| |
| |
| |
| |
| |
| |
Spookrijden op de digitale snelweg
Paul Dijstelberge
‘Zou jij kunnen uitleggen waarom Plague and Print niet op een cd-rom maar als boek moet verschijnen’, vroeg mijn ongeruste mede-auteur Leo Noordegraaf een paar jaar geleden naar aanleiding van een opmerking van de subsidiegever. Het manuscript was gunstig beoordeeld door ter zake deskundige wetenschappers en geld voor de uitgave was in principe toegezegd. Er waren echter vragen gerezen omtrent de vorm. Wij vonden dat het een boek moest worden, maar daar werd door nwo anders over gedacht. Men had juist besloten dat de wetenschappelijke wereld, waar het de wijze van publiceren betrof, moest worden gestimuleerd om van de gebaande paden af te wijken door te kiezen voor digitale uitgaven. In ons geval was het een lastig probleem: de tekst was al opgemaakt voor de zetmachine, kleur en uiterlijk van de band waren bepaald, de drukker en de binder hadden offertes opgesteld en de productie was gepland. En nu dit. Over een digitale publicatie als cd-rom of op het Internet hadden we überhaupt niet nagedacht, laat staan over de voors en tegens, we wilden immers een echt boek! Een voorwerp waar je als auteur misschien nog maar weinig in zal kijken, maar dat in bibliotheken over de hele wereld op een plank te vinden is. Je kan het in een boekenkast zetten en er af en toe naar kijken, het is iets.
Het werd uiteindelijk een boek. De argumenten tegen een digitale uitgave waren gelukkig overtuigend genoeg. Sentimentele overwegingen - ik wil het vast kunnen houden en erin bladeren - waren daarbij natuurlijk niet aan de orde. Ondanks het gegeven dat de digitale revolutie in volle vaart door de uitgevers- en bibliotheekwereld raast, daarbij zowel haar kinderen als haar ouders verslindend, zullen boeken nog vele tientallen jaren de eerste viool spelen. In dit artikel zal aan de hand van een aantal voorbeelden worden ingegaan op de zin en onzin van de digitale revolutie. Aan het eind zal in het kort worden ingegaan op een aardige en nuttige toepassing: het op eenvoudige en weinig kostbare wijze vervaardigen en distribueren van digitale facsimiles van zeldzame boeken.
| |
Waarom sommige teksten beter af zijn als boek
Het boek waar het hierboven om draaide, is een catalogus van Nederlandse teksten over de pest vanaf de vroeg-moderne tijd tot heden aan toe. Daarin zijn alle werken opgenomen waarvan drie of meer pagina's over de pest gaan, gedrukt in Nederland of België en aanwezig in de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam. Een betrekkelijk esoterisch onderwerp dat, zoals gebruikelijk bij dit soort onderwerpen, door een kleine schare intensief wordt bestudeerd en door een veel grotere groep vluchtig wordt gepasseerd op weg naar andere wetenschappelijke doelen. Waarom moest dit een boek worden, in plaats van een computerbestand? De reden die wij aan nwo gaven was de volgende: stel dat je een bibliografie over een onderwerp als dit in een of ander bestand onderbrengt, hoe zit het dan met het gebruik? Een kleine groep mensen zal
| |
| |
deze bibliografie intensief willen raadplegen, een veel grotere groep kijkt er incidenteel in. Moeten gebruikers dan gedwongen worden om zich voor een dergelijk beperkt gebruik de eigenaardigheden van een zoeksysteem eigen te maken? Vanzelfsprekend bestaan er systemen waarvan het gebruik in één oogopslag duidelijk is, maar meestal is de inhoud dan ook betrekkelijk ongecompliceerd of zijn de zoekmogelijkheden gelimiteerd - onvergelijkbaar met de indices waarmee een boek kan worden ontsloten. Daarnaast was het aantal titels in onze bibliografie relatief gering, ruim zeshonderd, en bij een computersysteem denk je toch eerder in duizendtallen of zelfs in miljoenen.
