De Boekenwereld. Jaargang 29
(2012-2013)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 2]
| |
[pagina 3]
| |
De Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam doen hun naam eer aan en bevatten - vergeef me het pleonasme - vele bijzondere collecties. Eén daarvan is de uitgebreide collectie Kaarten & Atlassen, die rijk is aan cartografische schatten. Deze rijkdom is mede te danken aan het grote bruikleen dat het Koninklijk Nederlandsch Aardrijkskundig Genootschap (KNAG) aan het einde van de negentiende eeuw in beheer gaf bij de bibliotheekvan de zojuist opgerichte Gemeente Universiteit van Amsterdam. De Bijzondere Collecties van de UvA, opvolgers van de universiteitsbibliotheek van de GU, houden deze historischcartografische traditie in ere. Oude kaarten en atlassen vormen een gestaag groeiend verzamelgebied en een zorgvuldig onderhouden vakgebied. Om me nogmaals te bezondigen aan dat pleonasme: in de bijzondere collectie Kaarten & Atlassen van de UvA bevindt zich een bijzondere collectie oude kaarten, die te boek staat als de Atlas der Neederlanden. Er zijn vele atlassen van de Nederlanden, er is slechts één Atlas der Neederlanden. Deze ‘atlas factice’ of verzamelaarsatlas is uniek, ook in de letterlijke zin des woords: het enige exemplaar ter wereld berust bij de Bijzondere Collecties. Het bestaat uit negen kloeke foliobanden die een zeer gevarieerde verzameling bevatten van ruim zeshonderd gedrukte en handgetekende kaarten van de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden, met een exotische toevoeging van overzeese gebiedsdelen. Ze bestrijken een tijdvak vanaf het midden van de zeventiende tot het begin van de negentiende eeuw. Deze Atlas der Neederlanden vormde de afgelopen jaren de inzet van een project dat gaandeweg veelomvattender werd. De oorspronkelijke opzet was gericht op conservering en betere ontsluiting. Het project dijde in de loop der tijd uit tot de een grondige restauratie van de negen delen, de digitalisering van de gehele inhoud en de vervaardiging van een hoogwaardig facsimile. De negendelige replica van Uitgeverij Asia Maior/Atlas Maior werd uitgebreid meteen tiende deel, dat een uitvoerige beschrijving geeft van alle kaarten en dat ook als afzonderlijke publicatie verschijnt bij de Bijzondere Collecties. De bekroning van het project is een tentoonstelling over de Atlas der Neederlanden, die op 17 oktober van start gaat aan de Oude Turfmarkt 129. De expositie wordt geopend door koning Willem Alexander, die tevens het eerste exemplaar van het aan hem opgedragen facsimile in ontvangst zal nemen. | |
Kaarten maken in het verledenDe Atlas der Neederlanden bevat een schat van kaarten die een beeld geven van Nederland in de zeventiende en achttiende eeuw. Soms in grote lijnen, dan weer heel gedetailleerd trekken provincies, waterschappen, droogmakerijen, steden, rivieren en eilanden aan ons oog voorbij, vastgelegd door de landmeters en cartografen van weleer. Met name waterstaatkundige kwesties hebben vele kaarten opgeleverd die het landschap van het verleden zichtbaar maken. Het voeren van oorlogen, de belangen van de scheepvaart en de noodzaak van grondadministratie hebben bijgedragen tot een bonte schakering van informatieve landkaarten, evenals de trots van provinciebesturen, dijkgraven, grootgrondbezitters en rijke kooplieden. Deze indrukwekkende cartografische traditie is neergeslagen in de Atlas der Neederlanden, veelal in grootschalige kaarten met een topografisch karakter die in reguliere atlassen uit de zeventiende en achttiende eeuw ontbreken. Landmeetkunde en cartografie kwamen in de Lage Landen pas echt van de grond in het tweede kwart van de zestiende eeuw. Doorslaggevend was de introductie van de driehoeksmeting met voorwaarts snijdende lijnen, die het mogelijk maakte kaarten te vervaardigen van grotere oppervlakten dan enkele percelen. De beginselen daarvan werden voor het eerst uiteengezet door Gemma Frisius, hoogleraar in Leuven, in 1533 in het Latijn en in 1537 in het Nederlands. Toen landmeters zich met de kartering van grotere gebieden gingen bezighouden, bijvoorbeeld voor waterschappen, kwam Frisius' drie- | |
[pagina 4]
| |
hoeksmeting hun goed van pas. Kaarten kregen een meetkundige grondslag, een geconstrueerd of berekend stramien waarin de waargenomen topografie ingepast kon worden. Met behulp van driehoeksmeting berekende Willibrord Snellius in 1615/16 de lengte van een breedtegraad in Rijnlandse roeden, de eerste moderne graadmeting ter wereld. De meting die hij deed tussen Bergen op Zoom en Alkmaar bepaalde meteen nauwkeuriger de ligging van de Hollandse steden die in zijn driehoeksnet vielen. In de loop der tijd verschenen meerdere leerboeken die de wiskundige theorie en de praktijk van het landmeten behandelden. De landmeetkunde werd een gevestigde discipline. Landmeters moesten worden geadmitteerd door een provinciaal hof en hun ambt ontwikkelde zich naar analogie met dat van de notaris. Hun geschiktheid moest officieel vastgesteld worden, ze moesten van onbesproken gedrag zijn, ze werden beëdigd en waren verplicht een register van behandelde zaken bij te houden. In de zeventiende en achttiende eeuw stonden landmeters tamelijk beperkte middelen ten dienste voor hun meetwerk. Het eenvoudigste instrument voor het meten van hoeken was de zogenaamde equère, vergelijkbaar met een geodriehoek. Het meest gangbaar was de Hollandse cirkel of cirkel van Dou, genoemd naar de uitvinder Jan Pietersz Dou. Deze cirkel met graadverdeling had vier vaste vizieren, plus twee verplaatsbare op een draaibare wijzer daartussen. Een eigentijdse benaming is ‘winckel-kruys’. Een planchet of meetplankje op een statief, met daarop een vizierliniaal, was speciaal geschikt voor nauwkeurig topografisch karteringswerk in het terrein, zoals later vaak door ‘ingénieurs géographes’ van militaire huize werd uitgevoerd. Voor het meten van afstanden stond de meetketting ter beschikking, evenals het meetwiel dat de gelopen afstand registreerde. Een meetroede of een meetketting met pinnen was voldoende voor een landmeter die alleen de oppervlakten en grenzen van percelen hoefde te registreren. Afgezien van de toegenomen nauwkeurigheid van de instrumenten is de praktijk in het veld tot de komst van de luchtfotografie in de jaren 1930 nauwelijks veranderd. | |
