ke provinciestad dus min of meer tegengesteld aan wat de these van de ‘leesrevolutie’ poneert. Het punt is dan natuurlijk niet of er van een roman waarvan er bij Van Benthem drie werden verkocht, elders in de stad wellicht ook nog een of twee een koper hebben gevonden. (Dat heb ik in mijn oppositie ook gezegd - en niet, zoals Gerits rapporteert, ‘drie is een logisch gegeven waaraan je niet behoeft te twijfelen’.) Maar als iemand aannemelijk zou weten te maken dat het er echt veel meer zijn geweest - en dan denk ik al aan aantallen in de orde van tien of twaalf - tja, dan zouden we met onze reconstructie van de toenmalige leescultuur ernstig in de problemen raken. Van Goinga, die ten aanzien van de these van de ‘leesrevolutie’ vele slagen om de arm houdt, zegt in haar kanttekening bij ons onderzoek niet dat ze zo'n substantieel grotere afzet voor waarschijnlijk houdt, maar wel werpt ze ons voor de voeten dat de mogelijkheid ervan nadrukkelijk moet worden opengehouden.
In onze gedachtewisseling bij de promotie heb ik voorgesteld om de kwestie eens te bekijken vanuit het perspectief van de productie: hoe groot is eigenlijk de afzet die we in een stad als Middelburg maximaal kunnen verwachten op grond van wat we weten omtrent productiecijfers? In dat kader maakte ik het door Gerits gewraakte rekensommetje. Voor zover we gegevens hebben aangaande de oplages van romans gaat het steeds om enkele honderden exemplaren, met incidenteel een uitschieter tot 1000 of 1100. Herdrukken waren hoogst uitzonderlijk. Is het in het licht van deze aantallen, zo vroeg ik, eigenlijk niet op voorhand onaannemelijk dat de roman in Middelburg in wezenlijk grotere aantallen is verkocht dan Van Benthems klantenboeken ons laten zien?
Natuurlijk is die berekening lapidair. Een van de ongeschreven spelregels bij een promotie is dat een vraag niet te ingewikkeld en te genuanceerd mag zijn: de promovendus moet ermee weg kunnen komen. Je kunt je inderdaad met Gerits afvragen of niet de geringe boekafzet buiten de steden in de berekening moet worden verdisconteerd. (Voor Zeeland hebben we daar enig zicht op omdat Van Benthem de hele regio bediende.) Je kunt de zaak nog verder compliceren door erop te wijzen dat de ene provinciestad de andere niet was. (Het Zwolse romanpubliek lijkt overigens eerder kleiner dan groter te zijn geweest dan het Middelburgse.) En ook kan de vraag gesteld worden of wel een evenredig deel van de oplages in de provinciesteden terechtkwam. (Als we Jacob van Lennep, Het leven van C. van Lennep, p. 216 noot 1 mogen geloven, werd van ieder werk van enig belang dat te Amsterdam was uitgegeven, de helft in de stad zelf verkocht.) Maar hoe je ook met deze en nog andere parameters schuift, de uitkomst is nooit dat een echt substantieel grotere romanafzet dan wij hebben gereconstrueerd aannemelijk is. En dan ga ik in de berekeningen, zo beken ik nu maar, steeds uit van een geheel verkochte oplage. Anton Gerits zal dit als man van de praktijk waarschijnlijk een nogal wereldvreemde aanname vinden.
Onze cijfers voor Middelburg zijn daarmee niet boven twijfel verheven maar op grond van ‘circumstantial evidence’ mogen we er, zo geloof ik nog steeds, toch wel enig vertrouwen in hebben en er dus interpretaties op baseren. De markt voor romans en vergelijkbare ‘luxelectuur’, zo kunnen we concluderen, was in Nederland rond 1800 nog zeer beperkt. Dit uitgangspunt blijkt vruchtbaar te zijn voor de verklaring van allerlei boek- en literatuurhistorische ontwikkelingen in die jaren. Gert-Jan Johannes heeft dit aangetoond met betrekking tot het tijdschrift (De barometer van de smaak, Amsterdam 1997) en ikzelf heb het geprobeerd ten aanzien van de roman (Een begrensd vaderland, Amsterdam 1997). Maar tevens - en dat is iets dat Hannie van Goinga in haar rijke studie gedetailleerd in het licht heeft gesteld - wist het boek zijn weg te vinden naar vele lezers die geen (eerste) kopers waren. Dit is waar de discussie over ging. En wat die ‘(te?) grote afstand’ betreft die Anton Gerits ‘weer eens’ heeft ervaren: juist ook met mensen uit de praktijk heb ik over ons onderzoek uiterst geanimeerde en leerzame gedachtewisselingen mogen hebben.