De Boekenwereld. Jaargang 29
(2012-2013)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |
Florike Egmond en Paul J. Smith
| |
[pagina 6]
| |
rich, wordt stadsarts, geeft er onderwijs aan de Grossmünsterschule en wordt in 1558 benoemd tot kanunnik van de Grossmünster, hetgeen hem verzekert van een bescheiden maar vast inkomen. Hierdoor kan hij korte reizen maken naar Venetië, Bologna en Augsburg, waar hij de prachtige bibliotheek van Fugger bezoekt. In 1565 sterft Gessner aan de pest. Zijn gepubliceerde werk is enorm omvangrijk. Het merendeel is door drukker en uitgever Froschauer gepubliceerd, die gedurende Gessners leven een stimulerende invloed op hem had. Zijn publicaties zijn in zes vakgebieden in te delen: bibliografie (acht werken), taalkunde (vijf), theologie (drie), geneeskunde en farmacie (veertien), botanie (zes) en zoölogie (vijf).Ga naar eind2 Dit is eigenlijk nog een lage schatting, want deze aantallen betreffen alleen de eerste drukken; latere drukken, de vele ongepubliceerde manuscripten, correspondenties en ander materiaal zijn niet meegenomen. Bovendien is een van de vijf zoölogische titels de enorme Historia animalium, die in vijf folianten verscheen, waarvan een postuum. Omdat in dit nummer van De Boekenwereld de Historia animalium centraal staat, zullen we ons hier vooral tot dit werk beperken. In 1551 verscheen het eerste deel van de Historia animalium, gewijd aan de zoogdieren (de levendbarende viervoeters). In snel tempo verschenen achtereenvolgens deel 2 (1554) over de eierleggende viervoeters - de reptielen, met uitzondering van de slangen -, deel 3 (1555) over vogels, deel 4 (1558) over vissen en andere waterdieren en deel 5 (1587) over slangen en andere giftige dieren. Een deel over insecten is er nooit gekomen, maar zijn aantekeningen op het gebied van de entomologie werden in 1634 verwerkt in het insectenboek van Thomas Moffett, Insectorum: sive minimorum animalium theatrum. Het opvallendste aspect van de Historia animalium is de bijna manische drang tot volledigheid. Om de enorme hoeveelheid materiaal voor de lezer toegankelijk te maken, koos Gessner voor een alfabetische orde en niet voor een systematische classificatie (zoals die van Gessners collega's Edward Wotton en Pierre Belon). Gessner was zich overigens wel bewust van het belang van een systematische classificatie, zoals blijkt uit zijn Icones, een bundeling van de illustraties van de Historia, waarop we straks terugkomen. Elke beschrijving is opgebouwd uit acht onderdelen, die worden aangeduid met de letters A t/m H. Onder A geeft Gessner de namen van alle hem bekende talen (met dialectische varianten). De letter B geeft de leefomgeving van het dier en de morfologie. In C worden de lichaamsfuncties besproken, in D het gedrag, in E het algemene nut van het dier, in F het dier als voedsel, in G het dier als medicament en in H het voorkomen en de symboliek van het dier in de literatuur, de beeldende kunst en in de godsdienst. Als er voldoende informatie over het dier voorhanden is, wordt ook onderdeel H onderverdeeld in acht subonderdelen die worden aangegeven met de kleine letters a t/m h. Om een indruk te geven van zo'n beschrijving, bespreken we hier het hoofdstuk De Ansere domestico (Over de tamme gans). Onder A staan de namen van de vogel vermeld in onder andere het Arabisch, Hebreeuws, Grieks, Italiaans, Spaans, Frans, Duits, Fries, Nederlands en Engels, soms met dialectische varianten, synoniemen, diminutieven en wetenswaardigheden. Zo krijgen we te horen dat in het Frans de gans oie of jars wordt genoemd, de gent oyard en dat de verkleinwoorden oyon en oyson zijn. De onderdelen B t/m G nemen twaalf bladzijden in beslag en het onderdeel H vier bladzijden. Sectie Hh is een ware goudmijn voor spreekwoorden, waarvan hier een amusant voorbeeld: om aan te geven dat ganzen altijd terugkomen als ze verjaagd worden, citeert Gessner het spreekwoord Es flug ein gans über Rhein / Und kam ein gagag wieder hein. Gessner gaat vervolgens serieus in op de onomatopee gagag. In totaal komt de beschrijving van de tamme gans op zestien bladzijden en dit is nog maar het begin, want op de volgende pagina's gaat Gessner in op de verschillende soorten wilde ganzen. Maar dit is nog niets vergeleken met de beschrijving van andere diersoorten. Zo krijgt het paard bij Gessner liefst 98 pagina's voor de secties A t/m Gen 79 pagina's voor de sectie H.Ga naar eind3 Wat zijn nu, behalve deze drang tot volledigheid, de vernieuwingen van dit werk? Allereerst heeft Gessner | |
