| |
| |
| |
Boekbesprekingen & signaleringen
| |
Joris van Grieken, Ger Luijten en Jan van der Stock (red.), Hieronymus Cock. De renaissance in prent.
Mercatorfonds/Illuminare, Brussel/Leuven 2013.
Gebonden, 416 p., 320 ills. in kleur.
ISBN 978 9061 5344 19.
Prijs €64.95
Yvonne Bleyerveld
In het jaar 1548 startte de Antwerpse schilder en etser Hieronymus Cock (1517/18-1570) zijn prentuitgeverij In de Vier Winden. Zijn leven nam een nieuwe wending: van kunstenaar werd hij ondernemer en dat ging hem uitstekend af. Door zakelijk inzicht, een breed netwerk en een fijne neus voor de toenemende vraag naar prenten door een kunstminnend publiek, groeide zijn bedrijf in twee decennia uit tot de grootste en belangrijkste prentuitgeverij ten noorden van de Alpen. Cock vroeg vooraanstaande prentontwerpers en graveurs voor hem te werken: kunstenaars als Frans Floris, Maarten van Heemskerck, Hans Vredeman de Vries en de uit Mantua afkomstige Giorgi Ghisi, die hij naar Antwerpen liet overkomen. Ook het jonge talent Pieter Bruegel de Oude wist hij als prentontwerper aan zich te binden, wat leidde tot een jarenlange en vruchtbare samenwerking. Cock bracht een tot dan toe ongekend groot aantal prenten op de markt met een breed scala aan onderwerpen, bestemd voor de internationale markt. Na Cocks dood in 1570 werd de prentuitgeverij nog dertig jaar lang voortgezet door zijn weduwe Volcxken Diericx, die van meet af aan actief in het bedrijf had meegewerkt.Ga naar eind1 Tot aan haar dood in december 1600 wist zij de uitgeverij succesvol te handhaven, ondanks de economische, politieke en religieuze perikelen die de strijd tegen Spanje met zich meebracht en die ook Antwerpen troffen.
Over het succesvolle prentbedrijf en uitgeversfonds van dit echtpaar gaat Hieronymus Cock. De renaissance in prent. De catalogus begeleidt de gelijknamige tentoonstelling die in het voorjaar van 2013 in M - Museum Leuven gehouden werd en in het najaar van dit jaar in de Fondation Custodia - Collection Frits Lugt in Parijs te zien zal zijn. Het grootste deel van de werken op de tentoonstelling is afkomstig uit de collectie van de Koninklijke Bibliotheek van België in Brussel. Dit is aangevuld met bruiklenen van elders, zoals zeldzame prenten gedrukt op blauw papier (cat. 88) of unieke ontwerptekeningen.
Het huis ‘In de Vier Winden’. In de deur Hieronymus Cock, achter de toonbank Volcxken Diericx. Detail van een prent van Hans Vredeman de Vries. Koninklijke Bibliotheek van België, Brussel.
De initiatiefnemers en samenstellers van de tentoonstelling en de catalogus zijn de prentenspecialisten Joris van Grieken. Ger Luijten en Jan van der Stock. Zij leverden belangrijke bijdragen aan het boek, waaraan zeventien andere experts meeschreven. Dit resulteerde in een mooie en toegankelijke publicatie, die met acht inleidende essays en een catalogusdeel bestaande uit 108 nummers nieuwe inzichten geeft in Cocks uitgeversfonds. De talrijke (vaak grote) kleurenillustraties nodigen bovendien uit tot bladeren en kijken naar de prenten die het echtpaar Cock op de markt bracht en waarop vaak zoveel te zien is.
Vermakelijk zijn bijvoorbeeld de prenten in de traditie van Jheronimus Bosch, zoals het blad met zotten, kreupelen en bedelaars (cat. 59) en de dwaze muzikanten in de ‘blauwe schuit’ en ‘mosselschuit’ (cat. 63). Dergelijke prenten in Bosch' beeldtaal waren geliefd en verzekerden Cock van commercieel succes. Spectaculair is de verbeelding van de rouwstoet van Karel V door de straten van Brussel in 1558 (cat. 89), weergegeven in een reeks van 34 prenten, die samengevoegd een fries van maar liefst 11,5 meter vormen. Vernieuwend zijn de door Cock uitgegeven landschapsprenten, zoals de twaalfdelige serie Grote landschappen uit 1555 naar tekeningen van Pieter Bruegel de Oude (cat. 107). Deze serie oefende grote invloed uit op latere Nederlandse landschapschilders en -tekenaars.
Toen Cock zijn uitgeverij begon, was ‘prentuitgever’ een tamelijk nieuw beroep. Terwijl in de vroege zestiende eeuw prentmakers als Albrecht Dürer en Lucas van Leyden zelf zorgden voor het hele productieproces - het ontwerpen van een voorstelling, het snijden, graveren of etsen van een houtblok of koperplaat en het drukken en verkopen van de prenten - vond vanaf circa 1550 in de prentproductie een arbeidsverdeling plaats. Vanaf toen vervulde de uitgever een spilfunctie: hij vroeg kunstenaars ontwerpen te tekenen, graveurs om deze in de plaat te graveren en benaderde zo nodig auteurs voor de onderschriften. Vervolgens zorgde hij voor het drukken en (internationaal) distribueren van de prenten via een netwerk van handelaren. Aangezien de uitgever ook de financiële risico's droeg, bepaalde hij welke prenten op de markt kwamen. Een feilloos gevoel voor commercieel interessante onderwerpen was daarbij onontbeerlijk.