VermenigvuldigingVele door landmeters en ‘geografen’ gemaakte kaarten waren unieke handschriften die voor een specifiek doel en voor gebruik door enkelen waren vervaardigd. Een met de hand getekende kaart kon worden gereproduceerd door hem over te tekenen - een reële optie bij een beperkt aantal exemplaren, omdat zulke arbeid niet duur was. Een gebruikelijke methode was het aanbrengen van een hulpraster of vierkantennet, zowel op het origineel als de kopie. Zo kon het origineel hokje voor hokje worden nagetekend, waarbij met behulp van een passer afgepaste afmetingen werden overgezet. Een reductiepasser maakte een vergrote of verkleinde kopie mogelijk. Veelal zijn de restanten van dat raster, dun aangebracht met potlood of licht in het oppervlak ingekrast, nog zichtbaar. Ook treffen we wel minuscule gaatjes aan die de lijnen op de kaart volgen. Ze zijn het resultaat van het doorprikken van het origineel op een onderliggend vel papier, teneinde de loop van de lijnen goed te kunnen natrekken op de kopie. Minder goed is het gebruik van een pantograaf of ‘tekenaap’ te ontdekken. Met dit eenvoudige maar slimme instrument met parallel bewegende armen werden de lijnen op het origineel nagetrokken en in dezelfde beweging herhaald op een naastliggend vel. Bovendien was het mogelijk met de pantograaf te vergroten of te verkleinen door de armlengten te verstellen, evenals bij de reductiepasser. Voor het produceren van grote aantallen identieke kaarten was drukken natuurlijk de aangewezen techniek. Aanvankelijk werden zowel de houtsnede als de kopergravure toegepast voor het drukken van kaarten. De houtsnede is een hoogdrukprocedé, waarbij de af te drukken lijnen uitsteken en met plakkerige inkt worden ingesmeerd, zoals bij een stempel. Wat niet afgedrukt dient te worden is uit het oppervlak van het houtblok weggesneden. Nadeel van de houtsnede is dat geen dunne lijnen en fijne arceringen kunnen worden aangebracht en dat correcties - een belangrijk aspect voor het actueel houden van kaarten - vrijwel onmogelijk zijn. Fijn af te drukken plaatsnamen werden ook wel afzonderlijk in een tweede houtblok uitgesneden, zodat twee drukgangen nodig waren. Soms werden de plaatsnamen apart uit lood gegoten en als zetsel in het houtblok gestoken. De houtsnede is in de Nederlanden betrekkelijk weinig toegepast voor het drukken van kaarten, en dan alleen nog in de zestiende eeuw. De jongst bekende houtsnedekaart van Nederlandse origine - althans als afzonderlijke druk - dateert van 1604. Hij werd onlangs ontdekt en komt in dit nummer van De Boekenwereld aan de orde in de bijdrage van Martijn Storms. In de Atlas der Neederlanden komen geen kaarten in houtsnede voor, zodat deze techniek hier alleen volledigheidshalve wordt vermeld. In tegenstelling tot de houtsnede is de kopergravure een diepdruktechniek, waarbij de af te drukken lijnen verzonken liggen: ze zijn gegraveerd of geëtst in een plaat van relatief zacht koper. Met een grote inkttampon wordt de koperplaat ingeïnkt met een taaie drukinkt, die door verwarming van de plaat enigszins vloeibaar wordt. Vervolgens wordt het oppervlak van de plaat zorgvuldig schoongeveegd, zodat de inkt alleen in de verdiepte lijnen achterblijft. Afdrukken gebeurt met een cilinderpers, op licht ingevocht papier dat dankzij die voorbewerking iets weker is geworden. Daardoor laat het zich in de groeven van de koperplaat persen en neemt het gemakkelijk de inkt uit de lijnen op, wanneer papier en plaat op elkaar, afgedekt door een lap flanel, onder grote druk onder de cilinder doorgerold worden. Door die druk ontstaat langs de contouren van de koperplaat een meestal goed zichtbare moet in het papier en is de oppervlaktestructuur van het bedrukte en onbedrukte deel verschillend geworden.
De Nederlandse kaartproductie uit de laat-zestiende tot en met de achttiende eeuw vond vrijwel geheel plaats in koperdiepdruk. Aan een houtsnede kan weinig veranderd worden, maar een koperplaat kan heel wat correcties doorstaan. De lijnen in het soepele koper laten zich vrij gemakkelijk uit de plaat kloppen door aan de achterzijde te hameren. De voorkant wordt daarna gepolijst, vrijwel zonder verlies aan koper, zodat steeds opnieuw in de plaat kan worden gegraveerd. Soms is het uitkloppen en bijpolijsten niet nauwkeurig gebeurd en schijnen vage sporen van de oude gravure door in de nieuwe afdruk. Als zo'n aanpassing aan de gravure heeft plaatsgevonden, spreken we van een nieuwe ‘staat’ van de | |
[pagina 5]
| |
De zeegaten van Goeree tot Hoek van Holland door Nicolaas Cruquius, Oen Haag, Landsdrukkerij, 1734. Goeree en Overflakkee, onder in het kaartbeeld, vormen nog twee afzonderlijke eilanden. Cruquius (1678-1754) stelt voor tussen beide een dijk aan te leggen, zodat ze door aanslibbing met elkaar vergroeien. De door hem ingetekende dijk werd ongeveer twintig jaar later gerealiseerd onder de naam ‘Stellendam’. Atlas der Neederlanden II:4, schaal ca. 1:56.000. Kopergravure, handgekleurd; 65×54,5 cm.
