De Boekenwereld. Jaargang 29
(2012-2013)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 8]
| |
[pagina 9]
| |
Tegenover mij zitten Els Kloek (1952) en Anna de Haas (1947), de vrouwen achter de vrouwen van vroeger. Els is de leider van het project dat na tien jaar een indrukwekkende reeks resultaten kan laten zien: een lexicon met 1001 levensbeschrijvingen, een website met zo'n 1250 bio's en vele zoek- en doorklikmogelijkheden, plus een tentoonstelling bij de Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam. Els is ooit verzeild geraakt in de vrouwengeschiedenis, Anna is van huis uit toneelhistorica. Theorievorming over gender, hoe nuttig ook, heeft niet hun grootste belangstelling. Het zijn vooral hartstochtelijke onderzoekers die dingen willen ontdekken en detective willen spelen. En in dat opzicht was hun werk voor het vrouwenlexicon één groot feest. Ze leerden elkaar kennen bij de toenmalige afdeling Zeldzame en Kostbare Werken van de Universiteitsbibliotheek Amsterdam in 2003. Els deed onderzoek naar Lysbeth Philips (1566-1652), een vrouw uit de remonstrantse hoek. Ze had materiaal van haar gevonden in het archief van de Remonstrantse Broederschap en vroeg zich af of twee brieven van dezelfde hand waren. Anna verdiepte zich destijds in de toneelschrijver Cornelis van der Gon (1660-1731), over wie ze in 2008 een biografie publiceerde (Wie de wereld bestiert, weet ik niet). De twee zaten naast elkaar op de studiezaal en Els vroeg Anna even mee te kijken. Aldus maakten ze kennis. Ze troffen elkaar regelmatig op de UB, hielden elkaar op de hoogte van hun werkzaamheden en dronken af en toe koffie. Els probeerde de financiering van een vrouwenlexicon rond te krijgen en vroeg Anna of ze mee wilde doen. Anna was geen vrouwenhistorica, maar wel een archiefrat én een specialist in de achttiende eeuw. Zo is het gekomen. De twee vullen elkaar aan tijdens het gesprek, zodat hun antwoorden unisono worden weergegeven.
Wie zo'n naslagwerk wil gaan maken, kijkt naar voorbeelden. Welke?
The Oxford Dictionary of National Biography gold als hèt grote voorbeeld voor het Vrouwenlexicon. Hun richtlijnen voor auteurs hebben we min of meer overgenomen. Ook bij het Biografisch Woordenboek van Nederland (bwn) hebben we veel inspiratie opgedaan. Ons belangrijkste criterium was aanvankelijk: de vrouwen die we opnemen moeten geboren zijn vóór 1850. Dat is namelijk de periode waarin vrouwen het slechtst vertegenwoordigd zijn in de geschiedwetenschap. Bovendien: het bwn en het Biografisch Woordenboek van Socialisme en de Arbeidersbeweging (bwsa), twee zusterprojecten van het Vrouwenlexicon, bestrijken de periode vanaf 1850 en bevatten relatief veel vrouwen. Op aandrang van uitgevers die het Vrouwenlexicon in boekvorm wilden publiceren hebben we onze tijdsgrens opgerekt tot en met de twintigste eeuw. Nog steeds geldt het criterium dat de opgenomen vrouwen overleden moeten zijn. Opmerkelijk aan deze voor ons nieuwe categorie was dat vrouwen uit de vorige eeuw veel meer tegen een muur op liepen dan hun voorgangsters. Met andere woorden, je ziet bij vrouwen uit de twintigste eeuw veel meer strijd en frustratie. Vóór 1900 hadden vrouwen nauwelijks mogelijkheden, dus alles wat ze presteerden was meegenomen. Zo bezien lijken vrouwen uit de twintigste eeuw het paradoxaal genoeg veel moeilijker te hebben gehad. Een goed voorbeeld is Marie Baale (1875-1947), de eerste vrouwelijke doctor in de klassieke letteren van Europa. Zij promoveerde in 1902 en heeft haar hele werkzame leven gestreden tegen de ongelijke behandeling van vrouwen in het onderwijs. Ze wilde in de wetenschap carrière maken, maar werd voortdurend gepasseerd. Ook in de wereld van het archief zie je dat vrouwen vastlopen in de hiërarchie. Vrouwen die hun eigen plan trokken en een eigen niche creëerden wisten nog het verst te komen. Neem Johanna Westerdijk (1883-1961), een plantkundige die een instituut oprichtte. Daar kon ze ongestoord haar gang gaan en naam maken. Een ander voorbeeld is Annie M.G. Schmidt (1911-1995). Ze had lak aan de gevestigde orde van literatoren en is beroemd geworden omdat ze deed waar ze goed in was: liedjes schrijven en verhaaltjes vertellen.