Zoals Van der Stock beschrijft (p. 15) waren in de Nederlanden voorafgaand aan Hieronymus Cock en Volcxken Diericx slechts twee andere prentuitgevers actief: Hans Liefrinck en Cornelis Bos. Beiden brachten weliswaar kunstprenten op de markt, maar op een veel kleinere schaal dan In de Vier Winden gebeurde. Bovendien was Liefrinck gespecialiseerd in de uitgave van houtsneden, terwijl Cock en zijn vrouw kozen voor artistiek hoogwaardige etsen en gravures, uitgevoerd door de beste kunstenaars, graveurs en etsers. Nieuw was ook dat zij series uitgaven, zoals prentreeksen met ruïnes van Rome of met deugden en ondeugden, die eventueel tot een boekje konden worden samengebonden. Deze vernieuwende aanpak maakte hun uitgeverij tot - zoals Van der Stock in hedendaagse bewoordingen schrijft - een van de absolute marktleiders van de Europese prentproductie. De catalogus slaagt er uitstekend in om de grote variëteit van Cocks fonds tonen: prenten met bijbelse, mythologische en moralistische thema's, met antieke ruïnes
| |
| |
en beeldhouwwerken, landschapsprenten, architectuur- en ornamentprenten, prenten naar fresco's van Rafaël en naar andere beroemde Italiaanse kunstenaars, topografische kaarten en stadsgezichten. De distributie van al dit beeldmateriaal over Europa had een enorme invloed op de verspreiding van de artistieke vormentaal van de antieke oudheid en de Renaissance, en van de bijbehorende ideeën en kennis over moraal, religie, politiek en topografie.
De eerste die het omvangrijke uitgeversfonds van Cock en zijn vrouw onderzocht was Timothy Riggs in 1971.Ga naar eind2 Riggs was een ‘pionier’, want de kunsthistorische belangstelling voor Nederlandse prentuitgevers in de zestiende en zeventiende eeuw nam pas vanaf de jaren 1990 sterk toe. Zo verschenen er studies over de prentmakers en -uitgevers Hendrick Hondius in Den Haag (1996), Philips Galle (1997) en Pieter Baltens (2004) in Antwerpen en Crispijn de Passe in Keulen/Utrecht (2001).Ga naar eind3 In 1998 publiceerde Van der Stock zijn studie over de prentproductie in Antwerpen tot 1585, terwijl er in 2011 een tentoonstelling met bijbehorende publicatie gewijd werd aan Amsterdamse prentuitgevers in de Gouden Eeuw.Ga naar eind4 Recent besteedde Marjolein Leesberg in
The New Hollstein aandacht aan de Haarlemse prentuitgeverij van Hendrick Goltzius.Ga naar eind5
Hieronymus Cock. De renaissance in prent bouwt voort op Riggs' onderzoek, maar voegt daar ook veel nieuws aan toe op basis van archivalisch onderzoek en de aanzienlijk toegenomen kennis over tekenaars en graveurs die voor Cock werkten. Voor zover bekend publiceerden Cock en Diericx nooit een gedrukte fondslijst. Riggs schatte het uitgeversfonds op zo'n 1200 koperplaten op basis van een inventarisatie van de prenten met Cocks uitgeversadres In de Vier Winden. Uit de boedelinventaris die in 1601 na de dood van Volcxken Diericx werd opgesteld blijkt echter dat het fonds groter was. In de inventaris worden maar liefst 1604 koperplaten genoemd, waarvan ongeveer 400 niet te traceren zijn. Zoals Van Grieken stelt (p. 23) is dit waarschijnlijk te verklaren doordat het echtpaar ook inkomsten verwierf met de uitgave van devotieprenten en andere minder prestigieuze grafiek, die ze bewust zonder uitgeversadres op de markt brachten. Dit deden ze om de reputatie van de uitgeverij als producent van hoogwaardige kunstprenten niet te schaden. Wanneer deze theorie klopt, is deze zorg voor hun goede naam een interessant gegeven.
Overigens raakten de koperplaten - die Diericx blijkens de boedelinventaris uit 1601 dus nog allemaal in haar bezit had - na haar overlijden verspreid. Het echtpaar was kinderloos en een opvolger voor het bedrijf was er niet. De platen werden verkocht en raakten verspreid over graveurs en uitgevers in Antwerpen, Amsterdam of het buitenland. Ze werden nog lange tijd herdrukt en soms zelfs gekopieerd, een teken van hun voortdurende populariteit.
