Boekzaal der geleerde wereld. Jaargang 1715
(1715)– [tijdschrift] Boekzaal der geleerde wereld– AuteursrechtvrijOctavii Ferrarii de Pantomimis | |
[pagina 163]
| |
& Mimis Dissertatio, in Patavino Lyceo publice olim, magnoque cum adplausu recitata, nunc vero primum in lucem edita. cum duabus epistolis, una Jacobi Facciolati, altera Jo. Phil. Slevogtii, & Jo. Fabricii ad nonneminis Dubia de Orthographia Latina Responsionibus. Wolffenbuttelii Sumtibus Godofredi Freytagii.Dat is:
Verhandeling van Octavius Ferrarius over de Pantomimen en Mimen, of Makers van allerlei gebaren, en Bootsemakers, eertyts in de hooge Schole van Padua, met groote toejuiching voorgelezen, en nu eerst uitgegeven; nevens twee brieven, den eenen van Jacobus Facciolatus, den anderen van Jo. Phil. Slevogtius, en de Antwoorden van Jo. Fabricius op iemants Twyffelingen over de Latynsche Letterspelling. Te Wolffenbuttel op kosten van Govert Freitag, in 8. vier bladen. Het jaer staet 'er niet by, maer af te nemen uit de twee voorafgaende brieven.
DE roem van Octavius Ferrarius, man van zonderlinge geleertheit, is bekent | |
[pagina 164]
| |
by alle luiden van letteren. Hy heeft in Italie gebloeit, en begiftigt met een meer dan gemeen wedde in de Hooge Schole van Padua geleeraert. Men vint in die Stadt nogh heden een prachtige grafstede voor hem opgerecht by de Minderbroeders, als Mabillon ons verhaelt in zyne Italiaensche Reisbeschryving. Van dezen Ferrarius is deze Verhandeling, die door de weldadigheit des Heeren Fabricius het licht aenschout. Hy had ze in geschrift ontfangen van den Heer Jakobus Facciolatus, Bestierder van het Queekschool te Padua: en meende dat hem vrystond de werelt hier mede te beschenken, nochte hem qualyk paste zyne zorge aen de uitgave dezer bladen te besteden, tegen de misduidingen van eenigen, die waenden dat met zyn karakter of studien niet over een quam zich hier mede te bemoejen. Deze luiden gaet hy aenstonts te keer met de wapenen van Hugo de Groot, eenen man (zegt hy) zynen naem evenarende, die in zyne Aentekeningen over het XIV Kapittel van Lukas Evangeli deze woorden gebruikt: De Christenen, voor al die der eerste tyden, kunnen, om die schielyke en uitnemende kracht van den Heiligen Geest, die op den Pinxterdagh door eenen sterken wint afgeschaduwt is geweest, gezegt worden als door kracht getrokken te zyn. Hier van kunnen buiten dat bekent exempel van Paulus eenige voorbeelden gegeven worden uit het Martelschrift; als dat van twee MIMEN, die de geheimenissen des Kristelyken Godsdiensts met schempen en | |
[pagina 165]
| |
spotten nabootsende, de een onder Diocletiaen, de ander onder Juliaen, schielyk verandert zyn, en zich beleden hebben Kristenen te zyn. Hy wilde meer voorbeelden te berde brengen, ten ware hy verzekert was, dat het geen men deswegen leest by de H. Vaders, Ireneus, Tertulliaen, Cypriaen en Augustyn niet onbekent was aen den Heer Facciolatus, die op dezen brief hier antwoordende, des Schryvers bestaen, in het uitgeven dezer bladen goedtkeurt, en hem te gelyk bekent maekt de goetkeuringe van Julius Ferrarius, zoon des overledenen Letterhelts, by wien nogh vele vruchten van zyns Vaders arbeit berusten, en die hy uitgeven zoude, indien hy daer in door den uitersten wil des ouden mans niet belet wiert. De Heer Fabricius begaet te meer dank met dit Werk, omdat hy de man is, die groote gemeenschap voor dezen met den Heer Octavius Ferrarius gehouden heeft, en hem hier over hooren handelen. Dit voorafgezegt zynde, treden wy tot de verhandeling der stoffe zelf. Octavius Augustus, die beroemde Veltheer der Romeinen, willende de gemoederen der Roomsche burgeren, door zoo vele oorlogen verwildert, en het hooft nogh vol hebbende van de bloetstortingen die van de wapenen onafscheidelyk zyn, streelen en matigen, en dus geleenigt gewennen tot gehoorzaemheit en gedienstigheit aen hem, voerde, behalven ontelbare Schouspelen, Kamerspelers en Pantomimen in, en begunstigde dit volk niet alleen, maer ging | |