Els Kloek en Anna de Haas
In de indexen van de twee belangrijkste Nederlandse biografische naslagwerken - Van der Aa en het Nieuw Nederlandsch Biographisch Woordenboek (nnbw) - vinkte Els alle vrouwennamen aan. Dat leidde soms tot misverstanden: als je niet in de gaten hebt dat Popke een Friese mannennaam is, blijf je op een verkeerd spoor zitten. Maar goed, dat was het begin van onze groslijst. Die vulden we aan met een soort van ‘veldraadpleging’: we vroegen alle mogelijke deskundigen om namen van belangrijke of interessante vrouwen aan ons door te geven. | |
[pagina 10]
| |
Anna stelde de ‘Richtlijnen’ op waaraan auteurs zich dienden te houden. Het eerste deel van het lemma is een genealogisch blok dat alle relevante feiten op een rijtje zet. Geboorte- en sterfdatum, plaats van geboorte en overlijden, ouders, dat soort zaken. Dat lijkt simpel, maar je houdt niet voor mogelijk hoeveel verschillende manieren er zijn om te trouwen, buitenechtelijke relaties te hebben en kinderen te krijgen. Na dat blok volgt in het lemma het chronologische verhaal. Dat lijkt een vanzelfsprekende methode, maar in werkelijkheid had dat heel wat voeten in de aarde. Als je na enkele jaren lemmata terugleest, denk je soms: ‘dat had ik nu anders gedaan’. Zo zijn we steeds strenger geworden met de regel dat het stuk écht moet gaan over de hoofdpersoon. In oude lemmata zie je soms nog passages waarin ze niet of nauwelijks aan de orde komt. Bij gebrek aan biografische informatie zijn auteurs veelal geneigd zijpaden te gaan bewandelen.
Ontwerpster Irma Boom
rechts Minister Jet Bussemaker neemt het eerste exemplaar in ontvangst van Els Kloek In de loop van de tijd sneuvelden ook stereotiepe zinnetje als: ‘Over haar jeugd is niets bekend’. Dat geldt namelijk voor vrijwel elke vrouw (en man) uit vroegere tijden. Bovendien: je moet niet vertellen wat je niet weet, maar wat je wel weet. Een ander veel voorkomend euvel was dat de naam van de hoofdpersoon nauwelijks werd genoemd in het lemma. Op een gegeven moment hebben we de bepaling in de richtlijnen opgenomen dat in de eerste of tweede zin van elke alinea de naam van de gebiografeerde moest voorkomen. Ook moest de hoofdpersoon volgens de richtlijnen in het verhaal dood gaan. Dat klinkt raar, maar vaak wordt alleen verteld waarom een vrouw zo belangrijk was voor de schilderkunst of de literatuur. Na de beschrijving van het oeuvre en de receptie daarvan wordt het verhaal afgeraffeld met zinnen als: ‘Daarna heeft zij niets meer van blijvende waarde geschilderd cq. geschreven’. Met voorbijgaan van het feit dat de desbetreffende vrouw daarna soms nog dertig jaar of langer heeft geleefd. Ook het krijgen van kinderen werd nogal eens vergeten, terwijl dat toch een wezenlijke gebeurtenis is in een mensenleven. Ons ging (en gaat) het om het levensverhaal. Vandaar dat wij erop bleven hameren dat ook het einde ervan gemeld moest worden. Waardeoordelen hebben wij over het algemeen weggeredigeerd. De neiging om zulke oordelen te geven is bij vrouwen blijkbaar groter dan bij mannen. Verder hebben auteurs de vreemde neiging de door hen beschreven vrouw in de loop van het lemma steeds belangrijker te maken. Onze eis was: eerst de feiten, dan, voor zover van belang voor het verhaal, de reputatie en de waarde-oordelen. Die konden worden gegeven aan de hand van citaten en met verwijzing naar de bronnen. Dat bronnenmateriaal zal toch voornamelijk uit boeken hebben bestaan?