Kortom, de auteurs weten het grote belang en de reikwijdte van de activiteiten van Cock en Diericx overtuigend duidelijk te maken. Maar heeft de besproken catalogus dan geen enkel minpunt? Toch wel, namelijk dat de teksten in het catalogusdeel soms wel erg summier zijn. Dit deel van het boek is thematisch geordend en verdeeld in negen ‘hoofdstukken’ die ieder met een inleidende tekst over het betreffende thema beginnen. Zowel deze inleidingen als de teksten bij de objecten hadden regelmatig langer gekund. De pagina's vertonen soms wel erg veel wit, terwijl er zoveel te vertellen is over de betrokken kunstenaars en de iconografie van de voorstellingen. Er lijkt bewust gekozen voor een vormgeving met brede bladspiegels en grote afbeeldingen. Dat heeft tot een mooi vormgegeven boek geleid, maar deze opzet wringt hier en daar wel met de informatievoorziening - de lezer verlangt soms naar meer.
Ondanks dit kritiekpunt is dit boek geslaagd te noemen. Ongetwijfeld hebben veel ambachtslieden en handelaren in het zestiende-eeuwse Antwerpen - het economisch hart van de Lage Landen - bijzonder hard gewerkt. Maar weinigen onder hen worden ruim vier eeuwen later met zo'n prachtige publicatie geëerd. Terecht valt Hieronymus Cock en Volcxken Diericx deze eer wel te beurt. Als vooraanstaande uitgevers kunnen zij met deze rijk geïllustreerde publicatie helemaal tevreden zijn. Waarschijnlijk hadden ze het boek het liefst zelf in ontvangst genomen.
| |
Henk Nalis, Merkwaardig en Zeldzaam. 160 jaar Deventer museumgeschiedenis.
Uitgegeven door de Vereniging De Waag ter gelegenheid van haar honderdjarig bestaan i.s.m. Corps 9 Publishers, Deventer 2013.
Gebonden, 168 p., talrijke illustraties in kleur.
ISBN 978 9079 7012 09.
Prijs €19,90
Henk Slechte
In 1856 konden de inwoners van Deventer in het Kabinet van Merkwaardigheden voor het eerst kennis nemen van voorwerpen die verbonden waren met de geschiedenis van hun stad. Dat ging spoedig ter ziele, maar het kreeg in 1888 een opvolger in het Kabinet van Zeldzaamheden. Het gemeentebestuur was daartoe aangezet door de Geschiedkundige Overijsselsche Tentoonstelling in 1882 in Zwolle, waar veel zeldzame Deventer voorwerpen te zien waren geweest. De kabinetten en de Zwolse tentoonstelling pasten in de negentiende-eeuwse aandacht voor lokale geschiedenis. Deftige families schonken aan zo'n kabinet schilderijen, prenten, documenten, boeken, en andere voorwerpen die verbonden waren met de geschiedenis van de stad en vaak ook met hun eigen geschiedenis.
Dat gebeurde ook in Deventer, destijds een provinciale industriestad die zich bewust was van een groots verleden: in de vroege Middeleeuwen tijdelijk de zetel van de bisschop van Utrecht, in de hoge Middeleeuwen de belangrijkste Nederlandse Hanzestad en in de vijftiende eeuw de stad van de Moderne Devotie, van vooraanstaande humanisten en baanbrekende drukkers. Kortom, een stad om trots op te zijn.
| |
| |
Het Kabinet van Zeldzaamheden trok slechts enkele tientallen bezoekers per jaar, wat in 1913 voor een aantal notabelen reden was om met steun van de gemeente in de vroeg zestiende-eeuwse Waag op de Brink een museum in te richten. Zij noemden hun vereniging naar het gebouw en beheerden het museum gewetensvol tot 1965. Het was toen zover geprofessionaliseerd, en de kosten van het beheer waren zodanig gestegen, dat de vereniging het in goed vertrouwen overdroeg aan de gemeente. De collectie groeide en Museum De Waag ontwikkelde zich tot een instelling met stevige wortels in de samenleving. Op vakkundige wijze vertelde en toonde het de geschiedenis van Deventer aan schoolkinderen en aan enkele tienduizenden bezoekers per jaar, van binnen en (ver) buiten de stad.
Precies honderd jaar later, in 2013, bedacht een wethouder van cultuur (!) dat de opheffing van dat museum hem zou helpen om efficiënt te bezuinigen. Dat kon auteur Henk Nalis moeilijk bevroeden, toen hij begon aan zijn minutieuze archiefonderzoek naar de geschiedenis van het museum. Hij hoorde het bij de laatste drukproef en kon in de epiloog nog net een paar verbijsterde zinnen inlassen over de destructieve plannen van de wethouder.
Henk Nalis heeft een boeiend en degelijk boek geschreven, met veel aandacht voor de zestigjarige voorgeschiedenis van het museum. Het rijk geïllustreerde werk legt helder uit hoe en waarom een dynamisch museum met een rijke collectie een spilfunctie heeft in het culturele leven van een stad met zo'n lange en interessante geschiedenis als Deventer. Hij laat zien hoe het museum in de loop van de tijd het verleden liet zien, en hoe dat perspectief zich aanpaste aan de stand van de historische wetenschap en de museale opvattingen over verzamelen en presenteren. Dat geeft het boek het karakter van een biografie van het museum.
