| |
| |
| |
Nieuws
De grote Marilyn Monroe-actie
Het vorige nummer van De Boekenwereld was gewijd aan het thema ‘Vrouwen en boeken’, in samenhang met de verschijning van het succesvolle lexicon 1001 Vrouwen uit de Nederlandse geschiedenis. Marilyn Monroe, innig verdiept in Ulysses van James Joyce, sierde zowel het omslag als het vouwblad van nr. 29/3. Het was tevens het eerste nummer van De Boekenwereld in de vernieuwde en vergrote gedaante. Om de metamorfose te vieren en om zoveel mogelijk publiciteit te genereren voor ons blad werden de lezers aangespoord het fraaie affiche met Marilyn Monroe voor hun raam te hangen, op de kerkdeur te spijkeren of zich anderszins te bezondigen aan wildplakken op plaatsen waar het de aandacht kon trekken. Uitgever Vantilt stelde de vijf meest originele plakkers een gratis exemplaar van 1001 Vrouwen uit de Nederlandse geschiedenis in het vooruitzicht.
Vele lezers gaven gehoor aan die oproep en stuurden het fotografische bewijs van hun activiteiten naar de redactie. Het affiche is zelfs gesignaleerd op reclameborden in Sevilla, al heeft die aanwezigheid tot dusverre niet geleid tot een merkbare stijging van de verkoop in Spanje. Ongetwijfeld is dat eerder te wijten aan de economische crisis dan aan de kwaliteit van De Boekenwereld.
Met groot genoegen maken wij hier de vijf prijswinnaars bekend. Ilse Duijvesteijn heeft geprobeerd koningin Beatrix te winnen als nieuwe abonnee, kort voor haar troonsafstand. Jammer genoeg kwam de colporteuse niet verder dan de hekken van paleis Huis ten Bosch. Misschien moet ze de actie nog eens herhalen, aangezien de inmiddels afgetreden vorstin nu wat meer tijd heeft om te lezen. Maar ook zonder het werven van een koninklijke abonnee getuigt haar benadering van een bravoure die een beloning waard is.
Getuige zijn inzending combineert Erik Tonen uit België in de opvoeding van zijn kinderen de kennis der natuur met die der literatuur. De redactie is onder de indruk van dat educatieve programma, dat ondanks grauwe weersomstandigheden en een ongroene natuur leidt tot vrolijke gezichten.
Jeannette Kok ensceneerde met zorg een beeld in een lift, met intrigerende effecten die aan Droste-verpleegsters doen denken. De emblematische boodschap is onmiskenbaar dat De Boekenwereld in de lift zit. De redactie deelt die verheffende gedachte en beloont ook haar inzending met een vrouwenlexicon.
Jonna Cohen schiep een subtiele artist's impression van haar atelier, Marilyn Monroe, een mooi gesmeed hekwerkje en delen van een fiets. Let u vooral op de bijzondere lichteffecten. De weerkaatsing van de fiets in het raam wekt de indruk dat Marilyn de bladzijden omslaat. De foto krijgt daardoor de allure van een verstilde animatie.
Ilse Duijvesteijn
Ten slotte de inzending van Ria Winters, die haar Marilyn bevestigde op het reeds genoemde reclamebord in Sevilla. Haar Andalusische wildplakkerij gebeurde echter niet in het wilde weg. De aandachtige beschouwer bemerkt een verdubbeling van het thema ‘Vrouwen en boeken’: Marilyn is geplakt over een affiche dat de Spaanse toneelbewerking aankondigt van Willy Russells film Educating Rita uit 1983. En wat ziet u op dat andere affiche? Jawel, een vrouw en een stapel boeken. Zoveel doortraptheid moet worden beloond.
De vijf prijswinnaars kunnen binnenkort hun exemplaar van 1001 Vrouwen uit de Nederlandse geschiedenis tegemoet zien.
met de klok mee Erik Tonen, Jeannette Kok, Jonna Cohen, Ria Winters
| |
Wim Crouwel Instituut: een nieuw initiatief voor erfgoed, grafische vormgeving en typografie
Titus Yocarini
Op 25 april 2013 zetten de Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam en het Nederlands Archief Grafisch Ontwerpers (NAGO) hun handtekening onder de oprichtingsacte van het Wim Crouwel Instituut. Je kunt de doelstelling van deze nieuwe instelling als volgt samenvatten: grafisch erfgoed heeft pas betekenis als je het kunt zien en als het inzicht geeft. Het instituut is genoemd naar de internationaal bekende Nederlandse ontwerper Wim Crouwel, die als een van de oprichters van Total Design het vak tot grote hoogte bracht. Hij experimenteerde al in een vroeg stadium met de digitale verwerking van tekst, waarvoor hij in 1967 zijn New Alphabet ontwierp in de reeks Kwadraatbladen van Steendrukkerij de Jong & Co. Jarenlang was hij de huisontwerper van het Stedelijk Museum en Museum Fodor in Amsterdam. Crouwel doceerde aan de Technische Universiteit van Delft en was directeur van Museum Boijmans van Beuningen. Het Stedelijk Museum in Amsterdam beheert zijn archief.
Een van de doelstellingen van het Wim Crouwel Instituut - het zichtbaar maken van grafisch erfgoed - lag tevens ten grondslag aan het NAGO, dat in 1992 werd opgericht door Ben Bos (eveneens van Total Design) en anderen. Het NAGO wist de afgelopen jaren een indrukwekkend aantal archieven van de pioniers van het grafisch ontwerpen te ontsluiten en onder te brengen bij erfgoedinstellingen en musea. Op een door het bureau Fabrique ontworpen website zijn die archieven toegankelijk gemaakt.
Ook de Bijzondere Collecties van de UvA verzamelen ontwerpersarchieven, die vaak een directe relatie hebben met het boek en de typografie. De archieven van Gerrit Noordzij, Kees Nieuwenhuijzen, Jan van Toorn en andere ontwerpers zijn hier ondergebracht. Een bijzondere insteek bij de Bijzondere Collecties is dat ook archieven van jongere en actieve ontwerpers worden beheerd, zoals die van Irma Boom en Reynoud Homan.
