De Boekenwereld. Jaargang 16
(1999-2000)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 228]
| |
De ‘Gedenkschriften’ van A.J. Onstée en het ‘Onstée-oproer’ van 1861
| |
[pagina 229]
| |
eerst als knecht bij een barbier en een verlakker, om vervolgens als kruideniersknecht zijn baas op te lichten. Op zijn achttiende trok hij de wijde wereld in. Hij kwam in Amsterdam terecht, waar hij in 1829 onder de naam Onstede huwde met Sophia Catharina Scheffer. Ze kregen vijf kinderen. De kruidenierswinkel waarmee Onstée aan de kost probeerde te komen floreerde niet. De winkel vloog in brand; gesuggereerd wordt om de verzekering te tillen. Inmiddels hebben de ‘gedenkschriften’ de lezer degelijk ingepeperd dat Onstée dol was op koffie en dat hij zich zeer vroom voordeed. Om in zijn bestaan te voorzien, ging Onstée vervolgens langs de deur met een ‘Lijst van inteekening ten behoeve van een braaf en godsdienstig gezin, herv. godsdienst, allen vrij van sterken drank’. Hij zei er niet bij dat het betreffende gezin dat van hemzelf was. Toen dit uitkwam door toedoen van een jaloerse relatie en hij van de trappen van een herenhuis gegooid was, besloot hij een administratiekantoor op te zetten en daaraan ‘een goed en menschlievend doel te verbinden: de veredeling, de verbetering van den dienstbaren stand’. Letterlijk voor álle diensten kon men bij Onstée terecht, vandaar dat Multatuli zijn dichtlievende mevrouwen naar hem verwees. Hij bemiddelde voor knechts en meiden, koetsiers en kantoorbedienden; hij bemoeide zich met de verkoop van huizen en goederen; hij hield zich bezig met alle mogelijke financiële transacties. Om de aandacht te vestigen op zijn bedrijf maakte hij gebruik van advertenties, die de lachlust wekten om hun kromspraak en de curieuze combinatie van handel en idealisme. Soms waren ze geheel onbegrijpelijk. Als voorbeeld de advertentie die verscheen in het Algemeen Handelsblad van 8 februari 1861: ‘administratie afdeeling, verhuurkantoor van a.j. onstee & zoon, als van ouds. bestaande en bekende Doel de Zedelijke Verbetering van den Dienstbaren Stand Bestuurderen gaan steeds. gestadig voort, op hun. geformt plan. met hunne uitbreiding, Verder aan het beschaafde publiek meer en meer voldoening trachten te verleenen. tevens boven al het onbeschaafde Publiek ongestoord, ver daar boven Verheven voort te gaan. te Effectueeren alle orders, dien aangaande zoo, binnen als buiten de hoofdstad, geheel de Nederlanden ook naar Indie als ander vreemde oorden of bezittingen, geen, ander dan, wel bevonden, onberispelijk ondergeschikten worden bezorgd op zeer billijke tevens vastgestelde voorwaarden na tarieven en in de sirculaires, voorkomende Provisie; kosteloos verkrijgbaar thans beschikbaar. voor de Kaapstad en omliggende plaatsen, van dat vreemde land eenige geacreteerde taalkundige Jonge menschen, waaronder een predikants Zoon, met de oude als Fransche Duitsche en Hollandsche talen goed bekend, wenschte spoedig in verbinding met een of ander Chef alhier te treden voor eene soliede betrekking aldaar de meest voldoende getuigschriften kunnen worden, overlegd Adres: op den Oude