Nalis beschrijft de geschiedenis van het museum deels aan de hand van hoofdstukken die zijn genoemd naar de opeenvolgende (combinaties van) directeuren, maar wijdt ook afzonderlijke hoofdstukken aan de Vereniging De Waag en aan de hoofdrol die het museum speelde in de lokale monumentenzorg en archeologie. Een ander hoofdstuk gaat in op de belangrijke aanwinsten uit de gemeentelijke periode, zoals de aankoop in 1983 van de collectie achttiende-eeuwse kinderprenten van de Deventer drukkerij Jan de Lange.
Praktisch maar enigszins onlogisch is het hoofdstuk over de schilder Gerard ter Borch dat zich deels in, maar vooral buiten Deventer afspeelt. Het is een praktische opzet omdat het de jubileumtentoonstelling begeleidt, die tegelijk met de presentatie van het boek is geopend; het is wat onlogisch omdat in het boek geen andere hoofdstukken zijn gewijd aan belangrijke tentoonstellingen. Tegelijk verkrijgt dit hoofdstuk in het licht van de dreigende sluiting een symbolische betekenis: ook de laatste van de honderden tentoonstellingen die het museum in zijn lange en glorieuze bestaan heeft georganiseerd is nu verbonden met zijn geschiedenis. Het boek heeft een omineuze titel en is verschenen onder een ongelukkig gesternte, maar dat maakt het voor de verzamelaar van boeken over musea wel extra begerenswaardig...
| |
Hendrik D.L. Vervliet, Vine Leaf Ornaments in Renaissance Typography: a survey.
Oak Knoll Press, New Castle (Delaware) en Hes & De Graaf Publishers, Houten 2012.
Hard cover, 416 p., ill.
ISBN 978 1584 5630 51 (Oak Knoll); 978 9061 9456 11 (HDG).
Prij€52
Marieke van Delft
Meerdere generaties boekhistorici zijn door Hendrik D.L. Vervliet, emeritus hoogleraar boekwetenschap in Antwerpen en Amsterdam, ingewijd in historische lettertypen. Ik herinner me levendig de colleges die hij eind jaren tachtig gaf in de Singelzaal van de Amsterdamse UB. Hij leerde ons het Typenrepertorium der Wiegendrucke van Konrad Haebler hanteren en vervolgens moesten de ongeveer 40 bijvakstudenten boekwetenschap aan de slag met de lettertypen van het Dordtse drukkersgeslacht Canin. Mooie tijden; je vroeg het boek op bij de balie, liep naar het kopieerapparaat bij de ingang van de UB, maakte je kopietjes en ging daarmee aan het werk. Kom daar nu eens om in een leeszaal Bijzondere Werken!
Vervliet was destijds al een coryfee op historisch-typografisch gebied. Vanaf de vroege jaren zestig hield hij zich bezig met zestiende-eeuwse lettertypen. In 1960/61 publiceerde hij met K. Melis en M. Parker in de Gulden Passer enkele bijdragen getiteld ‘Typographica Plantiniana’ over het typografisch materiaal van Plantijn. In 1966 publiceerde hij (met Harry Carter) Civilité types, twee jaar later gevolgd door Sixteenth century printing types of the Low Countries, dat nog steeds als basis dient voor de studie van de zestiende-eeuwse lettertypen in de Lage Landen. Na zijn pensionering op 31 december 1988, als hoogleraar én als hoofdbibliothecaris van de Universitaire Instelling Antwerpen, is Vervliet bepaald niet stil gaan zitten. Voortvarend pakte hij zijn oude liefde op en menig werknemer bij de Bijzondere Collecties werd bestookt met vriendelijke doch niet te ontkomen brieven en mails met het verzoek om iets na te kijken of kopieën op te sturen. Dat resulteerde in nieuwe standaardwerken: Conspectus of French Renaissance Printing Types (2010) en Paleotypography of the French Renaissance (2011).
Het afgelopen jaar is daar een handzaam boek aan toegevoegd over het ‘druivenblad’ of Aldijnse blad in de typografie van de Renaissance, een welbekend ornament voor iedereen die wel eens een oude druk bekeken heeft. In de erudiete inleiding bespreekt Vervliet hoe dit ‘wijnblad’ zich ontwikkelde van structurerend element in de antieke oudheid en de handschriftenperiode tot een gegoten decoratief ornament dat in enorm veel gedrukte boeken voorkomt. Zoals gezegd: het is een bekend ornament, maar weinigen zullen zich realiseren dat het in zoveel verschillende vormen werd toegepast. In Vervliets boek zijn ruim 200 (!) verschillende vormen te vinden - van de eerste uit 1505 tot de laatste twee uit de zeventiende eeuw. En dan nog zegt Vervliet dat deze lijst niet uitputtend is!