Nou ja, die biografische woordenboeken gebruik je als basis en uiteraard haal je er secundaire literatuur bij, maar voor het genealogische blok moesten we het archief induiken. Interessant genoeg was internet daarvoor vaak het uitgangspunt en moesten we voor verder onderzoek naar de papieren archiefbronnen. Ook in het archief kon het vreemd lopen. Bij naspeuringen naar de doopsgezinde Maria van Heyst stuitten we op het feit dat zij en haar man kennelijk al hun kinderen in één keer in het geboorteregister van hun kerk hadden ingeschreven. Terwijl een paar van die kinderen inmiddels overleden waren. Je hebt dan wel gegevens gevonden, maar de | |
[pagina 11]
| |
bruikbaarheid is twijfelachtig. Dit soort informatie vind je uiteraard in gemeente-archieven, in doop-, trouw- en begraafboeken en, voor de negentiende eeuw, in de zogenoemde huwelijksbijlagen.
En de criteria om een vrouw in het lexicon op te nemen?
We hebben twee criteria gehanteerd: reputatie en prestatie. Daarbij moeten we de aantekening maken dat vrouwen zich in het verleden veel minder konden profileren dan mannen. Tot de twintigste eeuw speelden vrouwen in politiek en wetenschap nauwelijks een rol. Het is dan ook niet verwonderlijk dat ongeveer tweederde van de vrouwen in het lexicon op cultureel gebied een reputatie heeft verworven of een prestatie heeft geleverd. En verder geldt de wetmatigheid dat de schrijfster een blijfster is. Een groot deel van de geselecteerde vrouwen heeft iets op papier nagelaten - boeken, manuscripten of beide. Zo'n papieren spoor kan ook op indirecte wijze tot stand zijn gekomen. Zo voorzag Joanna Merckx in haar levensonderhoud als dievegge, maar ze werd opgepakt en ter dood veroordeeld. Nu kwam dat vaker voor. Bijzonder is echter dat deze katholieke dievegge in de gevangenis werd bekeerd tot het protestantisme. Zij werd bekeerd door een dominee die trots was op zijn hoogstandje en haar om die reden vereeuwigde in een pamflet. Misschien zijn er meer zulke vrouwen geweest, maar we hebben haar als individu opgenomen in het lexicon, niet als pars pro toto. Trouwens, de kerk heeft in onze ogen voor vrouwen een andere rol gespeeld dan je misschien zou denken. Vaak wordt de kerk als een onderdrukkend instituut gezien, door mannen geleid die ook de regels hebben vastgesteld. Maar vrouwen die zich op geen enkele manier konden profileren of uiten konden dat als gelovige juist wel. Zo hebben vele vrouwen naam gemaakt met vrome gedichten die werden gedrukt ter stichting van de medemens. In de inleiding van zo'n boekje of in tijdschriften waarin het werd besproken vind je dan weer bijzonderheden over de dichteres. En zo kom je weer aan biografische gegevens voor een lemma. Een ander type dat je in de bronnen terug kunt vinden is de vrouw in mannenkleren. Het was indertijd verboden je in de kleding van de andere sekse te vertonen. Als zulke vrouwen werden ontdekt, werd dat breed uitgemeten in een liedje of een pamflet. Het simpele feit dat zo'n vrouw mannenkleren droeg is echter niet genoeg, je hebt ook een biografische aankleding nodig.
Een heel lastige categorie is de vrouw in de overzeese gebiedsdelen. De koloniale geschiedenis van Nederland is minder goed geïntegreerd in de oude biografische naslagwerken, dus daar konden we niet op terugvallen. Biografisch gezien zijn eigenlijk alleen de gouverneurs-generaal goed in kaart gebracht. We moesten dus echt ons best doen om de overzeese vrouwen aan bod te laten komen. In die nieuwe samenlevingen in de Oost en de West konden vrouwen zich soms gemakkelijker ontplooien, of juist helemaal niet. Af en toe stuitten we op een mooi verhaal, zoals dat van Elisabeth Samson. Deze dochter van een vrijgemaakte slavin raakte in Suriname verwikkeld in een rechtszaak, bepleitte zelf haar zaak in Den Haag en werd in het gelijk gesteld. Ze keerde terug naar Suriname en werd daar een gefortuneerd plantage-eigenaar.