Zijds Voorburgwal. A. No 220. Voor den beschaafden en gegoeden stand, in het bijzonder verkrijgbaar eenige Huishoudster waaronder 20 stillevende Dames, door wien geen Salaris erlangd worden daarentegen toelage bij overeenkomst, mits ordelijk en deftig, te willen verleenen als mede 27 ordelijke burgerdochters Jufvrouwen van 21-32 Jaar die wenschen geplaatst: voor Gezelschap, Winkel en dienaangaande waaronder met vreemde talen en Muzijk bekend, waarvan eenige ook genegen met Familien op reis of naar vreemde oorden. Voor, dadelijk in betrekking te kunnen komen treden eenige geoefende Huisbewaarders en 3 bekwame Geh. Kuipersknechts Gevraagd, tegen dadelijk en Mei e k 92 brave Dienstboden waar van 60 voor meid alleen, voor buiten deze stad. Voor dadelijk 10 meiden, mits goede getuigen, goed loon bij deftige Familien, in toehuizen, die | |
[pagina 230]
| |
zin en lusthebben komen in persoon, ieder middag, op het bepaalde voor dienstboden na 4 uur. Nog gevraagd voor dadelijk in diensttreding. Een beschaafd, Geh. persoon, tegen genot van vrije woning en goed salaris de vereisten zijn fraaij vlug schrijven, niet onbekend met de Fransche en Duitsche talen, liefst zonder kinder, Adres als boven te Huur nog verkrijgbaar eenige, goed gelegen Buitens- en optrekken, ook bij Deftige lieden kamers, voor den Zomertijd en binnen deze stad, in huur, menigte groote en kleine perseelen, op goeden stand, en nog massa fraaije Kamers, onder het bestuur dezer Administratie en voor sloopers te koop voor afbraak een Huis tot op den beganen grond in persoon als boven tevens te Koop aangeboden Een Erf groot om de 100 Ellen attentie, onder het Zelve Adres en bestuur Afdeeling administratien handels effekten en commissien voor hijpotheken, geld zoo groote als Kleine Kapitalen Disponibel a 4-Renten, bij aanvraag 10 millen en daar boven, s.v.p. voor Fabriek Trafiek of solide Magazijnhouder, ook wel bij een enkel geacrediteerd Koopman zijn thans 4 vermogen bezittende personen uit den vreemden met aanzienlijk Fortuin, om voor Deelgenoot in een of ander ten zij stille of mede werkend lid wenschen te zijn liefst spoedig doch niet in den Effektenhandel of soortgelijke onsolieden speculatien. Opgaven duidelijk aan voornoemd Adres, waardoor alle Gehijmhouding van ouds bekend steeds blijft gewaarborgd en verzekerd. Let wel op. Verdekte Billetten geen Regard, nog minder op onbeschaafde, karakterlooze, lage, lasteraars. enz.’ De zaken floreerden, want of de bemiddeling nu tot stand kwam of niet, Onstée ontving steeds inschrijfgeld van alle partijen, zowel van degenen die personeel zochten als van hen die zich aanboden. In zijn ‘gedenkschriften’ meldt Onstée dat hij lang niet altijd - zoals hij adverteerde - personeel leverde dat gegarandeerd vrij was van sterke drank. Hij leende geld tegen woekerrente. Hij trad op als huwelijksbemiddelaar en hield daarbij vooral zijn eigen belangen in het oog. In een ‘Herinnering aan vader Onstée’ gaf in Asmodée van 10 november 1880 een redacteur van het blad een persoonsbeschrijving van Onstée: Advertentie in Asmodée van 4 juni 1863.
Advertentie in Asmodée van 11 juni 1863.