| |
[pagina 6-7]
| |
Slaperdijk in de Gelderse Vallei door Justus van Broeckhuysen, [z.p., z.n.] 1705. Deze dijk werd aangelegd als reactie op de vele doorbraken van de Rijndijk tussen Wageningen en Rhenen. Overstromingen deden zich regelmatig voor, waardoor het water soms door de vallei via de Eem de Zuiderzee instroomde. Een belangrijk deel van de Slaperdijk werd voltooid tussen 1652 en 1654. Ondanks de waterstaatkundige insteek maakten de opdrachtgevers van de gelegenheid gebruik om het gebied met gepaste trots te presenteren, getuige kasteel Renswoude met zijn ‘grand canal’, de opvallende tuincomplexen en de welvarend ogende boerenbedrijven. Atlas der Neederlanden I:25-30, schaal ca. 1:5.600. Kaart uit zes opgeplakte bladen; kopergravure, handgekleurd; gemonteerd 76 × 192 cm.
| |
[pagina 8]
| |
koperplaat. De lijnen van de kaart werden meestal gegraveerd, ‘gesneden’, met een burijn. In tegenstelling tot de houtsnede kunnen die lijnen veel fijner, gelijkmatiger en ook gevarieerder aangebracht worden. Burijnen van allerlei vorm en kwaliteit maakten die verfijning mogelijk. Na verloop van tijd werden veelgebruikte symbolen niet meer voor elke kaart gegraveerd, maar mechanisch, met een stalen stempel, in de plaat geslagen. Aan de heel fijne lijntjes en arceringen in de decoraties van de kaarten werden steeds hogere eisen gesteld. Deze versieringen werden het mooist door ze te etsen. Bij deze techniek wordt de plaat afgedekt met een zuurbestendige etsgrond en in dat laagje worden met een stalen naald lijntjes getrokken. Met een bijtende vloeistof (ijzerchloride) worden de lijntjes in het koper uitgebeten, niet te kort en niet te lang. Nadeel van een ets is dat hij naderhand nauwelijks meer gecorrigeerd of bijgewerkt kan worden, in tegenstelling tot een gravure: de lijnen daarvan kunnen met de burijn bijgewerkt, verdiept en opgefrist worden. Dat verklaart waarom veelvuldig gebruikte koperplaten vaak nog een redelijk goed kaartbeeld laten zien, terwijl de geëtste versieringen flets en versleten zijn. | |
InkleuringZo lang met koperdruk werd gewerkt, moesten kaarten met de hand ingekleurd worden. Kopergravures kwamen ongekleurd onder de drukpers vandaan. Gewoonlijk werden zij ook in die toestand verkocht, maar juist bij kaarten was de behoefte aan kleur groot, zowel in praktische als esthetische zin. Het weergeven van grenzen, het uitdrukken van bepaalde thema's of het afbeelden van heraldische elementen vraagt nu eenmaal om kleur. Het inkleuren van de versieringen maakte een kaart bovendien aantrekkelijker - hoewel smaken in dat opzicht kunnen verschillen. Voor het inkleuren werd gom- of waterverf gebruikt. De kwaliteit van het inkleuren varieerde. Voor sommige opdrachten werden ware artiesten ingezet, gespecialiseerde ‘caertafsetters’ of ‘verlichters’ die met kostbare kleurstoffen en bladgoud aan de slag gingen. Het hoogwaardige werk van zulke kunstenaars was van een andere kwaliteit dan het routinematige inkleuren van kaarten, dat soms zelfs door kinderen werd gedaan. Het beste kleurwerk wordt aangetroffen in atlassen die werden uitgevoerd naar de wensen van een opdrachtgever, wat betreft het papier, het bindwerk en ook de inkleuring. De meeste inkleurders waren onbekende ambachtslieden, maar enkelen van hen ontsnapten aan de anonimiteit. Dirck Jansz van Santen, die prachtig gekleurde bijbels en atlassen heeft nagelaten, was een meester in zijn vak en in zijn eigen tijd al een beroemdheid. Een tweede uitzondering is de landmeter Jan Dirksz Zoutman uit Noord-Holland. Zijn kaarten onderscheiden zich door een herkenbare, subtiele stijl van inkleuren. In de loop van de zeventiende en achttiende eeuw verschenen verscheidene boekjes die de theorie en praktijk van het werken met kleuren uit de doeken deden. De routinematige kleurders, ‘dozijnwerkers’, moesten voor een uitgever vaak honderden exemplaren van dezelfde kaart naar een voorbeeld inkleuren. In goedkoop kleurwerk werden met snelle halen grenzen nagetrokken en steden van een dotje rood voorzien. Niet zelden kregen wapenschilden, dieren en klederdrachten een verkeerde kleur - als ze al een kleur kregen. Het kleurwerk van de bonte verzameling oude kaarten in de Atlas der Neederlanden is goed tot uitstekend te noemen. De inkleuring van kaarten hoeft niet samen te vallen met hun verschijning en is vaak lastig te dateren. Zoutman en zijn kopieerder Nicolaas van der Heijde werkten in de tweede helft van de zeventiende eeuw; hun contemporain ingekleurde kaarten in de atlas zijn door het kenmerkende coloriet gemakkelijk herkenbaar. Andere kaarten zijn waarschijnlijk later ingekleurd, sommige zelfs kort voor of tijdens het samenstellen van de atlas. Dat is goed te zien bij kaarten die op een vel papier zijn geplakt voordat ze in de atlas werden ingebonden. Wanneer de kleur per ongeluk over de randen van de kaart op het onderliggende blad doorloopt, moet dat zijn gebeurd nadat hij werd opgeplakt. Een aantal grote polderkaarten heeft een identiek kleurgebruik met pastelgroen, rose en geel als belangrijkste tinten. Zij lijken als groep voor de atlas te zijn ingekleurd. | |