[pagina 166]
| |
deze Spelen meenigmael bywonen, ten deele om Mecenas te believen, die overgegeven was in de minne van Bathyllus, (dit was ook een dier spelende gezellen) ten deele ook, als TacitusGa naar voetnoot* zegt, omdat hy zelfs geenen afkeer had van diergelyke oeffeningen, en voor burgerlyk hielt zich met de genuchten des volx te vermengen. Dat deze soort van Spelen eerst van Augustus is ingevoert, houden de geleerden voor vast uit het zeggen van Suidas, meldende dat de bootsemakersdanssen van Augustus gevonden zyn, Pylades en Bathillus zich in dat werk oeffenende. Want dat voor Augustus het minste merkteken van zulke Spelers niet geweest is. Ja Zosimus hout staende, dat dit spelen en danssen, te voren onbekent, de oorzaek is geweest van de verzwakking des Roomschen Gebiets; waer in Lipsius met hem stemt tegen het gevoelen van Ferrarius, die dit zeggen in deze verhandelingGa naar voetnoot† wederlegt. Men hout dat de Kunst dezer Speleren zoo wonderlyk is geweest, dat men daer van naeulyx een regt begrip van hebben, 'k laet staen een behoorlyke uitlegging van maken kan, te meer dewyl ze buiten 't gebruik, en in onze tyden in vergetelheit geraekt is. Want als in 't eerst in de Treurspelen, na het afschaffen van den Rei, ingevoert wierden luiden, die een zangmatig Spel zouden aenrechten, zyn 'er ook Speelgezellen ingevoert, die buiten den inhout van 't Spel door vremde grepen en Snakeryen | |
[pagina 167]
| |
de aenschouwers vervrolykten, en hierom Mimi dat is Bootsemakers of Naapers genoemt zyn. Op welke wyze ook de Spanjaerden en anderen veeltyts een Gek tusschen 't Spel op het Toneel voeren, dat ook van onze Toneelpoëten dwaesselyk nagevolgt is; gelyk Julfus in Didoos doot daer van ten bewyze dient, en noit, als 't 'er op aen quam, van de Kunstgenooten heeft kunnen verdadigt worden. Andere gezellen, die zonder spreken, alleen door danssen en gebaren alles uitdrukten, werden hierom met een Griex woort Pantomimi, dat is makers van allerlei fratsen en gebaren, betekent. Op wat wyze dit in zyn werk ging, is, volgens des Schryvers oordeel, moejelyk om te toonen, om dat 'er geene, of zeer schrale overblyfsels van die kunst tot onze geheugenis gekomen zyn. Dat zy evenwel in zwang gegaen heeft, blykt uit de getuigenis van vele Schryveren. Om evenwel hier van eenig begrip te hebben stelt de Heer Ferrarius een exempel voor. Men stelle dat deGa naar voetnoot* dolle Herkules door zulk eenen Bootsemaker op het Tooneel most door danssen en gebaren verbeelt worden. De gedichten van den poëet werden onder Fluitspel van den Treurspeler opgezongen, gelyk nu nogh te Venetien gedaen wort. Dan quam de Bootsemaker in 't gewaedt van Herkules te voorschyn, die alles wat'er gezongen wert door danssen en gebaren uitdrukte, latende zyn hooft dan dus, dan zoo hangen, draeiende zyn nek, | |
[pagina 168]
| |
gezwaei makende met zyn hair, dreigende met zyn oogen, knarssende op de tanden, stampende op den gront, slaende zich voor 't voorhooft: Kort daer op zynen boogh vervaerdigende, en spannende, zyne kinderen met pylen doorschietende, en eenige met zyn handen van een scheurende, en in't ende half doot op d'aerde vallende, en wat vorders de oude Teurdigters, en vooral Seneka, van den dollen Herkules verziert hebben. Op gelyke wyze wert Edipus verbeelt, zich zelven de oogen uitboorende, Medea hare kinders doodende, Ajax woedende van dolheit, Canace in barens nood, Thyestes zyn eige kinderen voor een tafelgerecht opetende, en wat verder op Toneelen verbeelt wort, zoo wel uit de Historien als verdigtselen. Juvenael verhaelt hoe Bathyllus wist te verbeelden dat