| |
[pagina 231]
| |
‘Zijn kleeding en de eigenaardige wijze, waarop hij hoed en bril droeg maakten hem dadelijk kenbaar, en het was volmaakt onbegrijpelijk om na te gaan hoeveel jaszakken de man aan zijn costuum voerde, want uit ontelbare openingen kwamen papieren en documenten te voorschijn, terwijl hij ten overvloede nog een paar pakketten onder de armen torschte. Eiken Zondag kon men hem, deftig witgedast, koers zien zetten naar de Oudekerk, waarin hij een eigen plaats rijk was, en waar hij door een luidruchtig meêgalmen der psalmen en gezangen de stichting trachtte te helpen bevorderen. Tot 's mans eigenaardigheden behoorde, volgens hen, die hem kenden, o.a. de gewoonte, om, wanneer hem op zijn kantoor lastige vragen werden voorgelegd, voor te wenden, dat hij er het wetboek eens op zoude nazien, terwijl hij dan in werkelijkheid, achter de deur van een groote kast verscholen, een slok uit een geheimzinnige flesch nam; in zijn eigen woning had hij nog al eens huiselijk dispuut, waarbij het lang niet malsch toeging en dat meestentijds daarmede eindigde, dat hij met een gezangboek voor een open raam ging zitten en een stichtelijk lied voordroeg, waarin de fraaije tirade voorkwam: “Hoe liefelijk, hoe vol zaligheid / Is deze rust, na zooveel strijd!”’ De reputatie van Onstée kwam steeds meer onder druk te staan. In zijn ‘gedenkschriften’ klaagt hij: ‘Lasteraars, en mijn God, wie heeft zich in dit tranendal over geen laster te beklagen, vertelden echter dat ik in mijn zaken onbehoorlijk handelde; zij gaven mij b.v. de schuld, dat een jong man wien ik contanten leende, mij deze op zijn tijd niet kunnende terug geven, de handen aan zijn leven sloeg, even als of ik hem in het water gegooid of in de rivier gedreven had, ik die hem alleen verklaarde, dat ik, als hij niet betaalde, zijn superieur van de zaak zou kennis geven.’ Eveneens als ‘laster’ benoemt hij andere beschuldigingen: hij zou dienstmeisjes die zich aanboden gratis zijn eigen stoep laten kuisen; hij zou onder valse beloften meisjes uit de provincie naar Amsterdam lokken om ze daar te exploiteren; hij zou personen wier goederen hij administreerde afzetten. In 1854 vierde Onstée zijn zilveren bruiloft onder andere met de uitgave van het werkje Gods woord, dat hij in ruil voor f 3, - sleet aan iedereen die iets van hem gedaan moest krijgen. Ondanks deze agressieve colportage (of juist daardoor...) lijkt dit werkje van de aardbodem verdwenen te zijn. De stemming in de pers en in de stad keerde zich steeds meer tegen Onstée. In 1861 culmineerde een en ander in wat Asmodée het ‘Onstée-oproer’ noemde. Dat werd ook de titel van een brochure die in april van dat jaar verscheen: Het Onstée-oproer in Amstelredamme. (den 12den van GrilmaandGa naar eindnoot3. 1861.) Beschreven door Nicodemus Maccabeus, chronyckschrijver van Z.M. Asmodée I. Deze geheel in bijbelse taal gestelde brochure verhaalt hoe Onstée vanwege zijn dubieuze praktijken keer op keer van de Beurs (gelegen op de Dam) gedrongen werd, maar telkenmale deed hij nieuwe pogingen om binnen te komen. Schooljongens spijbelden om ‘met onverholen bewondering te gaan aanschouwen, hoe Onstée als een bom van de trappen van het Beurs-gebouw kwam vliegen’. Het schijnt dat Onstée ook een keer het hele beursuur lang in het urinoir is ingesloten.Ga naar eindnoot4. In februari 1861 werd olie op het vuur van de Onstée-haat gegooid door het toneelgezelschap van Van Lier. Op 7 februari ging daar in première het stuk Het huur- en verhuurkantoor van Onzin & Co, waarin met gemak Onstée en zijn bedrijf te herkennen waren. Zijn welgelijkend portret verscheen op | |
[pagina 232]
| |