Daarentegen heeft het Stedelijk Museum in Amsterdam besloten geen ontwerpers archieven meer te verzamelen. Meer dan dat, het merendeel van de daar beheerde archieven is afgestoten en teruggegeven aan het NAGO. Behoud en beheer van die archieven kwamen daardoor bij het NAGO te liggen, dat daarin niet zijn primaire taak ziet.
Wie de activiteiten van de Bijzondere Collecties volgt - tentoonstellingen, publicaties, lezingen en symposia - weet dat het papieren erfgoed hier in ere wordt gehouden. Toen het NAGO in januari 2013 introk bij de Bijzondere Collecties, verhuisden dan ook belangrijke archieven mee: die van Dick Elffers, Jan Bons, Otto Treumann, Ben Bos, Mart Kempers, Benno Wissing, Ootje Oxenaar, Ralph Prins, Ko Sliggers, Cor van Velsen, Gerard Wernars, Pieter Brattinga en Karel Suyling. Ze zijn opgeslagen in een optimale archiefomgeving en toegankelijk
| |
| |
rechterpagina Jan Bons (1992), affiche voor de voorstelling ‘Het oordeel van Paris’ van Toneelgroep de Appel. Collectie Wim Crouwel Instituut.
| |
| |
voor onderzoekers en geïnteresseerden.
links Logo van het Wim Crouwel Instituut, ontworpen door Lex Reitsma.
Andere archieven van het NAGO hadden al eerder een onderkomen gevonden bij andere instellingen. Het archief van het Amsterdamse collectief Wild Plakken is te vinden bij het Internationale Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG) in Amsterdam, terwijl dat van het Rotterdamse collectief Hard Werken is ondergebracht in het Gemeente-archief Rotterdam. Het meest omvangrijke archief - dat van Total Design - is gehuisvest in het Museum of the Image (MOTI) in Breda. Naast bijdragen aan nationale en internationale tentoonstellingen geeft het NAGO samen met ZOO producties uit Eindhoven een reeks publicaties uit over het werk van hedendaagse ontwerpers. De presentaties daarvan worden steevast begeleid door een inhoudelijke beschouwing over het werk.
van links naar rechts Ben Bos, de geestelijke vader van het NAGO; Titus Yocarini, voorzitter van het NAGO; Wim Crouwel, tijdens de presentatie van het naar hem genoemde instituut.
Foto's Marc Kruse.
In het Wim Crouwel Instituut bundelen de Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam en het Nederlands Archief Grafisch Ontwerpers hun krachten op het gebied van grafische vormgeving en typografie. Het Instituut stimuleert inhoudelijk onderzoek dat een verdere verdieping oplevert van de kennis over het vakgebied. Het voornemen is om elke twee jaar een welomschreven studie-opdracht te laten resulteren in een publicatie en een tentoonstelling. Daarnaast zullen in samenwerking met andere instellingen evenementen worden georganiseerd. De Grafische Cultuurstichting zal haar activiteiten onderbrengen in het nieuwe instituut.
Het Wim Crouwel Instituut wordt niet de beheerder, maar maakt een selectie van de archieven die voor het verzamelterrein van de Bijzondere Collectie van belang zijn. In het maken van die keuzes zal het nauw samenwerken met andere instellingen, die zich voor het behoud van het erfgoed van ontwerpers inzetten.
Structureel is vanuit het ministerie van OCW geen geld beschikbaar om het erfgoed van vormgevers te behouden en te ontsluiten. Een paar jaar geleden is eenmalig een miljoen euro beschikbaar gesteld om de achterstand in te halen. Via de Mondriaanstichting is toen een aantal archieven van de NAGO toegankelijk gemaakt, die zich nu bij de Bijzondere Collecties bevinden.
Het Wim Crouwel Instituut acht samenwerking met andere archiefinstellingen van essentieel belang en zal contacten onderhouden met musea die geïnteresseerd zijn in publicaties en tentoonstellingen. Verder ligt het voor de hand samen te werken met instellingen die zich inzetten voor het behoud van het erfgoed van ontwerpers, zoals het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie (RKD) in Den Haag, Het Nieuwe Instituut in Rotterdam, de Beroepsorganisatie van Nederlandse Ontwerpers (BNO) in Amsterdam, ModeKern in Arnhem en het Louis Kalff Instituut in Eindhoven.
Het initiatief voor de oprichting van het Wim Crouwel Instituurt is voortgekomen uit het gezamenlijke enthousiasme van het bestuur van het NAGO en de directie van de Bijzondere Collecties. Samen staan zij sterk, samen kunnen zij veel werk maken van het erfgoed op het gebied van grafisch ontwerpen en typografie. Samen kunnen zij de belangstelling voor het vakgebied bevorderen en op een wetenschappelijk niveau brengen.
Calvijn in karolingische band, achter- en voorplat. Foto Stephan van der Linde.
| |
Bladen uit negende-eeuws manuscript ontdekt bij Bijzondere Collecties UvA
De band van een zestiende-eeuws boek in de Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam blijkt te zijn gemaakt van twee bladen uiteen negende-eeuws manuscript dat is gebruikt aan het hof van Karel de Kale, kleinzoon van Karel de Grote. De opmerkelijke ontdekking werd op 11 april j.l. gepresenteerd in aanwezigheid van de beide ontdekkers.
