| |
Berichten
D.F. McKenzie (1931-1999)
Donald Francis McKenzie.
Op 22 maart 1999 overleed te Oxford de Brits/Nieuw-Zeelandse boekhistoricus Donald Francis McKenzie. McKenzie, geboren in Nieuw Zeeland (5 juni 1931), maar evenzeer thuis in Engeland, geldt als een van de meest invloedrijke boekhistorici van de afgelopen decennia. Na te hebben gewerkt als postbeambte ging hij in 1956 Engels studeren aan de Victoria University te Wellington om zijn belangstelling voor het Britse drama te voeden. In 1960 kreeg hij een beurs om in Cambridge te gaan werken als onderzoeksstudent. Hoewel zijn belangstelling aanvankelijk vooral uitging naar de bestudering van de werkomstandigheden in de drukkerijen ten tijde van de Renaissance, richtte hij zich nadien hoofdzakelijk op de geschiedenis van de Cambridge University Press. Het resultaat van zijn onderzoek was The Cambridge University Press 1696-1712: a Bibliographical Study, een standaardwerk dat in 1966 werd gepubliceerd door de uitgeverij die ook onderwerp van zijn studie was. Met zijn werk zette McKenzie een nieuwe bibliografische standaard, vooral ook omdat hij de schat aan beschikbare archiefgegevens over de drukkerij in zijn bibliografie wist te verweven. Op die manier bood hij niet alleen een uiterst nauwgezette, uitvoerige en gedetailleerde bibliografie, maar gaf hij tevens een verhelderend inzicht in de dagelijkse praktijk van de drukkerij.
Later keerde hij terug naar Nieuw
| |
| |
Zeeland, maar zijn aandacht bleef uitgaan naar de Britse boekgeschiedenis. Pendelend tussen zijn twee thuishavens werkte hij aan diverse studies op het gebied van de Britse boekgeschiedenis, terwijl hij daarnaast op tal van andere terreinen culturele activiteiten ontplooide in zijn vaderland. Zo was hij in 1962 de oprichter van de ‘Wai-te-ata Press’, waar belangrijke Nieuw-Zeelandse auteurs onderdak kregen. Kort daarvoor was het eerste deel verschenen van zijn studie naar het Londense boekverkopersgilde, Stationers' Company Apprentices 1605-1640 (Charlottesville 1961), waarvan vervolgstudies verschenen in 1974 en 1978.
McKenzies klassieke, analytisch-bibliografische achtergrond weerhield hem er niet van een scherpe blik te houden op recente ontwikkelingen in de boekwetenschap met een meer sociologische invalshoek. Sterker nog, hij zag een belangrijke taak voor de analytische bibliografie, wanneer zij zich zou richten op de nieuwe vragen binnen het vakgebied. In 1985 was McKenzie de eerste spreker in een nieuwe, jaarlijkse serie lezingen in de British Library: de Panizzi Lectures. In zijn Bibliography and the Sociology of Texts (Londen, The British Library, 1986) verwoordde McKenzie zijn ideeën over de rol van de analytische bibliografie. Op overtuigende wijze toont hij in drie achtereenvolgende lezingen aan dat de geschiedenis van het boek in de eerste plaats moet worden opgevat als de geschiedenis van de tekst. De uiteenlopende materiële vorm waarin een tekst kan verschijnen is medebepalend voor de betekenis van die tekst en de interpretatie ervan door de lezer. Bestudering van die fysieke aspecten van een tekst bieden de onderzoeker onder meer de mogelijkheid om beoogde lezersgroepen te achterhalen. De in de analytische bibliografie ontwikkelde methoden en technieken vormen daarom een onmisbaar instrument voor boekhistorisch onderzoek. McKenzie biedt niet alleen een model waarin de meest gangbare materiële vormen (handschrift en gedrukte tekst) kunnen worden ingepast, hij richt zich ook op andere tekstuele vormen, zowel die van een ver verleden (bijvoorbeeld inscripties en beschreven tabletten uit de Romeinse tijd) als die van de toekomst (onder meer de diverse vormen van elektronische tekst).