het affiche van de voorstelling (welk affiche helaas niet is overgeleverd). Op 6 februari had Asmodée het publiek al attent gemaakt op de overeenkomst tussen Onstée en de titelfiguur van het stuk dat de volgende dag in première zou gaan. Van het betreffende ‘blijspel in drie bedrijven met zang’ zijn in het Nederlands Theaterinstituut twee handschriften bewaard gebleven.Ga naar eindnoot5. De oudste versie is een waarschijnlijk betrekkelijk getrouwe vertaling door F.D. Zimmer Bz. (wellicht een pseudoniemGa naar eindnoot6.) van een stuk van de Duitser B. Bacharach. Dit stuk - Das Versorgungs-Comptoir oder: Gesellschafterin und Näherin. Posse in 3 Akten - werd in 1851 in het Duits in Amsterdam opgevoerd. De handeling speelt zich af in Berlijn en omgeving. Waarschijnlijk wilde Van Lier gewoon een Nederlandse vertaling van het Duitse stuk opvoeren, maar kwam men tijdens de voorbereidingen op het idee om de handeling naar Amsterdam te verplaatsen en op Onstée toe te spitsen, die door zijn mislukkende Beursbezoeken immers steeds bekender en meer omstreden werd. In de oorspronkelijke tekst zijn veranderingen, bekortingen en uitbreidingen aangebracht die leidden tot de definitief gespeelde tekst, zoals die in het andere handschrift - het souffleursexemplaar - is terug te vinden. De handeling speelt nu in Amsterdam en Haarlem. Het eerste bedrijf toont het kantoor van Onzin, die met al zijn eigenaardigheden geportretteerd wordt. Zelfs de krant is bewaard die op het toneel gebruikt werd (het Algemeen Handelsblad van 8 februari 1861), waarin naast de hierboven geciteerde advertentie een namaak-advertentie is ingeplakt, die op het toneel door Onzin werd voorgedragen: Programma van het Huur- en Verhuurkantoor van Onzin & Co. (Collectie Nederlands Theater Instituut)
‘Atentie te Koop - en te huur - dadelijk ten kantooren van Onzin en Comp: - Diverente. Zoo groote als kleine heeren-huize met en zonder tuin - verdient opmerking - onder de massas - onherroepelijk vaste-broodwinning jaarlijks zuivere inkomsten, edoch aangezien op Zon en feestdagen geen audientie ten kantore van Onzin en Comp: alwaar gevraagt word 47 vrouwen affaires alle proefhoudend 49 stikkedoors, 7 strijksters. alles zonder kinderen en tot de gegoede stand behooren. N.B. waarschuwing N.B. doet deze administratie, zooals dat alom veele jaren gunstig bekend ook eenig is - eenieder doe zijn voordeel en wachten zich voor schade voor Nota dezer.’ Enzovoort. | |
[pagina 233]
| |
In het eerste bedrijf worden via Onzin & Cie een naaister en een juffrouw van gezelschap bemiddeld voor de rijke familie Werner. De heer en mevrouw Werner weten niet, dat hun zoon de vrouw met wie hij in het geheim getrouwd is als juffrouw van gezelschap aan hen wil voorstellen. Door slordigheid van de klerk van Onzin worden de namen en functies van de beide dienstbaren verwisseld, hetgeen in de twee volgende bedrijven tot vele voorspelbare misverstanden leidt. Uiteindelijk wordt iedereen gelukkig, behalve Onzin, die het huis uit gegooid wordt als hij zijn bemiddelingshonorarium komt ophalen. De link tussen Onzin en Onstée wordt onder andere gelegd door te zingen coupletten als: ‘'k Heb keukenmeiden, kameniertjes,
Loopjongens, allen bij 't douzijn,
Voor alle mogelijke vakken,
Voor alle standen groot en klein
Ik heb ook groote kapitalen
Te plaatsen geld op Hypotheek,
'k Help velen ook aan goede posten,
Al speelt men mij een slechten streek,
'k Ben aan de beurs, ook soms daar buiten,
't Verkoophuis ben ik vrij en frank.
Men duldt mijn bril ik leen ook duiten,
En drink ook nooit geen sterken drank.’
En: ‘Een zeker heer in Amsterdam.
Kreeg in de laatste weken,
Toen hij aldaar ter beurze kwam
Het loon voor zijne streken
Die man had daar zooals ik hoor
Een huur en een verhuur kantoor.’