De vondst werd in de zomer van 2012 gedaan door twee Britse experts, tijdens de ‘summerschool’ over boekgeschiedenis die jaarlijks wordt georganiseerd aan de UvA. Nicholas Pickwoad, een vooraanstaand kenner van boekbanden, kreeg het boek onder ogen tijdens een workshop. De hoogleraar aan de Londense University of the Arts vermoedde dat het hergebruikte perkament van de band afkomstig moest zijn uit een zeer oud manuscript. Dat vermoeden werd bevestigd door de eveneens in Amster- | |
| |
dam aanwezige mediëviste Rosamond McKitterick uit Cambridge, gespecialiseerd in manuscripten uit de Karolingische periode. Zij komt tot de conclusie dat het manuscript is vervaardigd rond 860, mogelijk in Compiègne in Frankrijk.
De bladen maakten ooit deel uit van een lectionarium, een liturgisch manuscript, uit het persoonlijke bezit van keizer Karel de Kale (823-877). In het voetspoor van zijn grootvader Karel de Grote stimuleerde hij de vervaardiging van fraai geschreven en rijk verluchte manuscripten. Kenmerkend voor deze zogenaamde Karolingische handschriften zijn de vergulde beginletters op een paars geschilderde ondergrond, gedecoreerd met acanthusbladen. Er zijn maar heel weinig bewaard gebleven en dat maakt de ontdekking van deze onbekende fragmenten bijzonder.
In stille aanbidding voor het karolingische verleden. Foto Monique Kooijmans.
Na de Reformatie in de zestiende eeuw werden veel ‘paapse’ manuscripten versneden en hergebruikt. De onlangs ontdekte bladen werden benut voor het inbinden van een werk van uitgerekend Johannes Calvijn, de grondlegger van het calvinisme: In viginti prima Ezechileis Prophetae capita praelectiones (Genevae, ex officina Francisci Perrini, 1565). Bovendien is het boek blijkens een aantekening eigendom geweest van Germain Colladon, de rechter die Calvijns tegenstander Michel Servet tot de brandstapel veroordeelde. Colladon, een van de kopstukken van het Geneefse calvinisme, was goed bevriend met Calvijn en Theodorus Beza.
Na de ontdekking door Nicholas Pickwoad en Rosamond McKitterick is de boekband met röntgenfotografie en geavanceerde scantechnieken geanalyseerd door Hendrik Hameeuw van de KU Leuven, medewerkers van de opleiding Conservering en restauratie van de UvA en radiologen van het Academisch Medisch Centrum Amsterdam. Al met al is deze vondst in de Bijzondere Collecties tevens een mooi staaltje van internationale en interdisciplinaire samenwerking.
| |
Veiling 50 van The Romantic Agony in Brussel, zaterdag 16 maart, lot 751-1480
Edwin Bloemsaat
The Romantic Agony heeft zich sinds de eerste veiling in 1992 ontwikkeld tot een gerenommeerd veilinghuis en is inmiddels toe aan de vijftigste veiling, een mooi jubileumnummer. Het bedrijf is gevestigd in de Aquaductstraat 40 te Brussel, waar voorheen de boekenveiling van Simonson-Degreef zat. De mensen achter The Romantic Agony zijn John Devroe, Trees Stubbe en Rik van Cauwelaert. Een uitgebreide beschrijving is te vinden op p. 319-326 van Piet Buijnsters' Geschiedenis van antiquariaat en bibliofilie in België (1830-2012), dat dit jaar verscheen.
Het veilinghuis besteedt veel zorg aan zijn catalogus en aan de selectie en richtprijzen van de te veilen boeken. De kijkdagen zijn een weldaad in vergelijking met Nederlandse veilingen. Je kunt gewoon achter de lange tafel gaan zitten waarachter de boeken tegen de muur staan, een lijst invullen en wachten tot de boeken door het alerte personeel gebracht worden. Ze brengen meerdere lots tegelijk en vullen uit zichzelf nieuwe boeken aan. Je hoeft dus niet na elke bekeken kavel te lonken naar iemand achter de tafel, die dan net je buurman gaat bedienen.
De sessie van 16 maart begon om 13.00 uur in een volle zaal met het tweede deel van de collectie Jacques Lemercier (1926-2011), voornamelijk ansichtkaarten, visitekaartjes en porceleinkaarten. Een aantal lots steeg ver boven de richtprijs, wat het begin van de veiling spannend maakte. Nummer 759 was een visitekaartje van Marcel Proust uit 1922 met een eigenhandig opschrift. Dit felbegeerde item werd ingezet op €200 en na een hevige strijd afgeslagen op €2000 (richtprijs: €120-180).
De volgende rubriek waren de kaarten, die een rustige opmaat vormden naar de atlassen. Het topstuk in de laatste categorie was lot 890, De Zee-Atlas ofte water-wereld, waer in vertoont werden alle de zee-kusten van het bekende des aerd-bodems, van Pieter Goos. Deze atlas in groot folio is gedrukt in Amsterdam in 1668 en bevat 41 kaarten, alle tot in de details schitterend ingekleurd en gehoogd met goud. De zogenaamde ‘Hollandse atlasband’ in perkament is van zeer goede kwaliteit, met op het midden van de platten een onbekend familiewapen in plaats van het gebruikelijke ruitvormige ornament. Een minpunt is dat het boekblok en de kaarten enigszins gebruind zijn. Toen alle telefoons in gereedheid waren gebracht, werd het boek ingezet op €40.000. Zowel vanuit de zaal als aan de telefoons werd aanvankelijk driftig geboden, maar gaandeweg vertraagde het tempo. Je voelde dat de pijngrens bij de bieders bereikt werd. De atlas werd uiteindelijk afgeslagen aan een telefonische bieder voor €110.000 (richtprijs: €50.000-70.000).
rechts Pieter Goos, Zee-Atlas, Amsterdam 1668 (Lot 890).