Historische cartografie in vogelvluchtTot het midden van de zestiende eeuw ontbrak een samenhangend kaartbeeld van de Nederlanden. Om in die leemte te voorzien gaf keizer Karel V aan Jacob van Deventer opdracht de noordelijke gewesten in kaart te brengen, per provincie of groepje provincies. Van Deventer, aanvankelijk Keizerlijk en later Koninklijk Geograaf, volbracht deze taak tussen 1535 en 1547. Als student in Leuven had hij van Gemma Frisius de driehoeksmeting geleerd en met behulp van die nieuwe methode schiep hij een homogeen kaartbeeld van de Nederlanden. Van Deventers opmetingen resulteerden in vijf grote kaarten van de Noord-Nederlandse gewesten, die voor de begrippen van die tijd bijzonder accuraat waren. Vrijwel gelijktijdig werd de cartografie van de Zuidelijke Nederlanden ter hand genomen door Jacques de Surhon en zijn zoon Jean, door Pieter van der Beke en door Gerard Mercator. In 1555, het laatste regeringsjaar van Karel V, was het hele gebied van de Zeventien Provinciën volgens de nieuwste kneepjes van het vak in kaart gebracht. Dankzij de kaarten van Van Deventer hadden de noordelijke gewesten en ook Noord-Nederland als geheel een betrouwbaar en redelijk grootschalig kaartbeeld gekregen. Van Deventers kaarten legden niet alleen het geografische beeld vast, ze hadden ook een codificerend effect op het gebruik van toponiemen. Enkele decennia later, tijdens de regering van Philips II, kreeg Christiaan Sgrooten als Koninklijk Geograaf een soortgelijke opdracht. Hij legde zijn bevindingen vast in twee handschriftatlassen, waarvan de ene in Brussel, de andere in Madrid bewaard is gebleven. Omdat zijn kaarten niet vermenigvuldigd werden, bleven ze onbekend. Ze werden pas in de negentiende eeuw herontdekt. Alleen zijn kaart van Gelderland, beter dan die van Van Deventer, kwam in de openbaarheid: Ortelius drukte Sgrootens versie af in zijn Theatrum Orbis Terrarum (Antwerpen 1570). Na Van Deventer heeft zich ruim tweeënhalve eeuw geen gelegenheid voorgedaan om de Noord-Nederlandse gewesten op vergelijkbaar uniforme wijze te presenteren. De gewestelijke autonomie ten tijde van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden vormde een struikelblok voor cartografische standaardisering. Pas in de | |
[pagina 9]
| |
Franse tijd en de vroege jaren van het Koninkrijk der Nederlanden was er voldoende centraal gezag om de kartering van het gehele land aan te pakken. Dat werd de kaart van Cornelis Kraijenhoff uit het begin van de negentiende eeuw, waarvan de eerste vier bladen nog net in de Atlas der Neederlanden opgenomen konden worden.
Plan voor een kanaal van Utrecht naar de Zuiderzee, uitgave Weduwe Joachim Ottens, Amsterdam [ca. 1720]. Het kanaal dat van Utrecht een zeehaven moest maken zou 25 kilometer lang worden, met een breedte van maar liefst 300 meter. Het plan was al in de zeventiende eeuw ontstaan, maar werd opgerakeld rond 1730. Dat was het jaar van de Grote Windhandel, waarin de ene speculatieve zeepbel na de andere uiteenspatte. Atlas der Neederlanden I:12, schaal ca. 1:40.000. Twee opgeplakte segmenten op één blad, kopergravure, handgekleurd; tezamen 37 × 34 cm.
Assendelft met de dijkdoorbraken van 25 december 1717 door Tys Claasz, uitgave Weduwe Nicolaas Visscher, Amsterdam [1718]. Het IJ was in het westen een nauwe en doodlopende zak, waarin het water hoog kon worden opgestuwd. Dat gebeurde ook tijdens de beruchte Kerstvloed van 1717, die het gehele kustgebied van Nederland tot Denemarken trof. Dit kaartje laat alleen de dijkdoorbraken zien in de buurt van Assendelft, maar de omvang van de ramp was vergelijkbaar met de Allerheiligenvloed van 1570. Atlas der Neederlanden V:89, schaal ca, 1:36.000. Kopergravure, handgekleurd; 23,5 × 28,5 cm.
Bij gebrek aan nieuwe kartering zijn verschillende provincies tot in de tweede helft van de zeventiende eeuw blijven ‘knutselen’ met het kaartbeeld van Van Deventer. Met knip- en plakwerk werden de meest opvallende, niet te negeren veranderingen ingevoegd. Aanvankelijk gebeurde dat alleen in kleinschalige atlaskaarten, waar zulke wijzigingen gemakkelijk aangebracht konden worden. Vooral waterstaatkundige aanpassingen als bedijkingen en militaire ingrepen als vestingwerken, linies e.d. noopten tot actualisering, vaak op basis van handschriftkaarten. Op een grotere schaal, bijvoorbeeld in geval van een wandkaart, sprongen anachronistische details meteen in het oog. Fundamentele herzieningen vergden echter nieuwe geodetische opmetingen en juist daarom duurde het vrij lang voordat er nieuwe grote provinciekaarten kwamen.
