht Jean van Wijk het hele bos op de westelijke flank van de eerste der Caucours. Madame Van Wijk vertelt ons haar hele levensverhaal. Dat is lang, heel erg lang, want ze is nu in de tachtig. Hoe ze samen met haar man ‘Le Petit Paradis’ had gesticht en beheerd. Hoe haar man haar ten slotte had laten zitten voor een jonge meid. Hoe zij na de dood van haar man met de dame in kwestie een strijd op leven en dood had moeten voeren om haar man te kunnen begraven. Hoe haar zoon haar belaagt om zijn deel van de erfenis op te eisen. Wij komen eigenlijk voor Havank en Ab Visser. De gemeente Cagnes wilde hier een weg aanleggen, dwars door het bos. Een verbindingsweg tussen de Chemin des Caucours en de Route de Vence. ‘Hebt u toevallig Havank nog gekend, mevrouw?’ Op onze vragen wordt geen acht geslagen. De gemeente was niet van plan voor de grond te betalen, maar dat bos is van ons! ‘Weet u dat Ab Visser hier vlakbij woonde? In 1947, 1950 en 1951 huurde hij een kamer in de boerderij van madame Armand hier vlakbij op de Chemin des Caucours.’ Madame Van Wijk laat zich door onze vragen niet van haar a propos brengen. Nou, toen heb ik gezegd dat ze de grond kunnen krijgen als de weg genoemd zou worden naar mijn overleden man. Daar kon, zei de burgemeester - dat was toen Suzanne Sauvaigo - absoluut geen sprake van zijn: in Frankrijk worden geen straten genoemd naar buitenlanders. Punt. Ik heb Madame le Maire fijntjes gewezen op hun eigen Boulevard J.F. Kennedy! Waarom maakt u voor Kennedy een uitzondering en niet voor mijn man? Toen haalde ze bakzeil. De tussenweg is er gekomen en heet nu Chemin de Van Wijk. Trots zwijgt madame Van Wijk een kort ogenblik. Ab Visser zou dit verhaal ‘een echte Cagnes-geschiedenis’ noemen. Ons ‘foto-album’ brengt madame Van Wijk weer een beetje bij de les. Ze heeft Havank zeker wel gekend en ze weet ook nog waar hij woonde. Dat was dat huisje met dat trapje naar beneden, waar nu de bougainville bloeit. Hij heeft ook nog een huis van ons gehuurd, zegt ze. Maar, weet u, het is wel meer dan een halve eeuw geleden. Ab Visser zegt haar minder. Maar als we ook de naam van Edith Visser laten vallen, leven de beide dames op. Nu raakt ook madame Wegman bij het gesprek betrokken. Zij is pas in de zeventig. Edith Visser, die kennen ze wel. Zeer goed zelfs. Madame Wegman, zij is van het stoere type, vertelt dat ze vaak met Edith in haar terreinwagen die dronken Canadese piloot uit een politiecel moest ophalen. Dronken Canadese piloot? Ik herinner me dat Ab Visser ergens schrijft over een voormalige Canadese oorlogsvlieger die in Cagnes is aangespoeld en die daar talloze pogingen doet om zijn ervaringen als Spitfire-piloot in de slag om Malta te verdrinken en te beschrijven. Uiteindelijk lukt het hem een uitgever te vinden en wordt zijn relaas als The heavens are not too high (1957) uitgegeven en vertaald in diverse talen. Ab Visser bespreekt de oorlogsroman in Litterair Paspoort. De titel van de Franse vertaling vat de inhoud van het boek kernachtig samen: Enfer à Malte. ‘Het is wel het best-verkochte boek van de negen, die ik tot heden heb geschreven,’ zegt Charles MacLean nogal verwonderd in een interview. Zou MacLean, Schot van geboorte, hebben geweten dat hij een kleine rol vervult in Ab Vissers roman God in Frankrijk? En zou hij zich dan herkennen in Donald McNally, een Canadees, die door Ab Visser gekarakteriseerd wordt als ‘een schrijver met weinig talent en veel ambitie’? McNally had Johan Rutgers (in de roman) toevertrouwd dat hij een keiharde short story geschreven had, waarvan hij alleen het slot nog moest omwerken. ‘Verder werkte hij aan een oorlogsroman, die in Italië speelde. Het was een boek in de geest van “Farewell to Arms”, maar dan heel anders natuurlijk. Het zou het oorlogsboek van zijn generatie worden.’ Zeventig bladzijden verderop drijft Johan Rutgers lustig de spot met McNally: ‘'t Is jammer dat je een epigoon van Maugham en Hemingway bent,’ zei ik, ‘en niet van Tschechow. Dan had je geen slot meer nodig voor je verhalen.
Charles MacLean, The heavens are not too high. London: William Kimber, [1957]. Collectie C.J. Aarts, Amsterdam
Charles MacLean. [Fotograaf onbekend, foto ontleend aan de achterflap van zijn boek The heavens are not too high. London: William Kimber, [1957]. Collectie C.J. Aarts, Amsterdam
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vier omslagen van Dick Bruna voor Havank, Hoofden op hol. Van links naar rechts: Utrecht: N.V. A.W. Bruna & Zoon's Uitgeversmaatschappij, [1955] (Atlas Havank Reeks);
Utrecht: A.W. Bruna & Zoon, [1958] (Zwarte Beertjes 111); Utrecht/Antwerpen: A.W. Bruna & Zoon, [1976] (Zwarte Beertjes 111). Onder: Utrecht: A.W. Bruna & Zoon, [1962] (Zwarte Beertjes 111). Bij de edities van 1962 en 1976 verwerkte Dick Bruna de plattegrond van Cagnes in het omslag. Collectie C.J. Aarts, Amsterdam In mijn land beroepen alle schrijvers die geen afgerond verhaal in elkaar kunnen zetten, zich op Tschechow.’ Uit het warrige verhaal van de dames Van Wijk en Wegman begrijp ik nu wel waarom zij Edith Visser beter gekend hebben dan Ab. Zij kwam later zonder Ab nog vaak in Cagnes. Ook is duidelijk dat Charles MacLean zich in Cagnes is blijven bedrinken om zijn oorlogsherinneringen weg te spoelen. Toch vallen mij pas bij het lezen van de eerste Ab Visser Biografie, uit 2013, de schellen van de ogen. Zijn biograaf schrijft dat Edith, na de breuk met Ab, in de jaren zeventig vaker alleen op reis zou gaan. ‘Een van de meest geliefde verblijfplaatsen was dan good old Cagnes, waar ze in schrijver Charles Maclean een nieuwe liefde vond.’
Anton Tsjechov zou tamelijk tevreden zijn met dit slot.
Cagnes-sur-Mer, 17 juli - 6 augustus 2005 Amsterdam, juli-augustus 2013 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Literatuur
Met dank aan het Nederlands Letterkundig Museum in Den Haag en het Maria Austria Instituut in Amsterdam. |
|