Een curieus detail is, dat Benjamin van Lier tijdens de voorstelling Onstées eigen karakteristieke jas droeg. Op de ochtend van de première zat Onstée op de stoep van zijn huis. Een koopman bood hem geld voor zijn chambercloak. Onstée weigerde aanvankelijk, maar stemde toe toen het bod overdreven hoog werd. Vervolgens verkocht de koopman de jas door aan Van Lier. Toen Van Lier aan het slot van het eerste bedrijf teruggeroepen werd, zei hij: ‘Het spijt mij, heeren en dames, dat ik u moet verlaten, maar het is tijd om naar de beurs te gaan, waar ik zeker niet zoo pleizierig zal ontvangen worden als hier!’ De toejuichingen van de zaal bereikten hun hoogtepunt toen in het laatste bedrijf Onzin door zijn mede-acteurs van het toneel werd gedrongen.Ga naar eindnoot7. Volgens de brochure Het Onstée-oproer maakte het stuk snel furore: ‘Ende het volk stroomde van alle kanten naar dien
Schouwburg ofte komedie henen;
Ende op die wijze werd Onstée een voorwerp van
algemeene spot ende de kwade pier bij groot
ende klein, bij oud ende jong, bij rijk ende arm,
bij voorname lieden ende gemeen;
Ende er heerschte eene algemeene Onzin-woede;
Ende er kwamen veerzen ofte rijmelarijen uit op
Onzin, bij de vleet;
Ende er werd een onzin-polka gecomponeerd
ende er werden bij de banketbakkers Onzin-
koekjes gebakken ende verkocht;
Ende er werden liedekens gemaakt op Onzin ende
langs s' heeren straten gezongen met ende
benevens andere onzinnige liedekens;
Ende alzoo onzin rijmende, onzin polkeerende,
onzin zingende, ende onzin etende, werd
voortdurend aan Onstée gedacht;
Ende de verbittering tegen dezen man, in plaats
van weggepolkeerd, weggezongen ende wegge-
geten te worden, was steeds toenemende met
toeneemsel ende werd inderdaad onzinnig.
Ende het was aldus, dat een geheel volk opgeruid
werd tegen een eenig man.’
| |
[pagina 234]
| |
De voorstelling van Van Lier was ongehoord succesvol. Tussen 7 februari en 25 maart werd het stuk 24 keer opgevoerd. Normaal gesproken werd zo'n klucht hoogstens een paar keer herhaald. Het Algemeen Handelsblad van 11 februari karakteriseerde het als ‘een product, dat voorzeker niet uit het oogpunt van letterkundige waarde door de directie ten tooneele is gebragt; als middel om eene goede recette te maken beantwoordt het evenwel volkomen aan het doel, want het publiek stroomt bij elke voorstelling in zoo grooten getale toe, dat het ruime gebouw niet alle schouwlustigen kan bevatten. Al moge deze soort van local Scherz aan het groote publiek behagen, het behoeft geen betoog, dat wij daaraan onze goedkeuring niet hechten kunnen. Het stuk is, zoo wij ons niet vergissen, niet geheel nieuw, maar op een bestaanden toestand toegepast. Zonder voor of tegen de bewuste zaak of den bedoelden persoon partij te trekken, komt ons de strekking van dit stuk minder gepast voor; hadde men inderdaad eene karakterschets geleverd, zooals Molière in zijn: Tartuffe, die daarin de ondeugden van een zijner tijdgenooten schildert, dan zouden wij, om het leerzame en goede, dat in zulk een stuk kan gelegen zijn, er ons mede hebben kunnen vereenigen. Met voordacht onthouden wij ons van eene verdere analyse, en ook over de opvoering zullen wij niet uitweiden. Wij herhalen het: het stuk heeft alleen de verdienste volle zalen te maken, en zal dat waarschijnlijk nog langen tijd doen.’ Van Lier exploiteerde het succes onder andere door in een ballet-pantomime Marco Bomba of de Sergeant Werver ook een door Fanny en Lion van Lier gedanste ‘Onzin-polka’ op te nemen.Ga naar eindnoot8. Het voortdurende en steeds populairder wordende volksvermaak dat zich bij de trappen van het Beursgebouw voordeed, had inmiddels ook de aandacht van de autoriteiten getrokken. In de krant werd de op 10 april gedateerde boodschap overgenomen die burgemeester en wethouders aan de beursmannen deden toekomen: ‘Burgemeester en wethouders hebben zich, wegens de ongeregeldheden, die in den laatsten tijd herhaaldelijk op de beurs hebben plaats gevonden, verpligt geacht de beursbezoekers uit te noodigen tot voorkoming der ongeregeldheden en handhaving der orde mede te werken ten einde hen niet te nopen tot het nemen van maatregelen die veler belangen zouden schaden.’Ga naar eindnoot9. In een geharnast commentaar liet het Algemeen Handelsblad de volgende dag weten dat - hoewel het niet de minste sympathie had ‘voor den persoon, die het voorwerp is dezer reeds te dikwijls herhaalde aanrandingen’ - het uit moest zijn met de ‘vechtrumoeren’ op de beurs en dat op deze manier de ‘regtsveiligheid’ in gevaar kwam. Van het Onstée-oproer zelf geeft het Algemeen Handelsblad van 15 april 1861 maar een piepklein verslag: ‘Gisteren namiddag is op den Dam eene overgroote volksmenigte zamengeschoold, dewijl de bekende O. zich op de beurs bevond en die niet durfde verlaten. Nadat hij de beurs eindelijk had verlaten, is de volksmenigte dermate opgedrongen en heeft zich tegen de politie verzet dat een detachement dragonders, dat reeds gerequireerd was, benevens de politie, genoodzaakt zijn geweest gebruik van hunne wapens te maken, waarbij eenige ligte verwondingen hebben plaats gehad. Twee der belhamels zijn in bewaring genomen.’ Nadere gegevens zijn beschikbaar via Asmodée en zijn brochures. | |
[pagina 235]
| |
Toen Onstée op 12 april de Beurs bezocht, werd hij weer naar buiten gegooid, maar deze keer greep de politie in. Er was veel volk op de been - koning Willem iii bracht juist zijn jaarlijkse bezoek aan de hoofdstad en verbleef in het paleis op de Dam - en dat volk maakte gemene zaak met de beurslui tegen de politie. De Asmodée-redacteur herinnerde zich in 1880 dat op die twaalfde april het plein voor het Beursgebouw door de cavalerie was afgezet. Duizenden toeschouwers kwamen een kijkje nemen. Aanvankelijk gebeurde er niet veel. De schooljongens gingen eten en besloten om half zes terug te komen en te verzamelen voor het Pavillon Italien, een banketbakkerswinkel vlak naast de Beurs. Om half zes was zowel het getal toeschouwers als dat van cavaleristen en agenten sterk gegroeid. Het gerucht ging dat de koning voor het raam van het paleis op de Dam stond te kijken. De burgemeester, de commissaris van politie, de procureur-generaal en andere autoriteiten bevonden zich met Onstée in de Beurs. Eindelijk ging een zijdeur open en verscheen Onstée te midden van de autoriteiten: ‘Nog op den dag van heden, meen ik het niet te beschrijven spektakel te hooren, dat bij de verschijning ontstond en dat aan het krijgsrumoer van eene horde wilde Indianen deed denken; een vreeselijk gedrang ontstond en het was een waar raadsel, hoe men er in slagen zoude om de oorzaak van het oproer een veiligen aftocht te bezorgen, toen tot overmaat van ramp, door 't geweldige opdringen eene gaping in de gelederen der politieagenten en militairen ontstond, waarvan 't publiek Titelpagina van Het Onstée-oproer
gebruik maakte om te trachten Onstée te naderen. 't Moment was kritiek en er was bevel gegeven (naar men zegt door den procureur-generaal Schooneveld) om de sabel te trekken. | |
[pagina 236]
| |