Veel navolging kregen de nieuwe kaarten van Balthasar Florisz van Berckenrode van Holland (1619/20) en van Bernard de Roij van Utrecht (1696), hoewel beide veel knip- en plakwerk bevatten. Zeeland met zijn bedijkingen en zijn veranderlijke kustlijn vroeg natuurlijk om een goede kaart en ook daar bood het aan elkaar zetten van lokale puzzelstukjes uit bestaande handschriftkaarten een aanvaardbare oplossing. Zacharias Roman, van huis uit boekhandelaar, deed het compilatiewerk voor de zogenaamde Visscher-Romankaart van 1656. Pas in het midden van de achttiende eeuw werden in Zeeland systematische nieuwe opmetingen verricht door de familie Hattinga, vader en twee zonen. De degelijke opmetingen van een particulier, Bernardus Schotanus à Sterringa, bezorgden de provincie Friesland in 1698 een hoogwaardige atlas van de dertig grietenijen. De heruitgave daarvan uit 1718 is in zijn geheel opgenomen in de Atlas der Neederlanden. Schotanus' opmetingen lagen eveneens ten grondslag aan de grote provinciekaart van 1739, gekenmerkt door zijn accuratesse en rijkdom aan details. Ook in Groningen was sprake van geleidelijke cartografische verbetering. De kaart van Barthold Wicheringe van 1616 werd opgepikt door Willem Jansz Blaeu en in diens latere wereldatlassen opgenomen. De grote kaart van de gebroeders Coenders van Helpen uit de jaren 1670 voegde glamour toe aan het Groningse kaartbeeld, maar geen verbetering. Theodoor Beckeringh, opnieuw een gedreven particulier, gaf de provincie in 1781 ten slotte de kaart die zij verdiende. Overijssel kwam rond het midden van de zeventiende eeuw met een herziening van de kaart van Van Deventer. Het provinciale bestuur gaf een karteringsopdracht aan Nicolaas ten Have, wiskundige, theoloog en conrector van de Latijnse School in Zwolle. Zijn kaart was geen knip- en plakwerk, maar het resultaat van een integrale opmeting. Hij streefde eerder naar een correcte afbeelding van de gehele provincie en haar grenzen dan naar een minutieuze weergave van topografische details. Drenthe kreeg in 1634 een bescheiden kaart van de hand van Cornelius Pijnacker. Een opvolger in de vorm van | |
[pagina 10-11]
| |
Het Koegras en omgeving door Dirk Abbestee, kopie in handschrift door Nicolaas van der Heijde. [Amsterdam] 1676. Het woeste, zandige Koegras was in dezestiende eeuw een uitloper van het waddengebied tussen de eilanden Callantsoog, Oogduinen en Huisduinen. In het westen werd het van de Noordzee gescheiden door een strandwal die alleen bij zeer hoog water overstroomde. Onder bescherming van de Zanddijk uit 1610 (links) ontwikkelden zich uitgestrekte gorzen die werden gebruikt als weilanden en die in 1817 werden bedijkt. Ten oosten van Callantsoog liggen de Zijpe en de Wieringerwaard, beide kort na 1600 bedijkt, rechts boven is het eiland Wieringen te zien. De kaart geeft een prachtig beeld van het veranderlijke landschap in dit gebied. Deze kopie in handschrift is vervaardigd door Nicolaas van der Heijde, die ook veel kopieerwerk deed voor Jan Dirksz Zoutman. In deze kaart is diens kenmerkende tekenen inkleuringsstijl te herkennen. Atlas der Neederlanden V:13, schaal ca. 1:20.000. Handschrift, gekleurd; 50 × 67,5 cm.
| |
[pagina 12]
| |
een grotere, uitgewerkte kaart bleef uit. ‘De landschap’ Drenthe is er in cartografisch opzicht wat bekaaid vanaf gekomen, wat vermoedelijk samenhing met zijn onvolwaardige positie binnen de Republiek der Nederlanden.
Linkerpagina
Departement van de Eems door Jan Lucas van der Tooren, uitgave Johannes Allart, Amsterdam 1799, De Bataafse Republiek verving de traditionele provinciën door departementen. De kaart toont de omvang en onderverdeling van het Departement van de Eems, een uitgeholde combinatie van Friesland en Groningen met de stad Groningen als hoofdplaats. De reven ‘ringen’ hebben elk een ongeveer gelijk aantal inwoners. Bij iedere plaats staat het aantal inwoners vermeld, een waardevolle statistische bron. Atlas der Neederlanden VII:65, schaal ca, 1:260.000, Kopergravure, handgekleurd; 47 × 68,5 cm. Zoals gezegd werd het kaartbeeld van Gelderland aanvankelijk meer bepaald door Christiaan Sgrooten dan door Jacob van Deventer. In de zeventiende eeuw drukte Nicolaas van Geelkercken zijn stempel op de Gelderse cartografie. Als landmeter van de provincie verzorgde hij in de jaren 1630 een grondige herziening van het kaartbeeld, zowel van het gehele gewest als van de afzonderlijke kwartieren. De kaarten, waarvoor hij zelf de opmetingen verrichtte, bepaalden tot in de negentiende eeuw het cartografische gezicht van de provincie. Het gedeelde Brabant en het verbrokkelde Limburg hebben elk hun eigen verhaal. De cartografie heeft hier lange tijd op twee gedachten gehinkt, enerzijds gericht op hun traditionele omvang, anderzijds op de verdeelde realiteit. Van Brabant kennen we de kaarten van de kwartieren, die omstreeks 1630 gezamenlijk een aardig beeld van zowel het noordelijke als het zuidelijke deel opleveren. Toen de verdeling tussen Noord en Zuid al een feit was, maakte Nicolaas Visscher nog een grote wandkaart van de gehele provincie, deel uitmakend van zijn fonds aan provinciekaarten. Limburg weerspiegelt in de cartografie de ingewikkelde administratieve structuur die het in werkelijkheid had. Een grote hoeveelheid kleinere heerlijkheden, ambachten en dergelijke leverden als optelsom het historische Limburg op, dat zich deels over huidig Belgisch en deels over Nederlands territorium uitstrekte. Daar doorheen liep de bestuurlijke structuur van het prinsbisdom Luik. Ook moet men rekening houden met de wisselende status van Opper-Gelre - het kwartier van Roermond, deels het huidige Noord-Limburg - en de Landen van Overmaas, ongeveer het huidige Zuid-Limburg. Een echte overzichtskaart van alleen de huidige Nederlandse provincie Limburg zullen we dan ook vergeefs zoeken. | |
Waterschappen en poldersOp een lager regionaal niveau biedt de Atlas der Neederlanden een caleidoscoop van kaarten. Aan de noodzaak van waterstaatkundig beheer heeft Nederland een belangrijk deel van de topografische informatie uit vroeger eeuwen te danken. De kaarten die daaruit zijn voortgekomen worden veelal aangeduid als ‘polderkaarten’. De lappendeken van honderden waterschappen, verspreid over het hele land, laat weinig ongedekte gebieden over. Evenals op provinciaal niveau is hier sprake van een enorme variëteit. De bestuurscolleges van dijkgraaf en hoogheemraden waren de opdrachtgevers voor zulke kaarten, waaraan gewoonlijk professioneel landmeterswerk ten grondslag lag. Hoogheemraadschappen als Rijnland, Delfland, Schieland en de Uitwaterende Sluizen in Kennemerland en West-Fries land lieten indrukwekkende kaarten vervaardigen, waarvan we verscheidene aantreffen in de atlas. Zulke kaarten moesten het waterschap in staat stellen een beleid uit te stippelen en een efficiënt bestuur uit te voeren. Daarnaast hadden ze een representatieve functie, waarbij de bestuurders, niet gehinderd door bescheidenheid, zich met hun namen en familiewapens royaal op de voorgrond plaatsten. Veel van die kaarten werden als geschenken verspreid onder lokale overheden, andere besturen, hoogwaardigheidsbekleders en | |
[pagina 13]
| |
dergelijke. De beste kunstenaars en graveurs werden soms ingehuurd om van deze kaarten een visitekaartje van formaat te maken.