Een ander hoogtepunt was lot 934 in de rubriek Wetenschappen: drie platendelen van Weinmanns Phytanthoza-iconographia, sive Conspectus aliquot millium tam indigenarum quam exoticarum [...] plantarum (Regensburg 1735-37). Het gehele werk bestaat uit vier platen- en vier tekstdelen in folio en komt zelden compleet in de handel. De drie geveilde delen omvatten nog altijd 775 kopergravures die op de plaat zijn ingekleurd en met de hand zijn afgewerkt. Het staat te boek als het eerste botanische werk waarin dit procédé succesvol is toegepast. Het werd ingezet op €15.000 en na een levendige strijd voor €26.000 aan een koper in de zaal toegeslagen (richtprijs €18.000-25.000).
Het eerste lot in de afdeling Oude manuscripten was een zogenaamde ‘Parijse Bijbel’ uit de eerste helft van de dertiende eeuw. Het exemplaar is verlucht met penwerkinitialen en initialen in kleur die zijn gehoogd met goud. Helaas zijn de bladen aan het begin en einde flink aangetast door schimmel en is het boek in een moderne band gestoken. Het werd ingezet op €10.000 en afgeslagen op €17.000 (richtprijs €8000-10.000).
Een waar snoepje was lot 984, Office des chevaliers de l'Ordre du Saint Esprit, een gekalligrafeerd handschrift op perkament uit 1763, geschreven door de schrijfmeester Pierre Benjamin Gallemant, in een mooie band van de binder Couteval. De inzet was €1500 en het werd aan een telefonische bieder toegeslagen voor €4400 (richtprijs €2000-3000).
In deze rubriek werden ook twee getijdenboeken geveild. Als eerste een Frans getijdenboek uit de late vijftiende eeuw in een waarschijnlijk negentiende-eeuwse band met zeer opmerkelijke zilveren reliëfplatten (lot 991). Het werd ingezet op €4000 en afgeslagen op €12.000 (richtprijs €5000-7000). Het tweede getijdenboek (lot 992) is weliswaar van zijn miniaturen beroofd, maar zit in een zeer fraaie band à la fanfare. Inzet €2800, afgeslagen voor €3800 (richtprijs €3000-4000).
| |
| |
Ook voor de minder kapitaalkrachtige verzamelaar waren er leuke handschriften, zoals lot 999, Christliche Andachts Übungen uit 1816, een Duits gebedenboekje met mooie gekleurde illustraties. De band is van groenmarokijn en goudgestempeld met een bijbehorende schuifdoos, ingelegd met contrasterend leer en identieke stempeling. Dit werd afgeslagen op €380 (richtprijs €250-350). Na de manuscripten kwamen 41 incunabelen aan de orde, ingedeeld naar drukkersplaats. Een ongekend hoog aantal voor een veiling in België en Nederland en de belangstelling in de zaal en aan de telefoon was dan ook groot. De prijzen liepen uiteen van €750 voor lot 1017, de Tractatus perutilis de ieiuniis (Keulen, H. Bumgart, 1497) tot €14.000 voor lot 1007, Sebastiaan Brants rijk geïllustreerde Stultifera navis (Basel, J. Bergmann von Olpe, 1497), beter bekend als het Narrenschip. Ze gingen naar diverse kopers, meest in de zaal. De zeldzame Haarlemse incunabel Der sielen troost, gedrukt door J. Bellaert in 1484, ging naar een Nederlandse verzamelaar die nog vier andere incunabelen wist te bemachtigen. Een handelaar die schuilging onder het apocalyptische nummer 666 kocht eveneens meerdere.
links Sebastiaan Brant, Stultifera navis, Basel 1497 (Lot 1007).
Een deel van deze incunabelen zit in lelijke banden uit het einde van de vorige eeuw. Op de kijkdagen viel mij op dat het deels om versneden convoluten ging. Het behoeft geen betoog dat het uit elkaar snijden van convoluten een onwenselijke zaak is, omdat de historische context hiermee verloren gaat.
Hierna volgden de boeken uit de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw, afgesloten door de rubiek ‘Books on Books’. Onder de zestiende-eeuwse boeken bevond zich een fraaie Parijse Lucanus-editie, gedrukt door Simon de Colines in 1543 (lot 1069). Dit sedecimo boekje is gedrukt in een fraaie cursief en heeft een twintigste-eeuwse zeer goed uitgevoerde roodmarokijnen band door Lafosse, met als verrassing een groenmarokijnen doublure die gestempeld is in een à la fanfare patroon. De kwalificatie ‘excellent copy’ uit de catalogus was zeer terecht. Het werd afgeslagen op €400 (richtprijs €400-600).
Temidden van de zeventiende-eeuwse boeken werd een plano nieuwsbrief uit 1625 aangeboden. Het document gaat over de herovering van de Braziliaanse stad Salvador de Bahia door de Portugezen en Spanjaarden, in april van dat jaar; zij versloegen in deze actie de Nederlanders die zich een jaar eerder meester hadden gemaakt van de stad. De plano, die vermoedelijk is ontstaan in de Zuidelijke Nederlanden, heeft een Franse en een Nederlandse tekst. Het document is geïllustreerd met een onbekende houtsnedekaart van de Baai van Bahia. Lot 1171 werd ingezet op €6000 en afgeslagen op €8500 aan de reeds vermelde handelaar 666. Overigens heroverde Piet Hein in maart 1627 Salvador de Bahia voor de West-Indische Compagnie: de Nederlandse kolonie In Brazilië zou bestaan tot 1654.
Doublure van het voorplat door Lafosse; Lucanuseditie, Parijs 1543 (Lot 1069).