De bijzondere situatie in zijn thuisland Nieuw-Zeeland bood McKenzie de mogelijkheid om verder te gaan in de bestudering van de maatschappelijke rol van het schriftelijk communicatieproces. De orale cultuur van de oorspronkelijke bewoners van het gebied, de Maori's, was immers relatief recent onder invloed gekomen van de westerse, schriftelijke cultuur van de Britten. De complexe verhouding tussen het gesproken en geschreven woord raakt onder meer een van de meest problematische aspecten van de Nieuw-Zeelandse geschiedenis: het ‘ondertekende’ verdrag uit 1840 (Treaty of Waitangi) tussen de ongeletterde bevolking en de Britse overheersers. Dit resulteerde in zijn Oral Culture, Literacy and Print in Early New Zealand: The Treaty of Waitangi (Wellington 1985).
Zoals Mckenzie in letterlijke zin een man van twee werelden was, zo was hij dat ook binnen het boekhistorisch vakgebied. Met zijn programmatische opvattingen sloeg hij een brug tussen de klassieke bibliografische discipline en de moderne, sociologische benadering. De belangrijkste hedendaagse vertegenwoordiger van deze vernieuwing, de Franse cultuurhistoricus Roger Chartier, ging dan ook enthousiast in op McKenzies handreiking. Kort na het verschijnen van Bibliography and the Sociology of Texts in 1986 verscheen een Franse vertaling (met een inleiding van Chartier) en inmiddels is ook een Italiaanse editie gepubliceerd. In de Britse boekhistorische wereld was McKenzies invloed zo mogelijk nog groter. De ambitieuze meerdelige publicatie van The History of the Book in Britain (waaraan momenteel wordt gewerkt) werd in belangrijke mate geënt op zijn ideeën. Hij was bovendien een van de redacteuren die het project in goede banen moest leiden.
Vele recente boekhistorische publicaties (ook in Nederland) werden gebaseerd op McKenzies verhelderende en inspirerende visie. Een Nederlandse vertaling van de Panizzi Lectures van McKenzie is er helaas nog niet (welke uitgever durft het aan?). Belangstellenden moeten zich vooralsnog tevreden stellen met de Engelse editie. In oktober van 1999 verscheen de langverwachte herduk van Bibliography and the Sociology of Texts - de oorspronkelijke editie uit 1986 was al jarenlang niet meer te krijgen - in zowel een hardback- als een paperback-editie bij Cambridge University Press.
Het moet juist voor McKenzie een groot genoegen zijn geweest dat hij ter gelegenheid van zijn 65ste verjaardag en zijn emeritaat als professor in Oxford werd geëerd met een eigen website: The Unofficial D.F. Mckenzie Home Page (http://www.english.cam.ac.uk/hobo/dfmhome.html). Behalve een impressie van de feestelijkheden en de tekst van de feestrede die werd uitgesproken door geestverwant David McKitterick, biedt de website een beknopte biografie en een
| |
| |
bibliografie van de belangrijkste publicaties van McKenzie. Bovendien is er informatie te vinden over de jaarlijke D.F. McKenzie Lecture. Na zijn overlijden werd een speciale pagina aan de website toegevoegd. Daar is nu onder meer het levensbericht te lezen dat McKitterick bij het overlijden van McKenzie schreef in The Independent.
(GV)
D.F. McKenzie, Bibliography and the Sociology of Texts. Cambridge, Cambridge University Press, 1999, 136 p., hardback: isbn 0521642582, $49.95, paperback: isbn 052164495x, $ 17.95. Te bestellen bij de betere boekhandel.
| |
Nederlands Persmuseum verwerft Eppo Doeve-collectie
Eppo Doeve, Zelfportret, circa 1947.
Een paar maanden geleden verwierf het Nederlands Persmuseum door bemiddeling van affichehandelaar Piet van Sabben een collectie van ruim 2500 politieke prenten, illustraties en schilderijen van Eppo Doeve in bruikleen. Deze verzameling sluit nauw aan bij de ongeveer 2500 politieke prenten van Doeve die het museum enkele jaren geleden in langdurig bruikleen kreeg van uitgeverij Elsevier. De nu verworven collectie was jarenlang op geslagen in een container in de fabriekshal van een drukkerij in Badhoevedorp en stond voor ruim een miljoen gulden op de balans van dit bedrijf.
Eppo Doeve, ‘Dat wat het kabinet betreft, en nu jullie daar’. ‘Als de tweede kamer het regeringsprogramma afzwakt, zal het nvv niet meedoen aan gesprekken over het centraal akkoord.’ Politieke prent voor Elseviers Magazine, 29 september 1973.