De Tafelbaai en Kaap de Goede Hoop door Jacques-Nicolas Bellin, uitgave Evert van Harrevelt en Daniel Jean Changuion, Amsterdam 1773. Het Robbenelland was ook toen al in gebruik als verbanningsoord. Met ‘La ville / de stad’ wordt het nog kleine Kaapstad aangeduid. Daarnaast ligt fort De Goede Hoop, de zetel van het koloniale bestuur. Atlas der Neederlanden IX:31b, schaal ca. 1:1.190.000. Kopergravure, handgekleurd; 22 × 17 cm.
Andere polderkaarten waren meer bedoeld voor het innen van de grondbelasting dan voor het beheer van de waterstaat. Iedere grondbezitter moest naar evenredigheid bijdragen aan de aanleg en het onderhoud van dijken en wegen. Wanneer de kaarten perceelsgewijze informatie bieden over het grondbezit, noemen we ze ‘prekadastraal’: ze gaan vooraf aan de kadastrale opmetingen die in en na de Franse tijd ter hand genomen werden. Een mooi voorbeeld is het kaartboek van Voorne uit 1701, dat in zijn geheel is opgenomen in de atlas. | |
Atlassen facticeVoordat Abraham Ortelius in 1570 in Antwerpen het Theatrum Orbis Terrarum uitgaf, was in Italië een type atlas in de mode waarbij een uitgever of kaartenverkoper zijn klant liet kiezen uit een reeks leverbare kaarten. Zulke atlassen naar keuze staan tegenwoordig bekend onder de vakterm ‘IATO’, een Italian atlas assembled to order. Ortelius, die aanvankelijk dezelfde verkoopstrategie hanteerde, onderkende in de wisselende individuele wensen een zeker patroon. De gangbare voorkeur van zijn klanten bracht hem op het idee een vast pakket kaarten aan te bieden - en daarmee was de eerste in oplage gedrukte wereldatlas geboren. De rest is geschiedenis. Het idee werd opgepakt door Gerard Mercator, die zo'n kaartenboek betitelde als ‘Atlas’. Het concept werd verder ontwikkeld in Amsterdam, waar de atlassen van Blaeu, Janssonius, Visscher, De Wit en anderen wereldberoemd werden. De reguliere atlas in meer of minder grote oplagen veroverde de markt, maar de eenmalige atlas factice (of factice atlas, andersom mag ook) bleef een eigen leven leiden. In de Republiek en elders stelden vermogende liefhebbers van kaarten en prenten hun persoonlijke atlas samen. Een van de beroemdste voorbeelden is de Atlas Blaeu-van der Hem, een enorme verzamelaarsatlas die tegenwoordig berust in de Österreichische Nationalbibliothek in Wenen. De Amsterdamse advocaat en verzamelaar Laurens van der Hem gebruikte zijn elfdelige Atlas Maior van Joan Blaeu (1661) als kern van een uitdijend cartografisch universum. Het eindresultaat van zijn verzamelwoede waren vijftig banden met meer dan tweeduizend kaarten, plattegronden, stadsgezichten en tekeningen, veelal schitterend ingekleurd. Andere bekende voorbeelden in het genre zijn de Atlas Beudeker in de British Library in Londen en de Atlas Van der Hagen in de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag. De Atlas der Neederlanden voegt zich in dit rijtje illustere verzamelaarsatlassen. In tegenstelling tot zijn soortgenoten ontleent hij zijn naam niet aan de samensteller van de collectie, maar volstaat hij met de summiere geografische aanduiding ‘der Neederlanden’. Met andere woorden, het is niet bekend wie deze unieke collectie kaarten bijeen heeft gebracht. Dat valt althans niet met zekerheid te zeggen, maar wel is een aanvaardbare hypothese mogelijk over de herkomst. Dankzij de beschikbare aanwijzingen is die meer dan een slag in de lucht. Meerdere aspecten van de Atlas der Neederlanden verwijzen namelijk naar de firma Covens en Mortier, het grootste ‘kaartenhuis’ van Nederland in de achttiende en de vroege negentiende eeuw. | |
[pagina 14]
| |
Covens en MortierDe geschiedenis van deze uitgeverij van kaarten en atlassen beslaat bijna twee eeuwen, van de eerste activiteiten van Pieter Mortier in 1685 tot haar opheffing in 1866. Overigens had de firma Van Keulen, vanouds in zeekaarten, een nog iets langere adem: zij bestond van 1680 tot 1885. Stamvader en oprichter van Covens en Mortier was Pieter Mortier, die in 1685 lid werd van het Amsterdamse boekverkopersgilde. Hij was van hugenootse origine en woonde vier jaar in Parijs voordat hij zich in Amsterdam vestigde. Wellicht met een zweem van nostalgie noemde hij zijn winkel aan de Vijgendam (de zuid-oostzijde van de Dam) ‘In de Stad Parijs’. Zijn fransgezindheid kwam tevens tot uitdrukking in zijn cartografische fonds, dat grotendeels bestond uit zorgvuldig nagemaakte Franse atlassen. De eerste edities van zijn Atlas Nouveau in de jaren 1690 waren wat de Fransen noemen ‘contrefaçons hollandaises’, namaak van Hollandse bodem. Hij plagieerde onbekommerd de atlassen die de Parijse uitgever Alexis-Hubert Jaillot samenstelde met de kaarten van Guillaume Sanson. Mortier verkocht zogezegd Hollandse knollen voor Franse citroenen - zij het dat zijn kopieën de originelen vaak overtroffen in schoonheid en kwaliteit. Ook bemachtigde hij vele zeventiende-eeuwse koperplaten, die hem in staat stelden de atlassen van Frederick de Wit en de stedenboeken van Joan Blaeu opnieuw uit te geven. Pieter Mortier deed goede zaken. Na zijn overlijden in 1711 zette zijn weduwe Amelia 's-Gravesande de zaak voort tot 1719. Zij werd opgevolgd door haar zoon Cornelis Mortier, die vanaf 1721 samenwerkte met zijn zwager Johannes Covens. Hun vennootschap markeert het eigenlijke begin van de firma Covens en Mortier, die in de eerste helft van de achttiende eeuw tot grote bloei kwam. Zij boden een enorm assortiment aan kaarten en atlassen te koop aan, veelal van vroegere kaartuitgevers als Blaeu, Janssonius, De Wit en anderen. Covens en Mortier kochten alle koperplaten op die op de markt kwamen en konden vrijwel alles leveren, getuige hun catalogus van 1738: honderden atlaskaarten, stadsplattegronden, atlassen en niet minder dan 59 wandkaarten. De fondscatalogus van 1763 was nog dikker. Deels bood de firma origineel materiaal aan, maar merendeels gekopieerde atlassen en heruitgaven van zeventiendeeeuws werk. Na 1750 waren de expansie en de vernieuwing afgelopen, al gaven Covens en Mortier incidenteel nog wel eigen kaarten uit. Het