Tijdens de veiling dacht ik dat nagenoeg alle 729 lots waren verkocht, maar bij het doornemen van de opbrengstlijsten bleek dat 206 nummers onverkocht waren gebleven, ruim een kwart. Als koper in de zaal moet je rekening houden met de lange duur van de sessies: de veiling was pas kort na zeven uur 's avonds afgelopen. Alleen de veilingmeester kreeg regelmatig koffie toegeschoven. Kortom, neem zelf eten en drinken mee om te overleven.
| |
Schenking van de collectie Heijting aan de UvA
De Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam kregen op 16 mei j.l. een belangrijke collectie gedrags-, huishoud- en kookboeken ten geschenke van het echtpaar Heijting. Ter gelegenheid van de overdracht werd een symposium gehouden over de geschiedenis van de Nederlandse eetcultuur. De collectie Heijting bestaat uit meer dan tweeduizend boeken uit de negentiende en het begin van de twintigste eeuw. Volgens conservator Joke Mammen is de aanwinst een prachtige aanvulling op de bestaande gastronomische collectie. Tafelmanieren en etiketteleer zijn een belangrijk aspect van de geschiedenis van de eetcultuur in de Lage Landen en juist op dit gebied vertoonden de Bijzondere Collecties ‘witte vlekken’.
Boek- en kerkhistoricus Wim Heijting, voormalig adjunct-directeur van de bibliotheek van de Vrije Universiteit, is zijn verzameling samen met zijn vrouw gestart in de jaren zestig van de vorige eeuw. Belangstelling voor de inrichting van het privéleven in vroeger tijden was voor hen een belangrijke drijfveer.
Kookboeken, boeken over etiquette of huishoudelijke raadgevingen zijn typische gebruiksboeken die, als ze al bewaard zijn gebleven, vaak sporen van intensief gebruik vertonen. Het bijzondere van de collectie Heijting is dat beide verzamelaars zich op hun zoektochten niet alleen hebben laten leiden door de inhoud, maar ook door de fysieke staat van de boeken. Het resultaat is een uitgelezen collectie met vele zeldzame uitgaven waaronder het Nieuw handboek der wellevenheid van J.J. Alberti, een etiquetteboek uit 1853, en de eerste druk van Het A.B.C. der huishouding uit 1901.
J.J. Alberti, Nieuw Handboek der Wellevendheid, vierde druk. Amsterdam, H.C.A. Campagne & Zn, ca. 1900. Collectie Heijting/Bijzondere Collecties UvA.
Behalve gedrags- en huishoudboeken zijn kookboeken sterk vertegenwoordigd in de collectie. Van handgeschreven receptenboeken tot handboeken voor beroepskoks en banketbakkers. Vaak in vele drukken waardoor het mogelijk is om de ontwikkeling in receptuur te volgen. Ook in dit opzicht
| |
| |
vormt de collectie Heijting een welkome aanvulling op de bestaande collectie. Een voorbeeld is de Eenvoudige (berekende) recepten van Martine Wittop Koning. Het aantal edities van deze culinaire bestseller dat bij Bijzondere Collecties geraadpleegd kan worden wordt dankzij de 42 drukken in de collectie Heijting aanzienlijk uitgebreid.
Henriëtte Davidis, De Huisvrouw. Opgedragen aan Hollandsche vrouwen uit alle standen. Haarlem, Erven F. Bohn, zesde druk 1882. Collectie Heijting/Bijzondere Collecties UvA.
| |
Incunabelen leven
Mart van Duijn
Op 12 april j.l. vond in de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag het congres ‘Illustrating the Early Printed Book’ plaats, georganiseerd door de KB, de Nederlandse Boekhistorische Vereniging en Hes & De Graaf Publishers. Aanleiding was het verschijnen van Woodcuts in Incunabulo Printed in the Low Countries. de Engelstalige editie van het proefschrift van Ina Kok in de vertaling van Cis van Heertum. Na een openingswoord door Bas Savenije, directeur van de KB, begon de bijeenkomst met het aanbieden van de eerste exemplaren aan de Koninklijke Bibliotheek, aan het Stadsarchief en de Athenaeumbibliotheek Deventer en uiteraard aan Ina Kok zelf. Na deze opmaat ontvouwde zich het inhoudelijke programma van de dag.
‘De twaalfde fabel van de twee muizen’.
Onder deskundige leiding van sessievoorzitters Jos Biemans en Ad Leerintveld kwamen negen sprekers aan het woord, die vanuit verschillende invalshoeken het vroeg gedrukte boek toelichtten. Zo sprak Paul Needham over Nederlandse blokboeken en hybride boeken die verschillende technieken bevatten. Daarna volgde een sessie rondom de digitalisering van het vroeg gedrukte boek. Bettina Wagner sprak over de zoekmogelijkheden in de database van de Bayerische Staatsbibliothek München op het gebied van houtsneden. John Goldfinch gaf een lezing over het ontstaan en de voortgang van de ISTC. Marieke van Delft gaf de sessie een Haags tintje door een historisch overzicht van het onderzoek naar incunabelen in de KB, aangevuld met een blik op de toekomst.
Door een verschuiving in het programma kwam vervolgens Lotte Hellinga aan het woord. Zij keerde terug naar het boek en besprak de connectie tussen miniaturen en houtsneden in de jaren 1480. Ook Andrea van Leerdam richtte zich op het eigenlijke onderwerp en legde uit waarom bepaalde houtsneden in de Duitse uitgave van de Reis van Sint Brandaan hergebruikt zijn. Cristina Dondi, Clementina Piazza en Alexandra Franklin presenteerden een stukje software waarmee op eenvoudige wijze het hergebruik van illustraties onderzocht kan worden, dat ook voor de incunabulistiek zeer van belang is.
Na de lezingen werden de deelnemers uitgenodigd door Maartje de Haan, directeur van Museum Meermanno, om in haar museum de tentoonstelling te bekijken die speciaal voor deze gelegenheid door Jos van Heel en Marieke van Delft was ingericht. Na zoveel lezingen bleek de animo groot om daadwerkelijk boeken te zien. De dag werd afgesloten met een drankje in het souterrain van het museum. Het vroeg gedrukte boek, in het bijzonder dat van vóór 1501, kan zich verheugen in een ruime belangstelling, getuige de meer dan 160 deelnemers. Evenals de sprekers waren ze uit verschillende delen van de wereld naar Den Haag gekomen.
| |
Einde van een speurtocht, begin van een onderzoek
Paul Dijstelberge
En toen, op 7 mei 2013, wisten we eindelijk zeker wie de drukker is geweest van de belangrijkste werken van Spinoza: de Tractatus Theologico-politicus en de Opera posthuma (met inbegrip van de Ethica). De kenner bij uitstek van zeventiende-eeuwse typografie, John A. Lane, bevestigde de bevindingen van Rindert Jagersma (aio boekwetenschap) en Trude Dijkstra, die al maanden bezig waren met een speurtocht naar die drukker.
