Marrigje Rikken
Ten geleide
Onderzoek doen in de vroegmoderne tijd moet bijna iets magisch zijn geweest. Opeens werd veel kennis die bekend was in de Oudheid, maar verloren was gewaand in de Middeleeuwen, weer herontdekt door geleerden, maar ook door in bepaalde onderwerpen geïnteresseerde leken. Bovendien werd die kennis sterk vermeerderd door de vele nieuwe ontdekkingen op allerlei terreinen. Een van de terreinen waarop in korte tijd veel gebeurde, was de natuurlijke historie, het onderzoeksgebied dat zich bezighield met de studie van de natuur, de flora en de fauna. De natuurlijke historie maakte vanaf 1550 stormachtige ontwikkelingen door. Dankzij de vele expedities die werden ondernomen naar Afrika, Azië en de beide Amerika's werden vele nieuwe plant- en diersoorten ontdekt, waarvan men het bestaan tot die tijd niet had kunnen bevroeden. Ook de kennis van de Europese flora en fauna nam in een razend tempo toe.
Tegenwoordig is het doen van onderzoek een stuk prozaïscher. De kennis van de natuur is bovendien veel toegankelijker geworden door de technologische ontwikkelingen. Waar men vroeger in Europa maar moeilijk kon geloven dat een luiaard werkelijk een groot deel van zijn tijd hangend aan een boom doorbrengt, is het voor ons een kwestie geworden van afbeeldingen op internet raadplegen of You-Tubefilmpjes bekijken. Zeker het doen van historisch onderzoek naar de vroegmoderne tijd is de afgelopen decennia enorm vergemakkelijkt door de ontsluiting van vele bibliotheekcollecties.
Spectaculaire ontdekkingen doen zich jammer genoeg dan ook steeds minder vaak voor. De vreugde was daarom groot toen Florike Egmond in 2010 een grote hoeveelheid tekeningen in de Bijzondere Collecties van de Universiteitsbibliotheek Amsterdam kon relateren aan een van de eerste natuurhistorische standaardwerken, de Historia animalium (vanaf 1551) van de Zwitserse geleerde Contad Gessner. Het bleken de originele tekeningen te zijn waarop de houtsneden in deze belangrijke zoölogische encyclopedie zijn gebaseerd. Dit themanummer van De Boekenwereld is dan ook gewijd aan Conrad Gessner en zijn dieren in woord en beeld. Daarbij zal Gessner steeds in zijn eigen tijd worden geplaatst en zullen ook andere natuurhistorici aan bod komen.
Florike Egmond deed haar ontdekking in het kader van het onderzoeksproject Cultural Representations of Living Nature: Dynamics of International Recording in Text and Image (c.1550-1670), dat door nwo wordt gefinancierd en wordt uitgevoerd aan de Universiteit Leiden. Het project, ook bekend onder de publiekstitel Rereading the Book of Nature, loopt van 2010 tot 2015. In dit onderzoeksproject staat de acculturatie van de natuurlijke historie centraal. Middels drie deelprojecten wordt onderzocht hoe kennis van de natuurlijke historie tot stand kwam, werd getransponeerd naar de beeldende kunsten en letterkunde en wat de wisselwerking is tussen het natuurhistorische en het culturele veld.
Florike Egmond houdt zich binnen het project bezig met natuurhistorische collecties en richt zich specifiek op de aandacht voor detail en de microwereld. Twee van de andere auteurs van dit nummer, Paul J. Smith en Marrigje Rikken, zijn eveneens aan dit project verbonden. Ook in hun onderzoek speelt Conrad Gessner een belangrijke rol. Paul Smith onderzoekt de rol van dieren in uitbeeldingen en beschrijvingen van de zondeval. Marrigje Rikken bestudeert hoe vlaamse kunstenaars kennis van de natuurlijke historie toepassen in de vervaardiging van dierenseries.