Deze kwestie speelde enkele jaren terug en de technische ontwikkelingen zijn zelfs in die korte periode enorm geweest. Maar ook vandaag de dag zou ik bij een boek als dit kiezen voor een gedrukte uitgave, al zou ik, als er geen subsidie was verstrekt, het werk inderdaad op cd-rom hebben uitgegeven omdat dat nu eenmaal een weinig kostbare wijze van uitgeven is. Die uitgave zou geen voor een zoekprogramma benaderbaar bestand betreffen, maar een document dat een boek zo dicht mogelijk benadert, een ‘elektronische codex’, compleet met titelpagina, inhoudsopgave en indices en even makkelijk te gebruiken als het papieren origineel. Maar het zou niettemin een tweede keus zijn: omdat een dergelijke uitgave moeilijker vindbaar en lastiger toegankelijk is en vanwege de droeve wetenschap dat de levensduur, in verhouding tot die van een boek, gering zou zijn. Een cd-rom gaat fysiek makkelijk honderd jaar mee; de apocalyptische levensduur - van vijf tot twintig jaar - die sommigen aan de cd-rom toeschrijven is gebaseerd op falsificaties van wetenschappelijk onderzoek en doemdenken. Maar hoe kort de afspeelapparatuur meegaat weet iedereen: we hebben allemaal cd-spelers in onze huiskamers die ook bij matig gebruik maximaal vijf jaar meegaan. De levensduur van de cd-rom als standaardmedium wordt hooguit op tien jaar geschat, dan is er weer wat nieuws, met andere schijven en andere spelers. En zo zou de bibliografie dankzij het medium waarop zij was uitgebracht binnen een jaar of vijftien gereduceerd zijn tot de status van de bekende ‘slappe’ 5.25 floppy. Daarvan zie je hier en daar nog wel stoffige stapeltjes, maar alleen excentriekelingen beschikken nog over de computer waarmee ze gelezen kunnen worden. Bij een bibliografie als deze, waarvan de auteurs andere dingen zijn gaan doen en waar geen wetenschappelijk instituut achter staat om de migratie van het ene type drager naar het andere te begeleiden, betekent de ondergang van het
fysieke medium de dood van de tekst. Natuurlijk zal een enkele bibliotheek met verantwoordelijkheidsgevoel de tekst overzetten op een nieuw type schijf die weer een jaar of twintig mee kan. Deze nieuwe editie bestaat dan uit een of twee exemplaren en daarmee is het boek dood.
Resumerend: teksten over een beknopt en marginaal onderwerp, die zijn vervaardigd door individuen die min of meer onafhankelijk van instituties opereren, en die lang mee dienen te gaan, zoals bibliografieën, zijn beter af op papier. De vormgeving van boeken zit dankzij een evolutie van eeuwen zo in elkaar dat de teksten ook over honderden jaren nog begrijpelijk zullen zijn, zelfs als er in geen eeuw meer boeken zouden zijn geproduceerd. Boeken zijn met een minimale verzorging vrijwel onverwoestbaar. Ze hoeven niet, zoals bijvoorbeeld microfilms of cd's, in stofvrije koelkasten te worden bewaard. Zelfs het meest verzuurde negentiende-eeuwse vod is minder kwetsbaar dan de media waarop wij de inhoud ervan proberen te bewaren voor het nageslacht.
| |
Over de betrekkelijke onsterfelijkheid van informatie
Een van de grootste ‘conserverings’-projecten die in Nederland worden uitgevoerd, is het bekende Metamorfoze-project, waarin grote bibliotheken samenwerken onder leiding van de Koninklijke Bibliotheek. De naam is ontleend aan een roman van Couperus (vandaar de ‘z’) en geeft op poëtische wijze de kern van het project weer: de teksten worden van het ene medium overgebracht op een ander. De papieren originelen worden op microfilm gezet en in de nabije toekomst zullen de films weer worden gebruikt als basis voor digitaliseringsprojecten. Er kunnen bij de uitvoering van dit op zich lovenswaardige project niettemin vraagtekens worden gezet. Wat er gebeurt, is in grove lijnen dit: van iedere editie uit de negentiende en vroege twintigste eeuw wordt één exemplaar op microfilm gezet en vervol- | |
| |
gens opgeborgen in een zakje dat door betrokken medewerkers van bibliotheken oneerbiedig ‘lijkenzak’ wordt genoemd. Dat exemplaar is helaas niet het beste of mooiste, want op dat aspect wordt niet gelet. Zo worden boeken in lelijke, twintigste-eeuwse bibliotheekbanden voor ‘eeuwig’ opgeborgen terwijl de andere exemplaren in den lande gewoon door het publiek worden gebruikt en zelfs worden uitgeleend. Dat kunnen dus exemplaren zijn die hun originele band nog hebben of in een veel betere staat verkeren. Die worden vanzelfsprekend op termijn vernield en dan is er nog maar één exemplaar over, of zelfs alleen maar een microfilm. Conservering? Voor het behoud van het opgeborgen exemplaar wordt nauwelijks iets extra's gedaan, dat verkruimt, voortaan onzichtbaar, op de planken van onze bibliotheken. Zo'n metamorfose lijkt meer op het verhaal van Ovidius waarin welsprekende prinsessen veranderen in een vlucht schorre kraaien. Boekhistorici zullen huiveren bij het idee dat een enkel boek met een twijfelachtige status voortaan een editie vertegenwoordigd: de wetenschap heeft hier duidelijk
pas op de plaats gemaakt ten gunste van een vorm van pragmatisme die voorbijgaat aan de meest wezenlijke inzichten van de editiewetenschap. De pseudo-conservering van willekeurige exemplaren is, als die hand in hand gaat met de verwaarlozing van de overige exemplaren van een editie, contraproductief.