menigeen gevoelig met het plat van de sabel had kennis gemaakt, gelukte, waarna men Onstée, onder sterke bedekking, naar 't hoofdbureau van politie in de Spinhuissteeg vervoerde, waar hij den nacht doorbragt, om eerst den volgenden morgen naar zijne woning terug te keeren.’Ga naar eindnoot10. De van zijn oor ontdane heer was een koffiehuishouder uit de Kalverstraat. Hoewel in andere plaatsen het idee heerste dat er vele doden en gewonden waren gevallen, bleef het aantal slachtoffers beperkt tot één agent die bezweek aan de mishandelingen van het publiek.Ga naar eindnoot11. De opvoeringen van Onzin & Comp. werden op last van de politie gestaakt. A. van Lier liet zich echter niet voor één gat vangen. In het Algemeen Handelsblad van 17 april werd de ‘Onzin-polka’ van Fanny en Lion van Lier gewoon aangekondigd als de ‘Non-Sens Polka’. Het blijspel Een ons thee - dat kennelijk ook over Onstée ging - werd op last van de overheid niet opgevoerd. In de kolommen van het Algemeen Handelsblad deden zich in de dagen volgend op het Onstée-oproer nog enkele schermutselingen voor. ‘Een burger van H[aarlem]’ liet op 15 april een advertentie plaatsen waarin hij de waarschuwing die burgemeester en wethouders op 10 april deden uitgaan een provocatie noemt. Hij suggereert dat deze provocatie ingegeven was door orthodoxe elementen. Hij heeft daarbij het oog op de personen die actie voerden om de koning een Statenbijbel in prachtband aan te bieden: ‘zijn er dan andere roekeloozen in het spel of achter de schermen, plannenmakers van Staten-Bijbels en gewelddadige reactie, welke het schandaal gewild, en gezocht hebben en misschien de stedelijke overheid, al zij het dan middellijk, tot die provocante en ontijdige uitnoodiging hebben aangezet?’ De boekhandelaar Cd. Barger laat op 17 april in een advertentie weten dat er scherpzinnigheid ‘van een geheel eigen aard’ nodig is om tot deze complottheorie te komen. In een ingezonden brief maakt de ‘burger van Haarlem’ op 20 april duidelijk dat er wel degelijk ‘conspirateurs’ in den lande zijn, die ‘godsdienstige hartstogten [willen] opwekken en daarvan een hefboom maken tot het bereiken van staatkundige doeleinden’. Er was immers een christelijke krant die de aanbieding van een Statenbijbel aan de koning interpreteerde als een uitnodiging om ‘de tegenwoordige Staats-Inrigtingen eingendunkelijk te schenden en met geweld de hand te slaan aan de ook door Zijne Majesteit bezworen grondwet’. Conspirateurs maken van iedere gelegenheid gebruik om volksgisting te doen ontstaan en een wig te drijven tussen publiek en overheid. Bovendien was er het gerucht dat op de Beurs in de laatste dagen voor 12 april vele onbekende personen gesignaleerd waren.
Na de gebeurtenissen van 12 april 1861 hield Onstée zich gedeisd. Hij werd nog enkele malen onder politiebegeleiding naar de kerk gebracht, maar op de Beurs deden zich geen ongeregeldheden meer voor, omdat Onstée er niet meer kwam. In de ‘gedenkschriften’ wordt beweerd dat Onstée dit niet deed uit vrees, maar omdat de autoriteiten dreigden hem als vreemdeling het land uit te zetten, als hij door verder beursbezoek aanleiding zou geven tot ongeregeldheden. Een verzoek tot naturalisatie werd hem geweigerd. Op 25 februari 1863 overleed Onstée ‘aan de gevolgen eener hikziekte’.Ga naar eindnoot12. | |
[pagina 237]
| |
Asmodée luidde hem uit op 5 maart onder de kop ‘De dood van een groot burger’: ‘Nederland trof een groot verlies... Amsterdam heeft een voortreffelijk burger verloren, de vaderlandsche letteren ontviel een stijlist bij uitnemendheid, de hervormde kerk een van hare steunpilaren, de psalmzingers bij onze godsdienstoefeningen een van hunne stoutste voorzangers... |
|