bedrijf begon steeds meer te teren op de enorme hoeveelheid koperplaten en kaarten, die in de loop van de tijd was vergaard. De koperplaten van kaartuitgevers die het loodje legden kwamen vrijwel alle terecht bij Covens en Mortier. De atlassen van de firma borduurden voort op haar paradepaardje, de lucratieve Atlas nouveau. Deze werd nu niet langer gevuld met het werk van Sanson, maar met kaarten naar Guillaume Delisle. Pieter Mortier was al in 1708 begonnen met het namaken van diens kaarten en Cornelis Mortier en Johannes Covens verzorgden vanaf 1730 de uitgave van deze bestseller. Hun opvolgers wisten de Atlas nouveau tot aan het einde van de achttiende eeuw met succes aan de man te brengen. Vanaf 1790 werd het bedrijf geleid door Cornelis Covens (1764-1825), die zich van zijn voorgangers onderscheidde door zijn eruditie en wetenschappelijke belangstelling. Hij bestierde de firma in de woelige jaren waarin de oude Republiek der Nederlanden werd opgevolgd door een verwarrende reeks staatsvormen: de Bataafse Republiek, het Koninkrijk Holland, het Keizerrijk Frankrijk, vanaf eind 1813 het Souvereine Vorstendom der Nederlanden en ten slotte, vanaf 1815, het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. Hoewel het in de Franse tijd slecht ging met de boekhandel, wist Cornelis Covens bijkans een monopolie op te bouwen in de verkoop van kaartmateriaal aan particulieren, bedrijven en de overheid. De firma Covens en Mortier, in de achttiende eeuw de ‘vergaarbak’ van de Nederlandse cartografie, was rond 1800 het centrale ‘kaartenhuis’ van Nederland geworden. Ook in de beginjaren van het Koninkrijk der Nederlanden vervulde het bedrijf nog die spilfunctie in de handel en distributie van kaarten. Het was een cartografisch warenhuis van allure, maar het teerde op zijn glorie van weleer. Cornelis Covens en zijn zoon Cornelis Johannes deden vergeefse moeite het bedrijf een nieuw elan te geven. De firma Covens en Mortier werd steeds minder levenskrachtig en ging in 1866 na ruim 180 jaar ter ziele. | |
Inhoud van de atlasDe Atlas der Neederlanden bestrijkt zowel de Noordelijke als de Zuidelijke Nederlanden. Band I opent enigszins onverwachts met de provincies Utrecht, Gelderland en Overijssel. In de banden II-VI komt de westelijke helft van het land uitvoerig aan de orde. De traditionele suprematie van Holland komt tot uitdrukking in vier dikke delen met kaarten van de provincie en grootschalige kaarten van deelgebieden zoals waterschappen. De zesde band, over Zeeland, rondt het westen des lands af; aangezien het Zeeuwse kaartmateriaal een karige omvang heeft, is de eerste helft van dit deel gevuld met verscheidene algemene kaarten van de Noordelijke Nederlanden. Band VII bestrijkt Friesland, Groningen en Drenthe. De achtste band heeft betrekking op ‘Belgiën’ ofwel de Zuidelijke Nederlanden. De titel ‘Belgiën’ op het rugschildje van dit deel is wat paradoxaal, want vóór 1830 was die aanduiding niet gebruikelijk. Het traditionele verzamelbegrip ‘de Nederlanden’ omvatte vanouds de Zuidelijke, Spaanse en later Oostenrijkse Nederlanden, die tussen 1815 en 1830 werden omschreven als de ‘Zuidelijke provincies van het Koninkrijk der Nederlanden’. Pas in de negende en laatste band komen algemene overzichtskaarten aan bod, een genre dat je eerder zou verwachten aan het begin van de reeks banden. Het deel is een boeiend allegaartje van kaarten van Nederland, iets vóór, tijdens en na de Franse tijd. Verder vinden we hier een zeldzame wandkaart van de Zeven Provinciën van Frederick de Wit (ca. 1670), evenals een bijzondere ‘leeuwenkaart’ van de Zeventien Provinciën uit 1611. De rest van het negende deel bevat een reeks kaarten van de ‘koloniën’, dat wil zeggen van delen van de octrooigebieden van de voormalige Oost- en West-Indische Compagnieën. | |
Datering en mogelijke herkomstHet merendeel van de kaarten in de atlas is achttiende-eeuws, met uitlopers naar de zeventiende en de vroege | |
[pagina 15]
| |
negentiende eeuw. De indruk ontstaat dat de banden I-VIII een min of meer achttiende-eeuwse afronding gekregen hebben en dat het enigszins rommelige deel IX, deels met verouderde, deels met recente kaarten op de valreep is toegevoegd. Twee kaarten in deel IX stammen uit 1816 en markeren het tijdstip waarop de atlas afgerond, althans niet meer uitgebreid is. Een kaart uit 1818 van de zuidelijke provincies van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden is niet ingebonden - hij ligt los achterin in deel IX, wellicht met de bedoeling hem ooit nog eens vast te zetten op een van de loze opzetstroken. In de jaren 1820 is de inhoud voor het laatst aangevuld, getuige een losse, niet-ingebonden kaart uit ongeveer 1823. Tenzij een beter gegeven boven water komt kan de afronding worden gesteld op 1816-1818, in de vroege jaren van het Koninkrijk. De atlas bevat een ruime sortering en een representatieve doorsnede van het kaartmateriaal dat in de achttiende eeuw beschikbaar was van de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden. Aantekeningen, namen, stempels of andere kenmerken die verwijzen naar de voormalige eigenaar of samensteller ontbreken. Wel is op het eerste gezicht duidelijk dat de uitgaven van Covens en Mortier in deze heterogene verzameling de overhand hebben. De Atlas der Neederlanden heeft een onmiskenbare Covens en Mortier-connotatie. Zoals gezegd vergaarde de firma talloze koperplaten en gaf zij vele oudere kaarten opnieuw uit. Covens en Mortier fungeerde als een cartografisch ‘doorgeefluik’ van vroeger naar later. De keuze van de kaarten in de atlas doet pragmatisch aan en is vermoedelijk gebaseerd op het materiaal dat rond 1800 bij het oude uitgevershuis voorhanden was. Veel kaarten zijn tamelijk gangbaar, maar hun combinatie binnen de Atlas der Neederlanden vormt een uniek samenstel. Bovendien onderscheiden hun fysieke staat en inkleuring zich van andere bewaard gebleven exemplaren. Sommige zijn zeldzaam en van de zojuist genoemde kaart van de Zeven Provinciën van Frederick de Wit is zelfs geen ander exemplaar bekend.