Doeve (1907-1981), die voor de oorlog al voor diverse opinieweekbladen had gewerkt, trad kort na de bevrijding in dienst bij Elseviers Weekblad, waaraan hij tot zijn dood verbonden bleef. Hij maakte hiervoor wekelijks een politieke prent, vaak op aanwijzingen van de redactie. Daarnaast leverde hij illustraties bij binnen- en buitenlandse reportages. Naast zijn werkzaamheden voor Elseviers Weekblad was hij actief als ontwerper van affiches, decors, reclamecampagnes en de bankbiljetten uit de jaren vijftig. Deze veelzijdigheid komt tot uiting in de onlangs herontdekte collectie. ‘Behalve de kloeke lijnen van de cartoonesk-politieke prenten tekende hij ook waarheidsgetrouwe taferelen met een gedetailleerde penvoering, soms zelfs met de verfijning van een gravure, stadsgezichten met een bijna fotografisch realisme en vaardig getroffen landschapjes in zwierige krijtstrepen’, meldde NRC Handelsblad.
De nu verworven collectie sluit nauw aan bij de collectie van het Nederlands Persmuseum, waar al veel werk van gerenommeerde politieke tekenaars als Albert Hahn, diens stiefzoon Albert Hahn jr, Tjerk Bottema en Lex Metz wordt bewaard. Gezien de diversiteit ervan moet echter, nadat de collectie is geïnventariseerd en ontsloten, nog wel worden besloten of het Persmuseum alles in eigen huis houdt. ‘De politieke prent is ons uitgangspunt, omdat die in veel gevallen beeldbepalend is geweest voor dag- en opiniebladen en een directe relatie heeft met de actualiteit. En daar horen ook de journalistieke tekeningen bij reisreportages bij. Maar deze collectie omvat ook heel wat schilderijen, en dat is nieuw voor ons. We zullen nog moeten bekijken wat we daarmee gaan doen’, verklaarde assistent-conservator Stef Severt tegenover NRC Handelsblad.
| |
Reacties op Houthakker
Op het interview met Lodewijk Houthakker kwamen talrijke enthousiaste mondelinge en schriftelijke reacties binnen. Veel dank hiervoor. Ook ontvingen ondergetekenden enkele correcties en aanvullingen die wij de lezers van De Boekenwereld niet willen onthouden. Ronald Breugelmans wees er terecht op dat het beeldmerk van Bernard Houthakker niet als humilibus beatur maar als beatur humilibus gelezen moet worden. Het gaat immers om de volgorde B.H. (Bernard Houthakker). De tekst is op dezelfde wijze aangebracht als perfer et obdura, de spreuk op het boekmerk van de Amsterdamse bijbeldrukker Paulus van Ravesteyn.
Prof. Eddy de Jongh attendeerde ons op zijn publicatie ‘De hoofdzonden van Houthakker’ in Kunstschrift 34 (september/oktober 1990), p. 7-8, die ons inderdaad was ontgaan. In dat stukje citeert De Jongh enkele saillante uitspraken van Houthakker, zoals: ‘Er is veel lui geld in de wereld, en lui geld weet niets.’ Houthakker, die vanaf 1946 enkele jaren privé- | |
| |
les kunstgeschiedenis heeft gehad bij Willem Vogelsang, heeft voor de meeste kunsthistorici geen goed woord over. Het kunsthistorisch instituut in Utrecht duidt hij dan ook meestal aan met de term ‘blindeninstituut’.
J.F. Heijbroek en E.L. Wouthuysen
| |
Protestantism crossing the seas
Donderdag 25 mei 2000 te 14.00 uur organiseert de ub-vu te Amsterdam een symposium over de rol van het protestantse boek in de Engels-Nederlandse culturele uitwisseling. Sprekers op dit symposium zijn prof. dr. F.A. van Lieburg, die de eerste ‘Mr. H. Bos-lezing’ houdt, prof. dr. R.J. Lyall en prof. dr. P.G. Hoftijzer. Tijdens het symposium vindt de presentatie plaats van: Protestantism crossing the seas. A short-title catalogue of English books printed before 1801 illustrating the spread of Protestant thought and the exchange of ideas between the English-speaking countries and the Netherlands. Compiled by M.L.H.M. Le Cat. Edited by W. Heijting with the assistance of S. van Daalen (hes & De Graaf Publishers). De beschreven collectie van 5600 Engelse drukken in de ub-vu is buiten de Engelstalige landen een van de grotere en in Nederland veruit de grootste verzameling op dit gebied.