Jupiter in de gedaente van een zwaen Leda onteerde. Dat dit alles zonder spreken met enkele gebaren en danssen geschiedde gaet vast. Macrobius Ga naar voetnoot*verhaelt hoe 'er een beroemt toneelspeler, genaemt Pylades, ten tyde van Augustus geweest is, die zynen leerling Hylas zoo verre had gebragt, dat hy tegen zynen meester opmogt. Als deze Hylas zeker liet met danssen zou verbeelden waer van het slot was: Ga naar voetnoot†den grooten Agamemnon, rekte hy zich in de hoogte op om hem verheven en groot te verbeelden Pylades dit niet kunnende lyden riep hem toe Ga naar voetnoot§ gy | |
[pagina 169]
| |
maekt hem lang, maer niet groot. Hier op dwong het volk hem het zelve liet te bedanssen, en als hy gekomen was ter plaetse, die hy gezegt had dat van Hylas qualyk vertoont was, verbeeldde hy Agamemnon denkende, oordeelende dat eenen grooten Veltheer nietsbeter paste, dan zyne gedagten in te spannen voor al zyn volk. Dezelve Hylas danste den blinden Edipus. Pylades om zyn zorgeloosheit te bestraffen, riep hem toe, Ga naar voetnoot*gy ziet. Als hy den dollen Herkules verbeelden zou, en eenigen oordeelden dat hy den rechten tredt van een Speler niet hielt, nam hy zyn mom af, en bestrafte zyne bespotters met deze woordenGa naar voetnoot†, Dwazen, ik dans den dollen. In dit Spel worp hy ook schichten naer 't volk. Men kan de plaets by Macrobius verder nazien. Een aenmerkelyk voorbeelt van zulk eenen Speler is ook by Suetonius in 't leven van NeroGa naar voetnoot§. Te weten als deze gezel het liet van het Spel zou uitdrukken, beginnende Ga naar voetnoot+Zyt gegroet Vader, zyt gegroet Moeder, wist hy dat zoo natuurlyk te doen, dat hy het drinken van Claudius, en het zwemmen van Agrippina verbeeldde, betekenende den uitgang van beide. Dezelve Nero had ook belooft dat hy als een toneelspeler den Turnus van Virgilius zou danssen, dat is door danssen en gebaren uitdrukken. Hoe op gelyke wyze het oordeel van Paris zwygende | |
[pagina 170]
| |
verbeelt is, toont Ga naar voetnoot*Apulejus wydtlustig. Droevige en doodelyke geschiedenissen werden op dezelve wyze verbeelt. By Appiaen vint men ook hoe de histori van Crassus, die door de Parthen gedoot en onthalst is, wiert afgebeelt. Luciaen ook vertelt dat'er ten tyde van Nero een beroemt Speler was, die het overspel van Mars en Venus, het ontdekken daer van door de Zon, het belagen en verstrikken van Vulkaen, aen de twee gelieven gepleegt, zoo klaer wist te verbeelden, dat van hem getuigt wiert, dat hy met zyn handen sprak. Hoe dezelve Luciaen vertelt van eenen, die den dollen Ajax uitbeeldde, verdient hier ook nageziente te Ga naar voetnoot†worden. Dit zwygend Spelen baerde zulk een vermaek aen de Roomsche mannen en vrouwen, dat ze uit den Schouburg niet te houden waren. Ja dat meer is, dit slagh van Spelers wert in zulk een eere gehouden, dat hun drempels, niet anders als die der Vorsten, wierden plat geloopen, en zy uit den huize gaende niet alleen van het gemeen volk, maer van Ridders en Raedtsheeren begeleidt wierden. Waerom zeker Ga naar voetnoot+Schryver zegt dat de gebreken, byzonderlyk eigen aen de Stadt Rome, den Romeinen aankleefden in den buik hunner Moederen, wordende geboren met eenen onverzettelyken trek tot het zien van Bootsemakers, Schermers, en Renspelen. Ammiaen Marcellyn verhaelt ook met verontwaerdiging dat, wanneer onder Con- | |
[pagina 171]
| |