Het oude Egypte is het beste bewijs van de stelling dat de geschiedenis misschien wel lessen voor ons in petto heeft, maar dat wij niet in staat of bereid zijn om ze te leren. Iedereen weet dat de pyramiden zijn gebouwd om de gebalsemde lichamen van de farao's voor eeuwig te bewaren. Bijna iedereen weet dat er niet één mummie in een pyramide is teruggevonden. Ze zijn geroofd, samen met de onvoorstelbare schatten waarmee ze waren omringd. De microfilm van het boek wordt opgeborgen in een bouwwerk dat bepaald minder duurzaam is dan de pyramides van de oude farao's. De conclusie moet wel zijn dat wij klaarblijkelijk niet willen dat onze artefacten ons overleven, of denken we dat onze cultuur het eeuwige leven heeft, dat we het einde van de geschiedenis echt hebben bereikt?
Wat voor microfilms geldt, geldt in overtreffende trap voor digitale informatie. We zouden boeken in gecodeerde vorm het heelal in kunnen laten drijven in de verwachting of hoop dat ze ooit worden gevonden en, wie weet, ontcijferd en begrepen. Maar met dergelijke gecodeerde boeken die in het heelal rondzwerven, kunnen we zelf niet veel. Digitale informatie is een zorgenkind. Zelfs onder optimale omstandigheden is er enorm veel aandacht - en dus geld - nodig om dergelijke informatie in leven te houden. We moeten om te beginnen de programmatuur waarmee we toegang krijgen tot digitale informatie in de gaten houden. Zonder bijbehorend programma bestaat een computerdocument uit een zinledige reeks symbolen, vergelijkbaar met de hiëroglyfen zonder de steen van Rosette. Als Bill Gates, de stichter en eigenaar van het bekende softwarebedrijf Microsoft, morgen door een tram wordt overreden, is het maar de vraag of het computerbesturingssysteem Windows hem lang zal overleven. Het toverwoord van de digitale informatie is dan ook migratie: van het ene programma naar het andere, van de ene informatiedrager naar de volgende. Er worden heftige discussies gevoerd over de vraag of we in de toekomst in staat zullen zijn de ‘oude’ programma's en de computers die daarbij horen, na te bootsen op nieuwere modellen. Of we moeten proberen de informatie in for- | |
| |
maten te bewaren die zo algemeen geldig zijn dat iedere computer in de toekomst die zal kunnen lezen.
Informatie migreert dat het een lieve lust is: de tekst van een boek kan, als de auteur maar langzaam genoeg werkt, minstens tien versies van drie of vier verschillende tekstverwerkers hebben doorlopen voor hij via een opmaakprogramma in het computerzetprogamma van een fotozetter terechtkomt. De afgelopen tien jaar gebruikte ik (en met mij vele anderen) 3 inch floppy's gevolgd door 5,25 inch exemplaren in de varianten één- en tweezijdig, met gewone, dubbele en hoge informatiedichtheid, 3,5 inch floppy's in vier formaten, verwisselbare harddisks van 135, 100 en 120 megabyte en herschrijfbare cd-roms van 650 megabyte. Dit alles werd benut in combinatie met acht verschillende typen computers en vier computerbesturingssystemen, elk weer in tal van varianten. Hoeveel informatie overleeft onder dergelijke omstandigheden? In individuele gevallen volstaat wat discipline. Maar hoe gaat het als vele miljoenen of zelfs miljarden megabytes moeten migreren op een moment dat het economisch net niet gelegen komt en er wordt bezuinigd op weinig rendabele instituties zoals bibliotheken? Wat is de overlevingskans van een enkele digitale kopie van een tekst? Zullen de archeologen van de toekomst informatie weten te ontlokken aan een geërodeerde harddisk die ze in de verkoolde resten van de Koninklijke Bibliotheek hebben aangetroffen?