Nadere informatie: ub Vrije Universiteit, afd. Handschriften & Oude Drukken/Studiecentrum voor Protestantse Boekcultuur, De Boelelaan 1103, 1081 hv Amsterdam. Tel. 020.4445184. E-mail: odr@ubvu.vu.nl.
| |
Tentoonstellingen in de UB
Twee kleine tentoonstellingen in de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam vormden de directe aanleiding voor het verschijnen van de twee boeken die hier ter sprake zullen komen. (zie ook de rubriek ‘Verschenen boeken’) Boeken over mooie boeken, hoe kan het ook anders, maar wel van geheel verschillende aard.
Het boek Nederlandse industriële boekbanden. Een keuze uit de collectie A.S.A. Struik in de Universiteitsbibliotheek Amsterdam is een rijk geïllustreerde tentoonstellingscatalogus. Liefst 280 kleurenfoto's met korte beschrijving geven een beeld van de ontwikkeling van de industriële boekband sedert de tweede helft van de achttiende eeuw. Hoewel de ‘echte’ industriële banden pas in de eerste helft van de negentiende eeuw in grote aantallen geproduceerd werden en over het algemeen van linnen waren, stammen de eerste kartonnen en perkamenten banden uit de jaren zeventig en tachtig van de achttiende eeuw. Over het algemeen fungeerden die banden overigens als voorlopige ‘jas’ van het boek. De meeste kopers lieten hun boeken door professionele boekbinders in een band van eigen voorkeur binden. Vanaf de eerste linnen banden, die stammen uit 1825 en in Engeland gefabriceerd werden, stak het linnen als boekbandmateriaal de Noordzee over naar Nederland, waar het materiaal vanaf de jaren veertig pas echt doorbrak. Maar daarna ging het dan ook snel: de periode 1840-1850 bleek een opmaat voor de tweede helft van de negentiende eeuw, waarin het linnen definitief het pleit voor zich beslechtte. Met blind- en goudstempeling versierde linnen banden bepalen voor een belangrijk deel het beeld van de boekband uit die tijd, gestimuleerd door verbeterde stempelpersen, die vanaf 1850 in gebruik kwamen. In het laatste deel van de negentiende eeuw gingen kunstenaars zich bemoeien met de bandversieringen, wat in het begin van de twintigste eeuw tot ware juweeltjes zou leiden, zowel bij de geïllustreerde als de typografische banden. Het waren niet de minsten die zich met de band bezighielden: Fré Cohen, Jan van Krimpen, S.H. de Roos en Hans Borrebach zijn zo maar wat namen.
De indeling van de catalogus volgt de hierboven geschetste chronologische weg aan de hand van veel fraaie voorbeelden. Naar het einde van de catalogus toe komen dan nog enkele specifieke thema's voor het voetlicht, zoals oorlog, vervoermiddelen en typografie, die in de tentoonstelling ongetwijfeld veel aandacht zullen hebben getrokken.
Zoals uit de titel duidelijk wordt, zijn de meeste in de catalogus opgenomen boekbanden afkomstig uit de collectie van Albert S.A. Struik, voormalig steenkool- en stookoliehandelaar en uitgever. Om het verhaal van de industriële boekband rond te kunnen maken heeft men voor de catalogus tevens gebruikgemaakt van de collecties van enkele particulieren en de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam. Deze bibliotheek bezit sinds 1989 het Nederlandse deel van de collectie-Struik. De tienjarige band tussen verzamelaar en bibliotheek vormde de aanleiding voor de tentoonstelling en bijbehorende catalogus, die niet alleen veel illustraties bevat, maar tevens een interview met Struik en een literatuurlijst over het onderwerp. Die literatuurlijst is noodgedwongen kort: het onderwerp mag zich pas sedert een aantal jaren in een groeiende belangstelling verheugen en dat vooral door het pionierswerk van Struik. Deze catalogus zal
| |
| |
ongetwijfeld een steentje bijdragen aan die belangstelling.