[pagina 7]
| |
aandacht voor de hele Europese fauna, zowel de bekende soorten (zoals de gans, het paard, de hond of het huishoen) als de minder bekende (zoals de eland, het rendier, de oeros, de wisent of de heremietibis, die door Gessner voor het eerst beschreven werd). Vernieuwend was Gessner ook met zijn aandacht voor de dieren uit de Nieuwe wereld. Zo beschrijft hij als eerste de cavia en is er plek ingeruimd voor het gordeldier, de muskuseend en de opossum. Een ander vernieuwend element is het uitgebreide netwerk van correspondenten dat hij had opgezet. Gessner was de eerste die systematisch en op grote schaal gebruikmaakte van een correspondentennetwerk. Correspondenten over heel Europa zonden hem beschrijvingen van dieren, maar ook afbeeldingen en gedroogde of opgezette exemplaren. Gessner vermeldde deze correspondenten met naam en toenaam in zijn werk. Hij deed dit niet alleen vanwege wetenschappelijke verifieerbaarheid, maar vooral ook om zijn netwerk draaiende te houden: iedereen stuurde hem materiaal, want iedereen wilde zijn naam vereeuwigd zien in Gessners naslagwerk. Gessner zette hiermee een trend in die ook bij natuurhistorici als clusius en Aldrovandi van wezenlijk belang zou zijn. Een laatste vernieuwing is het systematisch gebruik van illustraties.4 In totaal tellen de eerste vier delen van de Historia animalium meer dan 1400 houtsneden, die vaak van uitstekende kwaliteit zijn. De oorsprong van deze illustraties is heel divers. Sommige zijn gebaseerd op de illustraties uit het werk van voorgangers of van tijdgenoten, zoals Pierre Belon of André Thevet. Andere gaan terug op illustratiemateriaal dat hem is toegezonden. De meeste illustraties zijn echter vervaardigd naar tekeningen die speciaal voor de Historia zijn gemaakt. 2 Kat, uit: Conrad Gessner, Icones. Zürich, 1553, p. 19
Gessners illustraties waren een groot succes. Zij werden door Froschauer in afzonderlijke delen gepubliceerd onder de titel Icones. Het eerste deel kwam uit in 1553, daarna verschenen er delen in 1555, 1556 en 1560. Deze publicaties waren natuurlijk allereerst bedoeld om de illustraties zo veel mogelijk te gelde te maken. Maar voor Gessner hadden deze uitgaven nog andere voordelen. Omdat in de Icones de hoeveelheid informatie was gereduceerd (tekst en illustratie werden voor elk dier meestal beperkt tot één bladzijde of minder), kreeg hij de gelegenheid om in plaats van de alfabetische volgorde een systematische classificatie van de dieren toe te passen. Ten tweede kon hij in deze delen de meest recente informatie en nieuwe illustraties kwijt. Als we kijken naar de verschijningsdata blijkt hoe koortsachtig Gessner bezig is geweest zijn werk te updaten. Zo was hij in 1555 nog de drukproeven aan het corrigeren van het derde deel over vogels van zijn Historia. Hierin zegt hij gehoord te hebben dat Pierre Belon zijn vogelboek zou publiceren, maar dat hij dit werk nog niet gezien heeft. Belons Histoire des oiseaux verschijnt in 1555. In datzelfde jaar verschenen de Icones avium omnium, waarin reeds informatie was verwerkt die hij in zijn Historia-deel niet meer kwijt kon. Ook zien we hierin de eerste verwijzingen naar Belons vogelboek. In 1560 verscheen een uitgebreidere versie van het Icones-deel dat gewijd | |
[pagina 8]
| |
is aan vogels en dat vol staat met verwijzingen naar Belon. 3 Neushoorn, uit: Conrad Gessner, Icones, Zürich, 1553, p. 30
De honderden illustraties van Gessner hadden een verstrekkende invloed. Tot diep in de Verlichting bepaalden zij de beeldvorming van dieren in Europa. Veel van zijn dieren werden telkens weer gekopieerd in natuurhistorische en andere werken. Gessners eland met zijn sik (zie afb. 1), de pluizige kat met zijn grote ogen (zie afb. 2), de stekelige kogelvis en de gekromde haai (lamia) met zijn opengesperde kaken duiken overal op. Tal van illustraties in John Jonstons vijfdelige Historiae naturalis (Frankfurt am Main, 1650-1653) zijn regelrecht gebaseerd op die van Gessner. Gessners dieren werden ook opgenomen in de emblematiek en de prentkunst, en ze vormden een bron van inspiratie voor tal van decoratieve afbeeldingen in de vroegmoderne tijd, van borduurwerk tot wandtapijten en van houtsnijwerk tot fresco's. Enkele illustraties zijn al in Gessners eigen tijd iconen geworden. Dürers beroemde neushoorn dankt zeker een deel van zijn bekendheid aan het feit dat Gessner deze prent opnam in zijn werk (zie afb. 3). Dit themanummer van De Boekenwereld, gewijd aan Gessners dier-illustraties, is daarom niet meer dan terecht. |
|