| |
Teksten en bestanden die beter af zijn in digitale vorm
Er zijn teksten die beter af zijn als bestand. Het meest voor de hand liggend zijn natuurlijk de enorme bibliografische bestanden van de grote bibliotheken. Er zijn zonder twijfel mensen die terug verlangen naar de aloude kaartenbak, maar iedereen die een wat ingewikkelder vraag heeft dan de naam van een auteur of de titel van een boek, is dankbaar dat er geautomatiseerde bestanden bestaan. Al is het, zoals hierboven is uiteengezet, waarschijnlijk dat die kaartenbakken het computersysteem ruimschoots zullen kunnen overleven - tenzij ze bewust worden vernietigd zoals enkele universiteitsbibiotheken van plan zijn. Geavanceerde computerbestanden, zoals de Short Title Catalogue, Netherlands of het Amsterdamse isis-systeem (op dit moment de twee belangrijkste bestanden voor boekhistorici die zich met de Nederlandse boekproductie bezighouden) maken het mogelijk om onderzoeksvragen te formuleren die vroeger niet aan de orde waren en dwingen bovendien door hun rigide opbouw de onderzoeker tot een systematische benadering van het materiaal. Het bijeenbrengen en ordenen van deelverzamelingen titels zijn een kwestie geworden van enkele manipulaties achter een terminal. Een onderzoek dat zelfs met behulp van een goede systematische kaartcatalogus nog vele uren tot vele weken zou kosten duurt niet langer dan een minuut.
Een ander type project dat in digitale vorm beter af is, is het elders in dit blad besproken Bibliopolis. Dat was oorspronkelijk opgezet om als meerdelig werk in boekvorm te verschijnen, een project dat het in die vorm niet heeft gehaald omdat boeken bij grote subsidiegevers als nwo uit de gratie zijn. De digitale versie zal nu, naast een tekst die ook als boek had kunnen verschijnen, verschillende typen informatie bij elkaar brengen op een wijze die in boekvorm niet mogelijk zou zijn geweest.
Een bibliografie zoals de recent verschenen Typographia Batava is een geval apart en verdient om die reden onze aandacht. Voor degenen die dit boek niet kennen: in de twee dikke banden met samen meer dan 1400 pagina's is door de eminente boekhistoricus Paul Valkema Blouw het resultaat neergelegd van tientallen jaren onderzoek naar het zestiende-eeuwse boek. Het is een catalogus van alle overgeleverde of uit de literatuur bekende titels die in de jaren 1540-1600 in de Noordelijke Nederlanden zijn verschenen. Wat het boek bijzonder maakt is het gegeven dat Valkema Blouw bijna al het anonieme drukwerk - en dat is een bijzonder groot deel - heeft weten toe te schrijven aan een drukkerswerkplaats. Hij heeft dat gedaan met behulp van een methode die hij dan wel niet heeft uitgevonden, maar die niettemin terecht zijn naam draagt, aangezien hij wel de eerste is die deze werkwijze op enorme schaal en met overtuigende resultaten heeft toegepast. De methode-Valkema Blouw houdt in dat de onderzoeker een nauwgezette studie maakt van initiaalletters en ornamenten in boeken die van een plaats en drukkersnaam zijn voorzien en vervolgens met behulp daarvan de drukkers traceert van ano- | |
| |
niem verschenen werken. De catalogus is terecht in boekvorm verschenen, maar in dit geval is het boek niet meer dan een momentopname van een bestand dat vrijwel dagelijks wijzigingen ondergaat. Er komen, zoals gebruikelijk is bij een werk als dit, af en toe nieuwe edities boven water terwijl in allerlei bibliotheken exemplaren opduiken die niet in de gedrukte catalogus staan. Die mutaties worden verwerkt in het al genoemde isis-systeem van de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam. De Typographia Batava is daardoor een ‘work in progress’. Dat een volgende, uitgebreide en volledig gewijzigde editie nog volledig gedrukt zal worden is niet waarschijnlijk, gezien de vele extra mogelijkheden die de computer biedt voor een
werk als dit. De toeschrijvingen van Valkema Blouw zijn vooral gebaseerd op een werkapparaat dat ruim tienduizend afbeeldingen bevat van typografisch materiaal. Het zijn fotokopieën van pagina's en artikelen, die vaak zijn voorzien van aantekeningen van Valkema Blouw. Dit kwetsbare werkapparaat zal de komende jaren worden gedigitaliseerd, naast een groot aantal pagina's van originelen, zodat uiteindelijk een uniek wetenschappelijk instrument zal ontstaan dat via het Internet wereldwijd raadpleegbaar zal zijn voor onderzoekers en andere geïnteresseerden in het zestiende-eeuwse boek.