‘Hoezo?’ zal menigeen zich afvragen. De Short Title Catalogue (STCN) en de secundaire literatuur vermelden toch al sinds jaar en dag dat de Amsterdamse stadsdrukker Jan Rieuwertsz de uitgever is van de twee belangrijkste sleutelwerken van de vroege Verlichting? Dat is zo, maar dat zegt niet alles. Er wordt al jaren op gewezen dat Rieuwertsz zich weliswaar drukker noemde, maar dat hij vermoedelijk niet eens over een drukpers beschikte. In ieder geval had hij niet de typografische expertise om gecompliceerde werken als de Tractatus en de Opera posthuma te drukken. Al in de achttiende eeuw werd Christoffel Cunradus genoemd als drukker, maar onderzoek van Johan Gerritsen toonde aan dat deze niet verantwoordelijk was voor de uitgaven. Wie dan wel? Gerritsen bekeek drukkers die inhoudelijk voor de hand lagen, maar ook die vielen bij nader onderzoek af. Wel signaleerde hij ander drukwerk van de nog altijd anonieme drukker.
rechts
Spinoza in een negentiende-eeuwse uitvoering. Bijzondere Collecties UvA.
rechts
Het fictieve impressum van de Tractatus theologico-politicus: ‘Hamburg, bij Heinrich Künrath, 1670’.
Dat was de stand van onderzoek toen Rindert en Trude begonnen met het in kaart brengen van het typografische materiaal van Amsterdamse drukkers uit het derde kwart van de zeventiende eeuw. Een arbeidsintensief karwei waarvoor ze bij de Bijzondere Collecties vele boeken moesten bekijken, meer dan duizend in totaal. En toen lag het bewijs op tafel. De drukker heet Israël de Paul en was actief van 1661 tot 1678, voornamelijk in de Tuinstraat. Er staan maar vijf titels op zijn naam, in totaal 26 katernen - een hoeveelheid waarmee een drukker met drie persen als De Paul nog geen maand bezig was. Zijn drukkerij had een grote productie, maar hij werkte voornamelijk anoniem voor anderen. Op het eerste en vluchtige oog lijkt hij daarom een kleine drukker, zodat eerdere onderzoekers hem vermoedelijk over het hoofd hebben gezien. Alle lof voor Rindert en Trude, die iets vonden waarnaar langdurig en vergeefs is gezocht, en niet door de minsten. John Lane bleek een artikel over De Paul in portefeuille te hebben dat inzicht verschaft in zijn kleurrijke leven en zijn bemoeienissen met andere beroemde boeken, zoals de Hongaarse bijbeluitgaven van Nicolas Kis.
| |
| |
Begin van het eerste hoofdstuk van de Tractatus theologico-politicus.
Wie de secundaire literatuur over Spinoza leest, komt voortdurend Jan Rieuwertsz tegen als drukker. Via de noten is het spoor terug te volgen naar Meinsma, Van der Linde en Kingma en Offenberg. De beknopte bibliografie van de twee laatstgenoemden dateert al weer van 1977. Dat biografen en filosofen zich op secundaire literatuur beroepen is niet verwonderlijk, al is het aardig om te zien hoe zij hun eigen versieringen op die informatie aanbrengen (uitspraken als: ‘Rieuwertsz plan de de productie van het boek zorgvuldig’). Wel verwonderlijk is de afwezigheid van grondig analytisch-bibliografisch onderzoek naar onze grootste filosoof.
De Paul als drukker van Spinoza roept nieuwe vragen op. Wat was de rol van Rieuwertsz bij de uitgave van de Tractatus - als hij daarin werkelijk een rol speelde? Heeft Spinoza misschien zelf meegewerkt aan de uitgave, zoals Descartes direct betrokken was bij het uitgeven van zijn Discours de la méthode? In de eerste reacties op de vondst van Rindert en Trude wordt veel te gemakkelijk vermeld dat we nu weten aan welke drukker uitgever Rieuwertsz de opdracht had gegeven. Daar is vooralsnog geen enkel bewijs voor.
Voor zulke vragen is nieuw en grondig onderzoek nodig. De drukker van Spinoza is de kers op een taart die nu verder moet worden aangesneden. We moeten in de eerste plaats de precieze relaties achterhalen tussen drukkers en uitgevers in de zeventiende eeuw. Uit de STCN vallen zulke gegevens niet af te leiden. Alleen als we nauwkeurig weten wie wat doet met wie en waarom, kunnen we reconstrueren hoe de materiële infrastructuur van. bijvoorbeeld, de vroege Verlichting eruit zag. Of langs welke kanalen de wetenschappelijke revolutie zich ontvouwde. Hoe de Amsterdamse ‘creatieve industrie’ in elkaar zat. Dat kan alleen door te kijken naar de boeken zelf en vervolgens het archief in te duiken.
Om te beginnen gaan we nu het typografische materiaal documenteren dat in de zeventiende eeuw is gebruikt. Het siermateriaal moet grondig worden onderzocht, maar ook de lettertypen en hun verspreiding. Dat is overigens geen onderzoek dat zeeën van tijd kost. Het in kaart brengen van het typografische materiaal kost hoogstens een jaar. Daarna kunnen we met het digitale instrumentarium dat de hedendaagse boekwetenschapper ter beschikking staat aan de slag. Dan is een onderzoek zoals dat naar Spinoza geen kwestie meer van maanden, maar van minuten.