Hoe hebben jullie het geld voor dit project bij elkaar gekregen? En hoe zit het precies met die adoptie-actie op de website?
Wetenschappers doen vaak denigrerend over naslagwerken, wat het lastig maakt de financiering van zo'n project rond te krijgen. Eigenaardig, want elke onderzoeker moet constant zaken controleren en feitjes opzoeken. We zouden daarom juist wél in naslagwerken moeten investeren. Wat betreft de | |
[pagina 12]
| |
kwaliteit zijn wij heel streng geweest, zowel voor onszelf als voor onze auteurs. Dankzij de hoge eisen die we stellen hebben we een hecht werk neergezet waar de wetenschap nog jaren mee verder kan. Het wetenschappelijke dédain voor naslagwerken heeft ons op meer manieren dwarsgezeten. Ons project was niet innovatief genoeg om er postdocs op te zetten, dus ook daar visten we achter het net. Gelukkig was het Instituut van Nederlandse Geschiedenis wel geïnteresseerd, in samenwerking met de Universiteit Utrecht. Uit die samenwerking ontstond de pilot en aldus kwamen de eerste lemmata tot stand. Vanuit dat startpunt hebben we toen ook aan wetenschappelijk Nederland gevraagd om suggesties voor op te nemen vrouwen. Tientallen historici, kunsthistorici en letterkundigen werden gevraagd een lijstje in te sturen. Behalve input kregen we zo ook draagvlak. De financiering is rondgekomen dankzij de nwo-publicatiepot, de steun van het Professor van Winterfonds en de bereidheid van de uu en het ing om in het project te investeren. En voor het boek hebben we nieuwe fondsen geworven. Dat lukte omdat we een totaalpakket aanboden, bestaande uit een boek, een tentoonstelling en een publieks-campagne. Ons plan om crowdfunding aan te boren heeft een goede indruk gemaakt bij de fondsen, denken we. Aanvankelijk wisten we niet precies hoe we dat moesten aanpakken, want je moet de ‘crowd’ iets teruggeven voor de verleende steun. En toen kreeg Els op de fiets de inval dat we mensen moesten vragen om meter of peter te worden van een van onze 1001 vrouwen. Iedereen kon voor minimaal €50,- een vrouw adopteren. Dat idee sloeg boven verwachting goed aan, de actie heeft ongeveer €70.000,- opgeleverd. De naam van de adoptiefouder wordt genoemd in het boek en in het Digitale Vrouwenlexicon bij het lemma van de desbetreffende vrouw. En alle crowdfunders krijgen een uitnodiging voor de presentatie van het boek en eventueel een exemplaar. Ook onze activiteiten in de social media zijn aangeslagen en we drongen geregeld door in de kranten. Een aantal bekende Nederlanders heeft zich bereid verklaard ambassadeur voor 1001 Vrouwen te willen zijn. Kortom, we hadden al geen reden om verongelijkt te doen, maar door het succes van het hele project zijn we uiteindelijk heel tevreden. Ons enthousiasme heeft ons veel goodwill heeft opgeleverd.
Op de tentoonstelling zijn behalve boeken ook veel objecten te zien. Waarom juist zoveel typisch vrouwelijke objecten als kleding, handtassen en hoedjes? Dat heeft te maken met het feit dat Irma Boom, vormgeefster van het boek en de tentoonstelling, besloten heeft het boek door de hele ruimte heen aan de muur te hangen. Je komt dus op je hele wandeling door de tentoonstelling langs pagina's, lemmata en portretten. Het zou een doublure zijn om dan ook nog portretten, geschilderd of getekend, op te nemen. Boeken en brieven zijn niet de spannendste objecten in een tentoonstelling - het wordt gauw meer van hetzelfde. Uiteraard zijn er boeken te zien over, voor en door vrouwen. Maar verder is de tentoonstelling zo driedimensionaal mogelijk gehouden. | |
[pagina 13]
| |
Tot slot: jullie persoonlijke favoriet?