| |
Digitaliseren als hulpmiddel voor de conservering
Hierboven zijn digitale documenten beschreven als de kwetsbare couveusekinderen van onze cultuur: ze leiden een virtueel, elektronisch leven dat afhankelijk is van onze wil om ze te voeden en van het ene medium naar het andere over te brengen. Toch kunnen digitale kopieën onder specifieke voorwaarden een belangrijke bijdrage leveren aan de conservering van zeldzame originelen. De meest voor de hand liggende wijze is natuurlijk dat een digitale kopie het mogelijk maakt de toegang tot het origineel te beperken. Een voorwaarde is dan wel dat de kwaliteit van de digitale kopie goed genoeg is. Slechte afbeeldingen vergroten eerder de vraag naar het achterliggende origineel, dat daardoor extra te lijden heeft. De indirecte bijdrage van digitale kopieën aan het behoud van zeldzame originelen is echter belangrijker. Boeken leven bij de gratie van de belangstelling die ervoor bestaat bij een bepaald publiek. Zonder die belangstelling zijn ze onherroepelijk gedoemd te verdwijnen. Toegang tot zeldzaam materiaal via het Internet wekt zonder enige twijfel de belangstelling van wetenschappers voor dit materiaal. Ik zal dit toelichten met een theoretisch voorbeeld waarvan ik hoop dat het ooit realiteit zal worden.
Tellingen in de hiervoor besproken Typographia Batava leverden de verbijsterende conclusie op dat ruim eenderde van de meer dan 7000 edities unica betreft en dat van een kwart slechts twee exemplaren zijn overgeleverd. Die unieke, vaak zeer kwetsbare exemplaren zijn over de hele wereld verspreid en worden niet altijd in grote bibliotheken onder optimale omstandigheden bewaard. De vraag wat de overlevingskans van dergelijke werken op lange termijn is, kan waarschijnlijk door een statisticus worden beantwoord. Vermoedelijk is zij niet groot. Er gaat geen jaar voorbij zonder dat ergens ter wereld een bibliotheek door mensenhanden of door een natuurramp verloren gaat. In de bibliografie van Valkema Blouw kunnen we nagaan hoeveel edities in de loop van deze eeuw verloren zijn gegaan, met de verbranding van de bibliotheek van Leuven
| |
| |
door de Duitsers als dieptepunt: het zijn er vele tientallen.
De wetenschappelijke waarde van veel werken is, door de wereldwijde diaspora, evenmin groot: onderzoekers zullen niet snel een groot aantal reizen kunnen of willen maken om bepaalde boeken in te zien. En dat betekent dat sommige onderzoeken niet plaatsvinden of dat er door lacunes in het onderzoeksmateriaal verkeerde conclusies worden getrokken. Het vastleggen van deze boeken op film en het digitaal toegankelijk maken via het Internet lijken dan ook een zaak die de hoogste prioriteit zou moeten krijgen. Het betreft belangrijke werken uit een cruciale periode in de geschiedenis van ons land. De achteloosheid waarmee deze problematiek wordt behandeld, is schokkend.
| |
Enkele overpeinzingen met betrekking tot de techniek
Een boek is meer dan de tekst. Dat is de reden waarom we boeken meestal als voorwerp trachten te conserveren en veel geld uitgeven aan de restauratie ervan, in plaats van de inhoud te laten overtypen. Ook voor digitale kopieën zou het de norm moeten zijn dat zij het origineel zo goed mogelijk weergeven. Een in een koektrommel gestanste afbeelding van de Nachtwacht is iets anders dan het welbekende schilderij van Rembrandt, ook al zien we op die koektrommel, als we goed kijken, ongeveer dezelfde afbeelding. Niemand zal volhouden dat de koektrommel van zijn tante een uitstekende vervanging is van het origineel, want kijk, je kan Frans Banningh Cock toch zien staan, en ook het kleine meisje dat misschien wel de vrouw van Rembrandt voorstelt, is nog net herkenbaar.