In het catalogusgedeelte zijn alle verschijningsvormen voorzien van een unieke benaming bestaande uit vier vaste elementen. Vervolgens wordt een afbeelding gegeven en worden extra details vermeld, zoals de lettersnijder (voor zover bekend), exacte maat, voorkomen en andere bijzonderheden. Een beknopte, overzichtelijke lijst gaat aan het catalogusgedeelte vooraf. Twee tabellen, geordend op breedte respectievelijk grootte maken het mogelijk een willekeurig ‘druivenblad’ te determineren en te dateren, zeker in combinatie met de gebruikte lettertypen. Een uitgebreide literatuuropgave en index besluiten het boek en dragen bij tot goede gebruiksmogelijkheden van dit werk.
Dat laat onverlet dat een moderne onderzoeker zich afvraagt of dergelijk onderzoek nog wel als boek moet verschijnen. Het werkt, het is handzaam, dus waarom niet? Daar staat tegenover dat typografische databases tegenwoordig talrijke mogelijkheden bieden om beeldmateriaal te doorzoeken. Illustratief is bijvoorbeeld de database over watermerken in incunabelen (www.memoryofpaper.eu en www.kb.nl/watermark). De watermerken zijn zowel op onderwerp als formaat beschreven en dit maakt het mogelijk een willekeurig specimen te determineren.
Typografisch materiaal kan op dezelfde manier ontsloten worden, zoals Paul Dijstelberge bij zijn promotie in 2007 betoogde. Zijn database Ursicula telt 25.000 records, maar is helaas nog steeds niet online gepubliceerd en niet openbaar beschikbaar. Een boek als hier besproken wordt toont eens te meer aan dat we als boekhistorici nog steeds in een overgangsfase zitten. We bestuderen gedrukte boeken en we maken gedrukte boeken. Maar sommige gedrukte boeken zijn beter bruikbaar wanneer ze als database gepubliceerd worden. Laat ik positief eindigen: Vervliets Vine Leaf Ornaments in Renaissance Typography is een handzaam
| |
| |
en goed bruikbaar boek, dat op grootse wijze een klein ornament behandelt en dat een zeer leesbare en informatieve inleiding bevat. Een absolute aanrader voor een ieder die geïnteresseerd is in historische typografie.
| |
Gert Jan Bestebreurtje, De wereld in vogelvlucht. Reizen en reisboeken door de eeuwen heen.
De Bataafsche Leeuw, Amsterdam 2013.
Gebonden; 236 p., ca. 100 illustraties (deels in kleur).
ISBN 978 9067 0766 23.
Prijs ¬ 25,00
Steven de Joode
Dagelijks reis ik naar en van mijn werk en regelmatig onderneem ik een bescheiden voetreis naar de kroeg. Hiermee is mijn reislust ruimschoots bevredigd. Veel liever dan zelf te reizen, lees ik de verslagen van anderen. Er is niets aangenamer dan vanuit je luie stoel naar Isfahan te reizen, als eerste westerling Timboektoe te bereiken, of te landen op Hawaï. Vermoedelijk is het de mengeling van natuurlijke historie, antropologie, geografie, navigatie, cartografie en avontuur die historische reisverslagen zo aantrekkelijk maakt.
Gert Jan Bestebreurtje (geb. 1953) deelt deze fascinatie voor reisliteratuur. Sinds hij zich in 1981 vestigde als zelfstandig antiquaar, heeft hij zich gespecialiseerd in reisboeken en maritieme en koloniale geschiedenis. Regelmatig publiceert hij interessante catalogi en lijsten, soms gewijd aan een thema zoals recentelijk de slavernij.
In De wereld in vogelvlucht heeft hij geprobeerd ‘aan de geïnteresseerde lezer’ een overzichtte bieden ‘van de ontwikkelingsgang van het reizen en de verslaggeving hiervan en hoe de beeldvorming over landen en volken tot stand is gekomen waarbij het gedrukte boek als nieuw massacommunicatiemiddel een cruciale rol speelde’, zoals hij in het voorwoord wat omslachtig schrijft. Kennelijk heeft hij een overzichtswerk voor een breed publiek willen schrijven.
Het boek is verdeeld in vijf thema's: ‘Reizigers en hun verhalen’, ‘Op zoek naar voorspoed en geluk’, ‘Gedwongen op reis’, ‘Komt dat zien!’ en ‘Wisselwerking tussen culturen’. De thema's zijn onderverdeeld in 21 hoofdstukken die worden afgesloten met een epiloog. De auteur heeft zijn onderwerp weinig afgebakend en de thema's vertonen veel overlap. Het gevolg is een nogal chaotisch boek waarin vele reizigers en reisverslagen uit vele landen en eeuwen de revue passeren. Informatief zijn de hoofdstukken over slavernij en Afro-Amerikaanse en Caraïbische literatuur, waarin onder andere het werk van de ex-slaven Phillis Wheatley, Olaudah Equiano, Amanda Smith en Jacobus Capitein wordt behandeld. De meeste hoofdstukken hebben echter een opsommend karakter en een bredere visie op reizen als cultureel fenomeen ontbreekt.