Els Kloek: een lastige vraag, want er zijn zoveel vrouwen die me na aan het hart liggen. Op dit moment komt de naam Lea Bartha van Osch (1684-1732) bij me op. Ze was de dochter van een doodgraver uit Utrecht en schreef godsdienstige poëzie. Ze zou volstrekt vergeten zijn, als we niet haar bundel Zeer stichtelijke opmerkende gedichten in rym (1717) hadden ontdekt. Een boekje van 80 pagina's met 92 gedichten, ontdaan van alle opsmuk - geen voorwoord, geen drempel-, lof-, of gelegenheidsgedichten, geen aanprijzingen van wie dan ook. Alleen de naam van Lea Bartha van Osch staat op de titelpagina, niet die van een uitgever/drukker. De gedichten zijn ongedateerd en ongetiteld. De opmaak is summier en de tekst telt nogal wat zetfouten. Vermoedelijk heeft Lea Bartha van Osch de bundel zelf uitgegeven en gefinancierd, zonder hulp of steun van anderen.
Een andere naam die me te binnen schiet is Pieternella de Barracaud (1813-1892), echtgenote van een sluiswachter in Serooskerken. Ook deze vrouw is aan de vergetelheid ontrukt door haar opmerkelijke geschriften. En dat niet zozeer vanwege de kwaliteit als wel de curiositeit. De drinkwatervoorziening in het sluiswachtershuisje was namelijk beroerd en ondanks herhaaldelijk reclameren van Pieternella's echtgenoot werd er niets aan gedaan. Zij is toen zelf in de pen geklommen en heeft een aantal verzoekschriften op rijm geschreven aan het waterschap. Zo dichtte zij op haar regenton: ‘Het is wel waar, ik heb een ton,/ maar steeds staat zij te druipen,/ en droogt het wat, of schijnt de zon,/ men kan er haast door kruipen’. De heemraad van het waterschap liet de brieven lezen aan een regionaal historicus die er een stuk over publiceerde in de Nieuwe Zeeuwsche Volksalmanak van 1875. Anna de Haas: Mijn favoriet is Aal de Dragonder. Zij was een van die vrouwen in mannenkleren die al ter sprake kwamen. Het lexicon meldt over haar: ‘Ergens vóór 1710 vond, waarschijnlijk in Rotterdam, een vechtpartij tussen soldaten plaats, waarbij één van hen het leven liet. Bij nader onderzoek bleek dat het slachtoffer geen man maar een vrouw was. Kennelijk was zij nooit als zodanig herkend, zodat men haar tot de succesvolle “vrouwen in mannenkleren” kan rekenen.’ De onbekende vrouw kreeg geen begrafenis: haar lichaam werd overgedragen aan de geneeskundige school in de Rotterdamse Boterhal en zal daar gebruikt zijn in een anatomische les. Maar ook daarna volgde geen begrafenis. De school bewaarde haar huid en mogelijk ook haar organen op sterk water. Om de curiositeit van de vrouwelijke dragonder te verhogen werd haar skelet bovenop het geraamte van een paard bevestigd. Ruim een eeuw, tot 1828, bleef het skelet van Aal een bezienswaardigheid die door duizenden werd bekeken.
Mijn tweede favoriet is Anna Amalia Bergendahl (1827-1899), die haar hele leven lang aan liefdadigheid deed. Bijzonder aan haar is dat ze niet rijk was, in tegenstelling tot andere liefdadige dames in het lexicon. Ze zette steeds weer acties op om geld in te zamelen voor goede doelen en wist de beste en bekendste dichters van haar tijd over te halen om mee te werken aan bloemlezingen en andere publicaties. Vervolgens wist ze uitgevers en drukkers zover te krijgen dat ze voor niets de boeken maakten en verspreidden, zodat alle opbrengsten naar het goede doel konden gaan. Haar jaarverslagen voor de liefdadigheidsverenigingen waarin ze actief was zijn bewaard gebleven. Ze zijn zeer persoonlijk van toon en laten zien hoe ze met hart en ziel betrokken was bij de zaak. Haar eigen kostbaarheden stelde ze ter beschikking voor loterijen. Kortom, een buitengewoon mens. De tentoonstelling 1001 Vrouwen is te bezichtigen in het gebouw van de Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam. |
|