Met digitale facsimiles van boeken ligt dat helaas anders. Om technische en vooral om financiële redenen worden digitale versies gemaakt van boeken die precies lijken op dergelijke koektrommels. Met enige moeite kunnen we de tekst ontcijferen, maar van het uiterlijk van het boek, het formaat of de textuur van de pagina is niets meer over. Dat komt enerzijds omdat de toegepaste technieken zo goedkoop mogelijk moeten zijn en aan schoonheid hangt nu eenmaal een prijskaartje. Teksten pur sang bevredigen ten hoogste de historicus die op zoek is naar feitelijke informatie. Maar wie geïnteresseerd is in de context, en dat zijn tegenwoordig de meeste wetenschappers, komt van een koude kermis thuis.
Hoe gaat het digitaliseren meestal in z'n werk? Boeken worden op microfilm gezet, waarbij al een groot deel van de informatie wordt weggefilterd, vervolgens worden de foto's op een gebrekkige wijze gescand waarbij alle kleurnuances worden teruggebracht tot zwart of wit. Nu zullen de meeste mensen vermoedelijk denken dat dat niet erg is omdat letters zwart zijn en papier wit is, maar dat is een misvatting. De zogenaamd zwarte letters bestaan in feite uit allerlei grijsnuanceringen en dat wordt bij het bekijken van dergelijke bitonale afbeeldingen meteen duidelijk: de letters zijn rafelig en als het digitaliseren in een lage resolutie heeft plaatsgevonden ziet het scherm eruit alsof daar een zwerm spinnen op is neergestreken. Voor boeken met afbeeldingen is een dergelijke handelwijze een ramp. Het eindresultaat is ongeveer even slecht als de hoofdpijn verwekkende films waarop de archieven jaren geleden hun kwetsbare stukken hebben gezet. Genealogen verdienen misschien niet beter, maar de literatuurhistoricus is tegenwoordig meer een cultuurhistoricus dan een filoloog. Een tekst heeft een context. Door hem uit die context te lichten doen we de tekst onrecht en belemmeren we op efficiënte wijze het onderzoek dat ons in staat zou moeten stellen het verleden werkelijk te begrijpen.
Een gunstige omstandigheid van de digitale revolutie is het grote democratische gehalte ervan. De prijs van apparatuur waarmee kan worden gedigitaliseerd is relatief laag en dat betekent dat vele systemen naast elkaar kunnen bestaan. Niemand is derhalve afhankelijk van een autoriteit die besluit dat iets uitsluitend gebeuren mag volgens de methode x. Een voorbeeld: tien jaar geleden kon een facsimile van een zeventiende-eeuws boek uitsluitend in gedrukte vorm worden uitgebracht. Dat kostte minimaal rond de 50.000 gulden per titel: de fotografie, lithografie en het drukken waren het werk van specialisten. Gezien de kleine markt voor dergelijke bijzondere onderwerpen wordt het onmiddellijk duidelijk waarom facsimile-series stuk voor stuk een zachte dan wel een harde dood stierven. Het vervaardigen van een digitale facsimile kost vandaag de dag ongeveer 500 gulden. Er is een investering in apparatuur voor nodig: er dient een digitale camera te worden aangeschaft, een computer, een apparaat
| |
| |
om cd's te maken en de nodige programmatuur. De totale kosten daarvan bedragen echter niet meer dan 10.000 gulden. Het vervaardigen van een facsimile kost een dag, van opname tot eindproduct, en gaat als volgt in zijn werk.