Voet- of eindnoten heeft het boek niet, wel een personenregister en een literatuurlijst. In de tekst wordt niettemin regelmatig geciteerd, waarbij tussen haakjes de naam van de auteur wordt vermeld. Op pagina 25 wordt bijvoorbeeld een citaat van Blussé aangehaald; de literatuurlijst vermeldt echter onder Blussé drie titels en het blijft onduidelijk uit welke van de drie het citaat stamt. Storend is ook de gewoonte om tussen haakjes achter elke persoonsnaam het geboorte- en sterfjaar te vermelden - ook als die persoon al meerdere keren is genoemd. Zo wordt Boudewijn Büch zeven keer genoemd, vijf keer vergezeld van de jaartallen (1948-2002). Verder bevat het boek curieuze zinnen als: ‘In Nederland is Indonesië het land in Zuidoost-Azië waar de meeste belangstelling naar uit gaat’ (p. 100). Het is jammer dat er geen redacteur is ingeschakeld om dergelijke stijlbloempjes te wieden. Ook aan de vormgeving is weinig aandacht besteed en meerdere foto's zijn onscherp. Door die tekortkomingen van vorm en inhoud is het een enigszins rommelig boek geworden over een buitengewoon interessant onderwerp.
| |
J. Ayolt Brongers, Boekwoorden woordenboek. Handleiding voor boekensneupers.
Bekking & Blitz, Amersfoort 2011.
Gebonden, 324 pGill. in kleur.
ISBN 978 9061 0934 04.
Prijs ¬ 29.90
Begin 2012 verscheen de derde editie van deze vraagbaak voor boekengebruikers en bibliofielen: ten opzichte van de vorige uitgave uit 1996 aangevuld met lemmata, gemoderniseerd en voor het eerst rijkelijk geïllustreerd met boeken en prenten uit de collectie van de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag. Maar een woordenboek lees je niet, al is het uniek in zijn soort, een woordenboek gebruik je. En hoe recenseer je een lexicon? Daarom: de bevindingen van iemand die dagelijks met boeken werkt en die de neiging om alles te googlen een jaar lang moest onderdrukken.
De papieren zoekmachine van Brongers omvat trefwoorden binnen de onderwerpen schrift, tekst, illustratie, drukken, binden, boekhandel, bibliotheek en biografie. De lemmata zijn meestal kort (zelden langer dan een kolom) en al te technisch taalgebruik wordt vermeden (een boekband ‘zorgt er voor dat het boekblok in de kast niet onderuitzakt’). Wanneer binnen een lemma een ander lemma wordt genoemd, dan wordt dit voorafgegaan door een asterisk. In de praktijk beland je, op zoek naar het ene, algauw bij het andere. Het lemma ‘Antiquaar’ verwijst, na de eenregelige omschrijving, niet alleen naar ‘Antiquariaat’, maar ook naar ‘84 Charing Cross Road’, het ontroerende boek van Helene Hanff. De belangrijkste lemmata geven nuttige referenties naar standaardwerken en (soms wat obscure) tijdschriftartikelen - iets wat Google niet kan.
Maar je grijpt ook een paar keer mis, vooral waar het personen betreft. Typografisch ontwerper Piet Zwart heeft het Boekwoorden woordenboek gehaald. Paul Schuitema niet. Bibliomaan Boudewijn Büch komt uitgebreid aan bod, maar over de bibliofiel Gerrit Komrij geen woord. Wel Fré Cohen, niet M.C. Escher. Niet André Swertz, wel Max Schumacher (sic).
In de voor deze editie geschreven inleiding gaat Brongers in op nut en plezier van het boek en geeft hij praktische bezwaren tegen e-books, zonder meteen in de bekende bibliofiele stuip te schieten dat alle elektronische en technologische vooruitgang een bedreiging vormt voor het papieren boek. ‘Printing on demand’ en ‘Bookcrossing’ (een recente rage die alweer op zijn retour is) zijn evengoed lemmata.
Als je het boek vaker ter hand neemt, valt je pas op dat Brongers plezier moet hebben gehad in het samenstellen van deze leidraad. Een boekverkopende naamgenoot uit de achttiende eeuw wordt, hoewel van gering belang, om begrijpelijke redenen
| |
| |
opgenomen. De boekwoordenwoordenboekenmaker permitteert zich hier en daar een opvoedkundige of kritische noot: bij het lemma ‘Boekenzoekdienst’ merkt hij op dat deze online zoekservice ‘natuurlijk niets meer met geduldig speuren of sneupen’ te maken heeft. Voor de veganisten (onder ‘Stencil’) die vanwege het gebruik van dierlijke gelatine bezwaar maken tegen offset heeft Brongers een scherpe vraag: ‘hoe zit dat met de bijen, die de was voor het stencil leveren en waardoor hun nest vernietigd wordt’? Een grapje mag ook: ‘Asterisk Lett sterretje: *. Niet Asterix; dit is een populaire gallische *Stripheld’, nw
| |
David Jury, Graphic Design Before Graphic Designers. The Printer as Designer and Craftsman 1700-1914.
Thames & Hudson, Londen 2012.
Gebonden met stofomslag, 312 p., 779 illustraties waarvan 560 in kleur. Vormgeving: David Jury.
ISBN 978 0500 5164 61.