Want op inventarisatie volgt interpretatie. Als we zicht willen krijgen op de Amsterdamse vrijgeesten moeten we eerst het netwerk van Jan Rieuwertsz in kaart brengen. Het uiterlijk van pamfletten zegt meer over censuur dan de zeldzame gevallen waarin een schrijver werd vervolgd. Te veel publicaties zijn gebaseerd op verkeerde aannames, op oppervlakkig onderzoek en op napraten en verfraaien van verouderde of foute informatie. Dat kan anders - het vinden van de drukker van Spinoza heeft het belang van analytisch-bibliografisch onderzoek nog eens haarfijn aangetoond.
| |
Nieuwe biografische gegevens over de graveur Peeter van der Borcht en zijn familie in de 16de eeuw
François van der Jeught
De Boekenwereld 27/5 (juli 2011) bevat een artikel van Evelien de Wilde, getiteld ‘“Werckers der boosheyt”? Een allegorische prentenserie van Peeter van der Borcht ter illustratie van een moraalreligieuze propagandatekst uit katholieke hoek’. Terecht merkt de auteur op dat op grond van de beschikbare literatuur niet is vast te stellen hoe oud de graveur was toen hij in 1552 de prenten voor ‘Des vijants net’ ontwierp.
Emmanuel Neeffs stelde in La peinture et la sculpture à Malines (1876) dat Peeter en zijn broer Pauwel de zonen waren van Jacob van der Borcht, in 1562 deken van het Mechelse Sint-Lucasgilde. Latere auteurs namen dit over en vermoedden dat Peeter in 1545 of in 1535/'40 in Mechelen werd geboren. Men ging ervan uit dat hij in 1608 in Antwerpen overleed.
Peeter van der Borcht, ‘De alchemist’. Prent uit het Apenspel, Antwerpen ca. 1570. Rijksprentenkabinet, Amsterdam.
Bij het ontsluiten van de notariële protocollen van notaris Jan Harlinghen, bewaard op het Stadsarchief van Mechelen, doken onlangs twee sleuteldocumenten op, respectievelijk van 31 december 1610 en van 25 februari 1613. Uit de akte van 1610 blijkt dat Peeter van der Borcht op 9 december dat jaar in Antwerpen procuratie had verleend aan zijn neef Lazarus van der Borcht, schilder van Antwerpen. Uit de getuigenverklaring van 25 februari 1613 van Michiel Verschuren, deken van het Mechelse schildersambacht, Rombout van Tissenaken en Jaques van den Broecke, ook schilders van Mechelen, blijkt dat Peeter vijf broers had: Jacob de jonge, Jan, Rombout, Gillis en Pauwel. Zij waren allen schilders van Mechelen en zonen van Jacob de oude. De attestanten toonden de notaris het ambachtsboek ter staving van hun verklaring. Hij legde tevens vast dat in het ambachtsregister ‘oock geschreven ende geannoteert staet dan den voornoemde Jacob van der Burcht den ouden gestorven is int jaer xvc xxxij (i.e. 1532) oft daerontrent.’
De stelling dat Peeter de zoon was van Jacob, in 1562 deken van het Mechelse Sint-Lucasgilde, is niet langer houdbaar, evenmin dat hij zou overleden zijn in 1608. Peeter en zijn broers werden allen vóór 1532 geboren. Vermoedelijk werden zij in de attestatie in volgorde van leeftijd opgesomd. Peeter werd vermeld na Rombout en zou dan de op drie na jongste broer zijn. Er werd lang gespeculeerd over de herkomst van de familie Van der Borcht en zelfs werd vermoed dat zij niet uit Mechelen afkomstig was. De attestatie lijkt die twijfel weg te nemen.
Dankzij beide sleuteldocumenten werden bijkomend nieuwe biografische notities geput uit documenten van het Mechels stadsarchief, o.a. dat Peeter en zijn broers de zonen waren jonkheer Jacob van der Borcht, opperschout van Lieren Digna van Wezemale, dochter van jonkheer Jan van Wezemale. Zie voor een uitgebreide beschouwing F. van der Jeught. ‘Nieuwe biografische gegevens over Peeter van der Borcht en zijn familie, schilders van Mechelen in de 16de eeuw’, in de Handelingen van de Koninklijke Kring voor Oudheidkunde, Letteren en Kunst van Mechelen, dl. 116 (2012). Mechelen 2013. p. 115-132.
| |
| |
| |
Papieren erfgoed grafische geschiedenis digitaal ontsloten
Op 23 mei j.l. presenteerden de Stichting Grafivisie en de Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam het Jan Hein Koningsveldproject. In dit project worden twee verzamelingen toegankelijk gemaakt die van groot belang zijn voor de geschiedenis van de grafische industrie: de collecties letterproeven van de Bijzondere Collecties en van Museum Enschedé in Haarlem en de collectie documentatie over grafische machines. Het project kan worden uitgevoerd dankzij financiële steun van de Stichting Grafivisie.
Bij de presentatie van het Jan Hein Koningsveldproject werden twee historische drukpersen onthuld op de studiezaal van de Bijzondere Collecties. Links een gietijzeren Hotzpers uit 1869, rechts een achttiende-eeuwse houten drukpers. Foto Monique Kooijmans.
De gietijzeren Hotzpers is terug te vinden in de catalogus van de firma. Bijzondere Collecties UvA.
De collecties letterproeven zijn door hun omvang en samenstelling van internationale betekenis. Letterproeven werden gemaakt door lettergieterijen als ‘voorbeeldboeken’ van de leverbare letters en ornamenten. Het was handelsdrukwerk dat na gebruik vaak niet bewaard werd en daarom zijn er maar weinig exemplaren overgeleverd. In Nederland waren vanaf de achttiende eeuw twee grote lettergieterijen actief: de firma's Enschedé in Haarlem en Tetterode in Amsterdam, later bekend als Lettergieterij ‘Amsterdam’ voorheen N. Tetterode. De laatste decennia is de belangstelling voor letter- en grafisch ontwerpen sterk toegenomen, ook bij een breder publiek, en worden letterproeven zeer gewaardeerd om hun bijzondere vormgeving.