Allereerst dienen de opnamen te worden gemaakt. Met een digitale camera van rond de 3000 gulden kunnen acceptabele afbeeldingen worden gemaakt. Deze hebben niet de kwaliteit die een boekscanner van ruim 100.000 gulden levert, maar geven de gebruiker door de grote natuurgetrouwheid niettemin een goed idee van het boek. De kwaliteit is overigens veel beter dan die van gescande microfilms. Speciale omstandigheden bij het maken van opnamen zijn niet nodig: het gelijkmatige tl-licht van een studiezaal voldoet. Deze digitale foto's worden met behulp van een computer zo bewerkt dat de kwaliteit van het op het scherm getoonde optimaal is. Vervolgens worden de losse opnamen aan elkaar gekoppeld en van indices voorzien op een wijze die technisch wel maar in wezen niet verschilt van de manier waarop een binder vroeger een boek in elkaar zette. Via het Internet kunnen dergelijke digitale facsimiles kosteloos worden verspreid. Daarmee komen twee cruciale voorwaarden voor het voortbestaan van cultureel erfgoed binnen handbereik: een brede verspreiding en, daaruit voortvloeiend, voldoende belangstelling. Vooral die belangstelling is de uiteindelijke conditio sine qua non voor de bescherming van wat we graag zo pompeus ‘ons culturele erfgoed’ noemen.
| |
De digitale toekomst
De vergelijking tussen de gevolgen van de uitvinding van de drukpers en van die van de computer ligt voor de hand en wordt dan ook vaak gemaakt, vooral door degenen die aan de hand van de geschiedenis menen de ondergang van het boek te kunnen voorspellen. Zoals het boek in korte tijd de plaats van het handschrift heeft ingenomen, zo zal de computer de plaats van het boek innemen, luidt de opinie - die zoals veel radicale meningen is gebaseerd op een gebrek aan feitenkennis en aan inzicht. Gebrek aan feitenkennis: de overgang van het geschreven boek naar het gedrukte boek verliep heel wat minder drastisch dan vaak wordt aangenomen en kan dan ook niet dienen als rechtvaardiging voor het besteden van grote bedragen aan digitale informatiedragers ten koste van boeken - wat een trend lijkt te gaan worden in sommige grote bibliotheken.
Gebrek aan inzicht: een gedrukt boek verschilt niet wezenlijk van een geschreven boek. Een computer lijkt daarentegen in geen enkel opzicht op een boek en kan het daarom ook niet vervangen - tenzij de computer de vorm en de functionaliteit van boeken weet te verbeteren tegen een lagere kostprijs. Recente pogingen om een elektronisch boek te vervaardigen zijn weinig hoopgevend in dit opzicht, de plannen van enkele grote uitgevers en softwarefabrikanten om een universeel digitaal formaat voor boeken te bedenken, zijn zelfs ronduit lachwekkend. De elektronische boeken die nu in de handel zijn, zijn curiosa: de prijs is hoog terwijl de kwaliteit slecht is en er zijn geen technische doorbraken in zicht die de prijs sterk zullen doen dalen of het mogelijk zullen maken een scherm te vervaardigen dat de leesbaarheid van een willekeurige pagina zelfs maar benadert. De universele maatstaven voor het uiterlijk van digitale boeken gaan voorbij aan de eenvoudigste regels van de typografie. Het uitgangspunt lijkt te zijn dat het publiek genoegen zal nemen met iets wat eruitziet als een
| |
| |
syllabus zoals die op de middelbare school wel wordt gebruikt. Een dergelijke vormgeving is ook niet voor verbetering vatbaar, juist door het universele aspect, waardoor niets anders kan worden nagestreefd dan een rigide, oppervlakkige eentonigheid. Onder meer om deze redenen zullen ten hoogste in enkele sectoren gedrukte boeken snel worden verdrongen. Waar teksten voortdurend dienen te worden aangepast, zoals bij technische handleidingen en sommige leerboeken, heeft het zin om gedrukte boeken te vervangen door iets anders, maar ook dat zullen nog eerder geprinte boeken zijn dan elektronische boeken. Daarnaast kan gedacht worden aan toepassingen die in boekvorm onmogelijk zijn of zo kostbaar dat de kans op uitvoering nihil is. Van dat laatste kunnen op het Internet de prachtigste voorbeelden worden gevonden. Maar daarbij is van verdringing in feite al geen sprake meer.
Vooralsnog leven boek en computer in goede harmonie samen, behalve in de fantasie van megalomane warhoofden, die op school of universiteit waarschijnlijk te weinig in de boeken hebben gekeken.
|
|