Prijs ¬ 47,95
Als begrip bestaat grafische vormgeving pas sinds de jaren 1920, maar het ambacht bestaat al veel langer. De kunst van het combineren van tekst en beeld maakte vanouds het vakmanschap van de drukker uit. De meeste vroegmoderne drukkers concentreerden zich op tekst, maar een groeiend aantal gebruikte de pers voor het drukken van geïllustreerde vlugschriften, spellen, reclameuitingen en verpakkingen. Zulk alledaags drukwerk, in het Engels aangeduid als ‘jobbing’, werd in de praktijk steeds belangrijker, maar in de geschiedenis van het drukken en de grafische vormgeving wordt het gewoonlijk buiten beschouwing gelaten.
David Jury's Graphic Design before Graphic Designers is een visuele reis door deze voorgeschiedenis van de grafische vormgeving. Hij laat zien hoe drukkers zich in de loop van de tijd hebben ontwikkeld tot vormgevers. Zowel het drukwerk van anonieme talenten als de typografische pioniersarbeid van Giambattista Bodoni, William Morris en Oscar Harpel maken duidelijk dat aan weerskanten van de Atlantische Oceaan een nieuwe vorm van communicatie tot stand kwam. Jury legt zich voornamelijk toe op de ontwikkelingen in de negentiende eeuw, toen het drukken een technologische revolutie doormaakte.
In bijna 800 illustraties komt een panorama aan gegraveerde frontispices, titelpagina's, vlugschriften, affiches, catalogi, letterproeven, reclamefolders en etiketten voorbij. Toch is dit boek zeker geen catalogus van plaatjes -Jury plaatst zijn illustraties in hun historische, culturele en commerciële context, wl
| |
William A. Pettas, The Giunti of Florence: A Renaissance Printing and Publishing Family. A history of the Florentine firm and a catalogue of the editions.
Oak Knoll Press, New Castle (Delaware) 2012.
Gebonden, 1096 p., zwart-wit illustraties.
ISBN 978 1584 5630 68.
Prijs ¬ 149,50
Pettas onderzoekt in detail de geschiedenis van de Florentijnse drukkerij Giunti, van haar ontstaan in 1497 tot haar ondergang in 1625. Deel I van het boek behandelt het gezin Giunti, de drukkerij, de aard van de productie, de relatie met de overheden van Florence en Toscane en de sociaal-economische omstandigheden. De auteur gaat in op kwesties als censuur, de ontwikkeling van het Italiaans uit het Florentijnse dialect, en de ruimere literaire en politieke geschiedenis van Florence in de late Renaissance. Alle uitgaven van Giunti komen aan de orde, met vermelding van de bibliotheken die exemplaren bezitten. Deel II is een catalogus van alle bekende edities, evenals van anonieme die worden toegeschreven aan de Giunti's. wl
| |
G. Thomas Tanselle, Book-Jackets; Their History, Forms, and Use.
Charlottesville Bibliographical Society, University of Virginia 2011.
Gebonden met stofomslag, 324 p., geïllustreerd.
ISBN 978 1883 6311 30.
Prijs (?)
Stofomslagen, in het Engels ‘book-jackets’ geheten, werden sinds het begin van de negentiende eeuw gebruikt door uitgevers in de Engelstalige wereld en in Europa. Boekjassen dus. Zulke afneembare boekbekledingen zijn zeer gangbaar, maar in tegenstelling tot wat je zou verwachten hebben boekhistorici aan dit alomtegenwoordige fenomeen nauwelijks aandacht besteed. Tanselles geïllustreerde boek is bedoeld als beknopte geschiedenis van het stofomslag, dat ondanks zijn verwijderbaarheid een essentieel onderdeel vormt van het boek dat het omgeeft. Book-Jackets; Their History, Forms, and Use biedt een overzicht van afneembare boekbekledingen (voornamelijk van Britse en Amerikaanse uitgevers) en van de aandacht die ze hebben gekregen van geleerden, handelaren, verzamelaars, en bibliothecarissen. Het stofomslag dient zowel voor de bescherming als voor de reclame. Het is een nuttige bron voor de geschiedenis van literatuur en kunst. Je kunt het onderwerpen aan een culturele analyse en je kunt de ontwikkeling van de grafische vormgeving eraan aflezen.
Als bijlage bevat het boek een lijst van 1888 stofomslagen en andere afneembare bekledingen van Britse en Amerikaanse uitgaven vóór 1901. Tanselle geeft ook een overzicht van alle negentiende-eeuwse ‘boekjassen’ die hij ooit is tegengekomen, sinds hij zich in 1969 in het onderwerp begon te verdiepen. Bewaarde stofomslagen uit de negentiende eeuw zijn schaars - de meeste zijn weggegooid - en van de meeste is slechts één exemplaar bekend. De inventaris van overlevende exemplaren kan daarom gelden als de bron waarop de geschiedenis van de negentiende-eeuwse stofomslagen moet worden gebaseerd, wl
| |
| |
| |
Stephen Coles, Geometry of Type. The anatomy of 100 essential typefaces. With an introduction by Erik Spiekermann.
Thames & Hudson, Londen 2013.