Tegelijkertijd met de Struiktentoonstelling werd er in de ub Amsterdam een kleine tentoonstelling gewijd aan marginaal, ook wel bibliofiel, drukwerk. Aanleiding was het twintigjarig jubileum van margedrukkerij De Ammoniet, die al lange tijd een innige relatie heeft met de Amsterdamse bibliotheek. Ter gelegenheid van dat jubileum verscheen het boek 't Geluck waeit niemand in den mond. Dit uiterst fraai gedrukte boek biedt de lezer een kijkje in de keuken van ambachtelijk drukker Gerard Post van der Molen, die met zijn bibliofiele drukwerk al jarenlang bibliotheken ondersteunt in hun verzamel-, bewaar- en conserveringsdrift. Zo komt de opbrengst van dit boek in zijn geheel ten goede aan de Universiteitsbibliotheek Amsterdam en de Zeeuwse Bibliotheek te Middelburg, die zich beide op hun eigen wijze bezighouden met bibliofiel drukwerk. Door een aantal, ook al weer fraai afgedrukte, advertenties, waarvan er zelfs één met een ingeplakt plaatje, heeft Post van der Molen de begroting voor het boek neutraal kunnen krijgen, zodat de opbrengst (750 exemplaren × f 47,50 = f 35.625,-) in zijn geheel ten goede komt aan conserveringsprojecten op het gebied van moderne typografie in beide bibliotheken.
Het boek vertelt de geschiedenis van De Ammoniet en de activiteiten die Post van der Molen daarnaast nog ontplooide, zoals de grafische opstelling in de ub Amsterdam en de cursussen die hij gaf. Het boek bevat tevens een bibliografie van al hetgeen er bij De Ammoniet van de persen rolde. Deze bibliografie werd vervaardigd door Ronald Rijkse, conservator bij de Zeeuwse Bibliotheek, die werkelijk alles, tot en met het laatste geboortekaartje, heeft teruggevonden en opgenomen. Wie De Ammoniet, de Zeeuwse Bibliotheek en de ub Amsterdam een warm hart toedraagt en deze wil ondersteunen, moet dit boek natuurlijk aanschaffen.
Dat kan echter ook door de aanschaf van het twaalfde en laatste mapje briefkaarten dat door De Ammoniet vervaardigd werd in het kader van het project de Kaartenbak. In het kader van dit project verschenen twaalf mapjes, waarin zich steeds vijf briefkaarten bevonden met een begeleidende tekst en een boekenlegger. De twaalf mapjes bevatten specimina afkomstig van telkens een andere bijzondere collectie uit de ub Amsterdam. Met de opbrengst van deze mapjes werden steeds conserveringsprojecten gesponsord.
Onderwerp van dit laatste mapje is, hoe kan het ook anders, 100 jaar Nederlandse private presses. De tekst werd verzorgd door de zo-even al genoemde Ronald Rijkse en bevat, naast vijf briefkaarten, een drietal specimina die model staan voor een bepaalde periode in de, vooral in de tweede helft van de twintigste eeuw, rijke geschiedenis van het bibliofiele drukken in Nederland. Let vooral op de boekenlegger bij dit mapje. Er zijn drie versies in omloop: een Amsterdamse versie met het woord ‘zetfoutenduiveltje’, een tweede Amsterdamse versie met het woord ‘zetduiveltje’ en een Zeeuwse versie met ‘zetfoutenduiveltje’. Als u van plan was, met de bibliografie in de hand, Ammonitiana te gaan verzamelen, is deze opmerking voor u van vitaal belang, want ze staat niet in de bibliografie. U ziet: als u echt van alles op de hoogte wil blijven, moet u De Boekenwereld er toch altijd bij houden. Jos van Waterschoot
Nederlandse industriële boekhanden. Een keuze uit de collectie A.S.A. Struik in de Universiteitsbibliotheek Amsterdam. Samengesteld door A.S.A. Struik en Marja Keyser. Amsterdam, 2000, 104 p., isbn 9061250943, f 30,-.
Gerard Post van der Molen en Ronald Rijkse, 't Geluck waeit niemand in den mond. 20 jaar margedrukker De Ammoniet, Amsterdam [enz.], 2000, 256 p., geïll. isbn 9072151186, f 47,50.