stantius de Filosofen, uit vrees voor gebrek van lyftogt, uit de Stadt gezet wierden, de Spelers niet eens gemoeit of aengesproken wierden, en dat men drieduizent Speelsters en even zoo veel Spelers in de Stadt hielt, daer de Filosofen, als onnutte monden, gedwongen waren te vertrekken. Met wat gelt dit volk ook stryken ging, kan niet dan met de uiterste verwondering gelezen worden. Wyders danste niet enkel een Speler alleen, maer eenige vertoonden Treur-, gelyk Esopus, andere Blyspelen, als Roscius. Hier uit rees naeryver onder de burgery, wordende de een van dezen, de ander van dien begunstigt, zoo dat 'er zelf tweespalt onder de Spelers quam, waer door dikwils gevechten en dootslagen ontstonden; wordende luttel zorge gedragen om deze ongebondenheit voor te komen. Gedenkwaerdigh is dat Macrobius Ga naar voetnoot*van Pylades den toneelspeeler verhaelt. Dees bespeurt hebbende dat Augustus misnoegen had opgevat om den naeryver tusschen hem en Hylas, waer uit eenige beroerte gerezen was, voerde hy hem deze woorden te gemoet: Gy zyt ondankbaer, o Vorst, laet het volk zich over ons doen verledigen. Zie daer een groot geheim van staet, schoon voortgekomen uit den mont van eenen Toneelspeler. Te weten het strekte tot rust van het gebiet, dat de gemeente hare gedachten niet liet gaen over de vryheit en heerschappey van den Vorst, of in eendragt leefde; maer tweespalt maekte over | |
[pagina 172]
| |
de Spelen en Spelers, en zich met deze beuzelingen ophielt. Augustus wist wel dat hem in zyn kraem diende de smaek van rust en ledigheit, dien hy den volke gegeven had; zoodat al dit spelen meer diende tot zyn eigen belang, dan tot vermaek des volx. De zaek quam evenwel zoo verre, dat de Pantommen onder Tiberius uit Italie gejaegt, en zelfs van Nero en Domitiaen van het toneel gehouden of uit de stadt verzonden wierden. En als Nerva hen weder had ingehaelt, vernietigde Trajaen, die loffelyke Prins, deze smet des Gebiets, als die oirzaek was van zoo vele oneenigheden en rampen. Lipsius ondertusschen heeft ongelyk, die uit Suidas en Zosimus toonen wil dat de Pantomimen allereerst onder Augustus zyn ingevoert. Want dat ze overout, en byna met den Roomschen staet zelf zyn opgekomen, is genoeg uit Livius Ga naar voetnoot*af te nemen. Maer het woort van Pantomimen was den ouden onbekent, die hen alleen Spelers noemden. Belachelyk is dat deze Pantomimen van het toneel ook aen de tafels der Grooten raekten om hunne kunst te oeffenen. Ja ze werden gebruikt voor tafeldienaers en voorsnyders, en sneden de spyzen, en diendenze voor onder het danssen, en aenrechten van allerhande fratsen. Juvenael heeft 'er het oogh op in zyne Ga naar voetnoot†schempdichten. Tot groote verwondering strekte dat de inhouden der Toneelspelen door de gebaren der handen konden | |
[pagina 173]
| |
uitgedrukt worden: maer meer nogh waste verwonderen, dat zulx geschiedde alleen door het bewegen der beenen en voeten, even of het met handen wiert uitgevoert. Een geestig geval wort hier aengetekent uit HerodootGa naar voetnoot*, dat de lezer kan nazien. Het schynt dat eenige schaduw (want rechte overblyfsels, als wy gezegt hebben, zyn 'er niet) van dergelyke Spelen is overgebleven in de Spelers of danssers, die in het aen deze zyde der Alpen gelegen Vrankryk Martacinen genoemt worden. De kleederen, die ze aen hebben, sluiten zoo naeu om hun lyf, dat men 'er de ledematen van ziet uitpuilen. Hun mom is op de oude wyze zonder baert, en niet zeer aentrekkelyk, stekende de kin voor uit, even als die der oude besjes. Deze loopen al danssende en springende door de stadt, slaen de genen die hun ontmoeten, even als de oude * Luperken deeden, met riemen en zweepen. Zy houden de hant voor 't voorhooft, even als de Faunen en Silenen tot afkeering der Zon, omdatze kael waren. Zy springen met een ongelooffelyke snelheit over wagens en karren: kruipen langs de muren op klimmen in de vensters, en werpen het lichaem gezwind om hoog. Zy bootsen ook verscheide werkingen van baertscheerders, van werkluiden, van schoenmakers en allerhande ambagten na, door dansen en gebaren, op een zeer geestige manier. Stilzwygens vertoonen ze ook een Spiegelgevecht, schermen en slaen met | |
[pagina 174]
| |