Gebonden met stofomslag, 256 p., illustraties in kleur. Vormgeving: Tony Seddon.
ISBN 978 0500 2414 24.
Prijs ¬ 25,95
Geometry of Type is een helder en goed vormgegeven boek over de fijne kneepjes van het letterontwerpen. 100 traditionele en moderne lettertypes worden tot in detail beschreven. Letters zijn vergroot weergegeven en geannoteerd om de belangrijkste functies, anatomische bijzonderheden en de subtiele, vaak vergeten elementen van het ontwerp te onthullen. Het boek laat ook zien hoe deze eigenschappen de toonzetting van het drukwerk en de leesbaarheid beïnvloeden. Verder komen de ontwerper en de lettergieter aan de orde, evenals de verschillende corpsen en stijlen die beschikbaar zijn. Kaderteksten verklaren de oorsprong en de optimale toepassing van elk lettertype. Van elk besproken lettertype wordt een volledige tekenset getoond en de letters of tekens die het meest geschikt zijn om het type te identificeren worden gemarkeerd. Geometry of Type is geschreven door Stephen Coles, creatief directeur van FontShop in San Francisco en redacteur van verschillende typo-websites. Erik Spiekermann, oprichter van MetaDesign en FontShop, schreef de inleiding, wl
| |
Bart de Vries, Meentje Rieterna, boekbindster.
Philip Elchers, Groningen 1012 Gebonden, 64 p., 18 ills. in kleur
Oplage 150 genumm. exx.
ISBN 978 9050 4813 11.
Prijs ¬ 39.50
Ook na lezing van deze toegankelijke en vlot geschreven biografie blijft Meentje Rietema (1919-2005) een klein mysterie. Over deze begenadigde boekbindster is nu eenmaal niet veel te vinden: een gedenkboek van haar oude HBS, enkele krantenknipsels en twee inhoudelijke correspondenties, waaruit De Vries dankbaar citeert. Tijdens haar schooljaren in Groningen werd al duidelijk dat de creatieve Rietema voorbestemd was een opleiding handboekbinden te volgen. Helaas werd het boekbindatelier, dat ze na de oorlog met haar vriendin Henny Berkemeier in Amsterdam opzette, een fiasco: Nederlandse bibliofielen namen vaak genoegen met een industrieel, al dan niet luxe, gebonden boek. En het behalen van de tweede prijs in een prestigieuze boekbindwedstrijd in 1951, achteraf Rietema's finest hour, leverde niet de gewenste bindopdrachten op. Alleen de bescheiden bibliofiel H.W. Bosscha toonde belangstelling: de vier boekbanden die Rietema voor hem vervaardigde, stuk voor stuk van uitzonderlijke kwaliteit, worden beschreven en getoond in het tweede deel van dit boek. Bij elkaar heeft De Vries negen luxe banden van Rietema weten te traceren. Dat er een tiende aan haar oeuvre kan worden toegevoegd is louter wishful thinking. Meentje Rietema werkte als een middeleeuwse monnik: teruggetrokken, zonder winstoogmerk, zonder haar banden te merken of signeren. De band zelf, het abstracte ontwerp en de fijnzinnige uitvoering, is bij Rietema de handtekening, nw
Meentje Rietema, versierde boekband van blauwzwart marokijn. Koninklijke Bibliotheek, Den Haag.
|
-
eind1
- Zie over Volcxken Diericx de bijdrage van Joris van Grieken in De Boekenwereld 29 (2013), nr. 3. pp. 28-31.
-
eind2
- Timothy A. Riggs. Hieronymus Cock (1510-1570): Printmaker and Publisher in Antwerp at the Sign of the Four Winds (dissertatie 1971). New York/Londen 1977.
-
eind3
- Nadine M. Orenstein, Hendrick Hondius and the business of prints in seventeenth-century Holland, Rotterdam 1996; Manfred Sellink, Philips Galle (1537-1612). Engraver and print publisher in Haarlem and Antwerp, Amsterdam 1997; Stephen J. Kostyshyn, ‘Door tsoecken men vindt’: a reintroduction to the life and work of Peeter Baltens alias Custodis of Antwerp (1527-1584), Ann Arbor 1994: Ilja M. Veldman, Crispijn de Passe and his progeny (1564-1670). A century of print production, Rotterdam 2001.
-
eind4
- Jan van der Stock. Printing Images in Antwerp. The introduction of Printmaking in a City: Fifteenth Century to 1585, Rotterdam 1998: Elmer Kolfin, Jaap van der Veen (red.), Gedrukt tot Amsterdam. Amsterdamse prentmakers en -uitgevers in de Gouden Eeuw, Amsterdam (Museum Het Rembrandthuis), Zwolle/Amsterdam 2011.
-
eind5
- Marjolein Leesberg (samenstelling). Huigen Leeflang (red.), The New Hollstein Dutch & Flemish Etchings, Engravings and Woodcuts 1450-1700. Hendrick Goltzius, 4 dln., Ouderkerk aan den IJssel/Rotterdam 2012, met een uitvoerige introductie over Hendrick Goltzius als prentmaker en -uitgever.
|