Ronald Rijkse, 100 jaar Nederlandse Private Presses, Leiden 2000. Mapje met briefkaarten en een boekenlegger, f 15,-.
| |
Harry Mulisch opent eigen website
Op vrijdag 25 februari organiseerde uitgeverij De Bezige Bij een boekenfeest in de Amsterdamse Vondelkerk. Tijdens de feestelijke bijeenkomst opende boekenweekauteur Harry Mulisch zijn eigen website, www.mulisch.nl. Deze site met als titel Het nieuwe Lichaam wordt nu al door het tijdschrift Elsevier geroemd als ‘Moeder aller sites’. Bij de opening van de site werd Mulisch bijgestaan door Chazia Mourali, die hem ook enkele vragen over de website stelde. Mulisch was echter zwijgzaam en de indruk ontstond dat hij erg aan zijn ‘nieuwe lichaam’ moest wennen. Op vragen over de mogelijkheden van Internet, de opkomst van de nieuwe media en de mogelijke teloorgang van het boek zoals wij het nu kennen, wist Mulisch nauwelijks terzake doende antwoorden te formuleren. Ook in het daaropvol- | |
| |
gende vraaggesprek kwam weinig nieuws aan het licht. Opmerkelijk was de uitspraak van Mulisch dat hij zich feitelijk verwant voelt met de allochtone schrijvers zoals Bouazza en Benali. Op de vraag of hij de boeken van deze auteurs ook wel eens leest, antwoordde hij: ‘Ik ben een schrijver, ik lees geen boeken.’
De website mulisch.nl laat een virtuele architecturale ruimte zien die het meest doet denken aan een kruising tussen een middeleeuws kasteel en een fantasie van M.C. Escher. Door het aanklikken van de ruimten (de kerkers, de trappen, een koepelruimte) worden verschillende thema's van het werk van Mulisch belicht, zoals de dood, de familie en de oorlog. Elk thema wordt aan de hand van uitspraken van de auteur verder verduidelijkt. Daarnaast is het mogelijk om recensies, boekomslagen en manuscripten van de tot het thema behorende boeken op te vragen. Uiteindelijk komt de bezoeker van de site in het walhalla van ‘Het nieuwe lichaam’, namelijk de biografische gegevens van Mulisch die op een tijdbalk zijn geordend, inclusief foto's en korte filmfragmenten van Mulisch en zijn familie. Bijzonder aardig is een fragment van Mulisch met zijn dochters aan een tafeltje bij een groot Amerikaans fastfoodrestaurant.
Omdat Mulisch dit jaar het boekenweekgeschenk Het theater, de brief en de waarheid schrijft, verschijnen enkele titels
van hem in goedkope herdruk. Daarnaast verschijnt het verhaal De kamer, waarmee Mulisch in 1947 in Elseviers Weekblad debuteerde. Aan dit verhaal is een beknopte drukgeschiedenis van zijn romans door Marita Mathijsen toegevoegd.
Kasper van Ommen
| |
Enquête naar de meest geliefde boeken van de negentiende eeuw
Aan het eind van de negentiende eeuw vroeg de redactie van het weekblad De Nederlandsche Spectator haar lezers om een lijstje te maken van de meest geliefde boeken van de negentiende eeuw. Het lijkt de redactie van De Boekenwereld een goed idee om eens na te gaan hoe de opinies over deze vraag ruim een eeuw later luiden.
In de enquête van De Nederlandsche Spectator werden de eerste drie plaatsen afgetekend verworven door de Camera obscura van Hildebrand, de Max Havelaar van Multatuli en de Gedichten van P.A. de Genestet. Daar moet overigens bij bedacht worden dat de Spectator zijn peiling reeds hield in 1891-1892, zodat boeken als Veertien jaar literatuurgeschiedenis van Willem Kloos, Een nagelaten bekentenis van Marcellus Emants en Hilda van Suylenburg van Cecile Goekoop-de Jong van Beek en Donk niet mee konden doen.
Evenals de redactie van De Nederlandsche Spectator vraagt de redactie van De
| |
| |
Boekenwereld u om een lijstje van ten hoogste tien boeken samen te stellen van Nederlandse schrijvers en schrijfsters uit de negentiende eeuw die u ‘het meest en het blijvendst geboeid hebben’. Werken van historici, essayisten en geleerden mogen ook meedoen. Werken van negentiende-eeuwers die pas in de twintigste eeuw verschenen zijn (brievenedities
bijvoorbeeld) zijn evenmin uitgesloten. U kunt de boeken opgeven in willekeurige volgorde: iedere vermelding van een titel telt even zwaar.
Over de uitslag zal aan het eind van dit jaar een bijdrage verschijnen in De Boekenwereld.
Nop Maas
|
|