De collectie documentatie over grafische machines is afkomstig van het Instituut voor Grafische Techniek TNO en uit de Typografische Bibliotheek van Tetterode. De collectie bestaat uit catalogi, handleidingen, reclamemateriaal, prijslijsten en informatiebrochures over grafische machines, apparatuur en hulpmiddelen. Voor de geschiedenis van de grafische industrie is dit materiaal onmisbaar.
Het Jan Hein Koningsveldproject beoogt de ontsluiting van bijna 20.000 letterproeven vanaf de zeventiende eeuw tot heden en ruim 1000 pakken en omslagen met machine-documentatie, deels geordend per bedrijf en deels per type machine. Ook zijn er op de website van de Bijzondere Collecties vier collectiebeschrijvingen gepubliceerd.
De naamgever van het project, mr. Jan Hein Koningsveld (1946-2010), heeft veel betekend voor de grafische industrie en was oprichter en voorzitter van de Stichting Grafivisie. De stichting zet zich onder meer in voor het behoud van het erfgoed van de grafische sector in Nederland, door subsidies, stipendia en bijdragen te verlenen voor onderzoek, onderwijs en publiciteit gericht op de media-industrie in Nederland.
Tijdens de presentatie overhandigde Klaas Koekkoek, de huidige voorzitter van de stichting Grafivisie, twee nieuwe brochures over de beide collecties aan de weduwe van Jan Hein Koningsveld. Grafisch vormgeefster Slávka Pauliková verzorgde een presentatie over het belang van historische letterproeven voor hedendaagse ontwerpers. Daarna vond een forumdiscussie plaats over het belang van innovatie in de grafische industrie in heden en verleden, met Klaas Koekkoek, Robert Jan de Rooij (directeur DGA drukkerij Wilco), Oscar Pacasi (directeur business development Staples Printing Systems) en Frans Janssen (emeritus hoogleraar Boekwetenschap aan de Universiteit van Amsterdam).
Aan het einde van de bijeenkomst werden twee historische drukpersen onthuld: een achttiende-eeuwse houten drukpers en een gietijzeren pers van Hotz uit 1869. Deze sieren vanaf heden de Onderzoekzaal van de Bijzondere Collecties.
| |
Onderzoeksprogramma historische cartografie verhuist naar Universiteit van Amsterdam
Het historisch-cartografische onderzoeksprogramma Explokart verplaatst zijn activiteiten van de Universiteit van Utrecht naar die van Amsterdam. Historisch cartograaf Peter van der Krogt wordt per 1 juni aangesteld als ‘Jansonius-conservator’ bij de Bijzondere Collecties van de UvA en zal in die functie ook onderwijs gaan verzorgen aan de Leerstoelgroep Boekwetenschap en Handschriftenkunde.
Het onderzoeksprogramma Explokart stelt zich ten doel de inventarisatie, ontsluiting, digitalisering en bestudering van het cartografisch erfgoed in Nederland te bevorderen. Het programma werd meer dan drie decennia geleden opgezet door professor Günter Schilder en groeide uit tot een wereldwijd gerespecteerd instituut. Onder de vlag van Explokart verschenen tal van standaardwerken op het gebied van de historische cartografie, zoals Globi Neerlandici en de series Monumenta Cartographica Neerlandica en Atlantes Neerlandici. Sinds 2007 wordt Explokart geleid door historisch cartograaf Peter van der Krogt.
rechts
D. Blonk en J. Blonk-van der Wijst, Zelandia Comitatus. Geschiedenis en Cartobibliografie van de provincie Zeeland tot 1860. Explokart, Utrechtse Historisch-Cartografische Studies 11, Houten 2010.
Ondanks de uitstekende onderzoeksresultaten kreeg het programma steeds minder prioriteit bij de Faculteit Geowetenschappen van de Universiteit Utrecht, waar een sterke focus ligt op planologie, life Sciences en milieukunde. De wens ontstond om Explokart aan te laten sluiten bij de toenemende activiteiten van de Bijzondere Collecties van de UvA, waar onder meer de omvangrijke collectie van het Koninklijk Nederlands Aardrijkskundig Genootschap wordt beheerd. Met een bijdrage van de UvA en particuliere donaties, én dankzij de medewerking van de Faculteit Geowetenschappen in Utrecht, wordt de overgang nu mogelijk.
Peter van der Krogt wordt als nieuw aangestelde Jansonius-conservator voor twee dagen per week gedetacheerd bij de Bijzondere Collecties. De aanstelling wordt gefinancierd uit het recent opgerichte Jansonius Fonds voor Historische Cartografie. Dit fonds is ingesteld door mevrouw K. Jansonius ter nagedachtenis aan wijlen haar echtgenoot, de heer R.F. Jansonius. De naam van het fonds verwijst mede naar de befaamde zeventiende-eeuwse cartograaf en uitgever Johannes Janssonius. Het fonds ondersteunt de collectie Kaarten en Atlassen van de Bijzondere Collecties en de historische cartografie aan de Universiteit van Amsterdam.
Explokart is voortaan gevestigd in het gebouw van de Bijzondere Collecties aan de Oude Turfmarkt in Amsterdam. Tegelijk met Explokart verlegt ook de Stichting Cartographiae Historicae Cathedra haar activiteiten van Utrecht naar Amsterdam. Deze in 2005 opgerichte stichting beoogt de instelling van een leerstoel Historische Cartografie aan de UvA. Voorzitter Coen Schimmelpenninck van der Oije is verheugd met de overgang naar Amsterdam: ‘Hiermee wordt de weg geopend voor een nieuwe generatie historisch cartografen, die het vak kunnen voortzetten en die het in dit digitale tijdperk een nieuwe impuls kunnen geven.’
|
|