Acht van de negen delen van de Atlas der Neederlanden zijn voorzien van dit gegraveerde en ingekleurde inhoudsblad, dat Covens en Mortier ook gebruikten voor andere atlasuitgaven. Kopergravure, handgekleurd, 52× 42 cm.
Heeft Cornelis Covens (1764-1825) geprobeerd een representatieve bundeling te maken van het rijke fonds van de oude firma? Bij gebrek aan harde bewijzen, dus louter als hypothese, is het verleidelijk hem op te voeren als samensteller van de Atlas der Neederlanden. De inhoud komt geheel overeen met de stand van zaken tijdens zijn bewind. De meest recente kaartbladen in de atlas werden vervaardigd in de tijd dat hij het bedrijf leidde. Daarnaast kon hij putten uit de enorme hoeveelheid ouder materiaal dat in de opslag moet hebben gelegen. De mogelijke inbreng van Cornelis Covens leidt tot een aanvullende hypothese. Hij was lid van Felix Meritis, het in 1777 opgerichte genootschap dat zich richtte op de bevordering van kunst en wetenschap. Toen de vereniging in 1888 werd ontbonden, werd de boekerij overgedragen aan de bibliotheek van de zojuist opgerichte Gemeente Universiteit van Amsterdam, de voortzetting van de aloude Stadsbibliotheek en de voorloper van de Bijzondere Collecties van de UvA. Heeft Cornelis de atlas wellicht geschonken aan Felix Meritis? Of heeft zijn zoon Cornelis Johannes, eveneens lid, dat gedaan? Maakte de Atlas der Neederlanden deel uit van de boekerij die werd overgedragen? De associatie Cornelis Covens-Felix Meritis-Universiteitsbibliotheek ligt voor de hand, maar is onbewijsbaar. Het blijft gissen tot misschien ooit wél een verwijzing naar deze provenance opduikt, dan wel een bewijs voor een andere gang van zaken.
De Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam wijden een tentoonstelling aan de Atlas der Neederlanden. Deze wordt op 17 oktober geopend door koning Willem Alexander, die tevens het eerste exemplaar van de facsimile-editie in ontvangst zal nemen. Meer bijzonderheden over de tentoonstelling in de agenda van de Boekenwereld. De facsimile-uitgave van de Atlas der Neederlanden wordt verzorgd door Uitgeverij Asia Maior/Atlas Maior, in samenwerking met de Bijzondere Collecties van de UvA. Het facsimile is een getrouwe navolging van het origineel. Negen handgebonden delen in leer met goudopdruk bevatten alle 618 kaarten op ware grootte, hoogwaardig afgedrukt op oudhollands gevergeerd papier. Als tiende deel verschijnt een Toelichting waarin alle kaarten op kleiner formaat zijn gereproduceerd. Jan Werner, conservator Kaarten & Atlassen bij de Bijzondere Collecties, beschrijft daarin van elke kaart de context en herkomst. De luxueuze tiendelige editie verschijnt in een genummerde oplage van honderd sets, waarvan nog enkele beschikbaar zijn. De prijs van een volledige set bedraagt €6995,-. Zie voor informatie www.asiamaior.nl en www.bijzonderecollecties.uva.nl. Het tiende deel van de facsimile-editie, geschreven door Jan Werner, verschijnt tevens als afzonderlijke publicatie van de Bijzondere Collecties onder de titel De Atlas der Neederlanden. Kaarten van de Republiek en het prille Koninkrijk, met ‘Belgën’ en ‘Coloniën’. In ruim 600 pagina's worden alle kaarten afgebeeld en beschreven. De verkoopprijs van dit boek bedraagt tot en met 15 november 201; €190,-, daarna €145,-. | |
[pagina 16-17]
| |
Mijnden en de Loosdrecht door Jan Spruytenburgh, uitgave Covens en Mortier, Amsterdam 1734. Een mooiere illustratie van een veenontginningsgebied is nauwelijks denkbaar. De combinatie van veerverkaveling in het midden en waaierverkaveling in het oosten levert een spectaculair patroon op. De kaart biedt een realistische weergave van het landverlies dat de vervening veroorzaakte - we zien de Loosdrechtse, Breukelerveense en Loenderveense Plassen in wording. Toch lijkt de fraaie versiering van Adolf van der Laan aan de onderzijde de vervening eerder te verheerlijken. Atlas der Neederlanden IV:89, schaal ca. 1:10.000. Kopergravure, handgekleurd; 62 × 89,5 cm.
|
|