stokken tegen elkander. De Schryver heeft dit zelf meenigmael met vermaek aengezien. Zy vertoonen een Wapendans door hunne gebaren en bewegingen des lichaems. Somtyts veinst een van hun doot te zyn: dien dragen ze dan met hun allen op hun armen uit. Door het melden van zulke Spelen komt den Heer Ferrarius een droevige geschiedenis te binnen, weleer in Duitschlant voorgevallen, die wy den Nederduitsen lezer moeten mededeelen. Twee edele jongelingen waren verlieft op een jonkvrou van aenzienlyken huize, en deden hun best om elkander een voordeel af te zien. Evenwel dewylze hen beide niet ten huwlyk kon nemen, bepaelde zy hare keur, en nam den eenen voor haren Echtgenoot. Die van dit huwelyk versteken was begreep hier op zulk eenen gruwel in zyn gemoet, dat hy by zich zelven vaststelde de bruiloft, die hy gehoopt had de zyne te zullen zyn, doodelyk te maken, en den bruigom zyn geluk te ontnemen. Het was in de Vastenavontdagen, als de Huwlyxvreugt gehouden wiert in een sterk gezelschap van genoodigde gasten. Hy openbaert zyn voornemen aen zyne medegezellen, onder schyn van een tydkorting te willen nemen op de bruiloft van dit paer volx. Zoo gezegt, zoo gedaen. Zy spannen samen, verkleeden zich, en de misnoegde aen het hooft zyner medegenooten, treedt ter bruiloftzale in, en vangt den dans niet zonder bevalligheit aen. Een van't gezelschap komt den brui- | |
[pagina 175]
| |
degom iets in 't oor luisteren. Hy zich ook op de kunst verstaende, staet uit eenen jeugdigen luim van tafel op, mengt zich onder de anderen, en helpt den dans voltoien. Hierna begint men eenen Wapendans, en na een weinig strydens, valt de bruidegom ter aerde, en veinst zich gesneuvelt te zyn. De overigen brengen hem hier op in een andere kamer, en maken gebaren van een lykgeschrei naer de oude gewoonte. Vervolgens rakenze een voor een al dansende ter kamer uit, latende den bruidegom leggen. Dit spel wert verkeert in droevigen ernst. Want nadat deze kampvechters hem voor doot hadden uitgedragen, maektede gestoorde medeminnaer van dit verdichtsel een ware, dogh droevige histori. Want hy zynen slag waernemende, verstikte den schyndooden met zyn handen dermaten, dat hy noit weder opstondt. De gasten hem niet vernemende, meenden, hy ware met het gezelschap vertogen om de gewone dansseryen ten einde te brengen. Maer uit zyn lang agterblyven quaedt vermoeden krygende, tradenze in het vertrek, waer in hy van de anderen gedragen was en vonden hem deerlyk verworgt. Hoe de bruit en gasten hier over te moede zyn geweest, laet de Heer Ferratius den lezer gissen. Nu staet ons iets te zeggen van de, MIMEN, die als de voorgaende ook hunnen naem wel gekregen hebben van nabootsen, zynde de benaming uit het Griekse | |
[pagina 176]
| |
woort μιμει σθαι gehaelt, maer hier in van de Pantomimen verschillen, dat ze niet door danssen of gebaermaken, maer door hunne stem en woorden allerhande snakeryen op het tooneel voortbrachten. Dus warenze geestigh in het verbeelden van een hoer, een overspeler, een roffiaen, een vrek, een dronkeman, eenen die goet sier gaet maken by zyn boelaedje, een tuindief, een uitheemschen arts, die den zieken wat voorschryft. Tertulliaen bestraft in zyne Verantwoording met grooten ernst dit soort van tydverdryf, en men kan uit zyn woorden begrypen, wat deze Bootsemakers voor hun stof namen. De overige vernuften, zegt hy, die op dartelheit toeleggen, bewerken uw vermaek tot schimp en schande der goden. Beziet eens de aerdigheden der Lentulen en Hostilien: of gy om de Mimen, of om uwe Goden lacht in die boerteryen en snakeryen: om Anubis, eenen overspeler, en de mannelyke Maen, en de gegeesselde Diane, en de oplezinge van het Testament des gestorvenen Jupiters, en het bespotten van drie hongerige Herkulessen. De Zonnegodt draegt rou over zynen zoon uit den hemel gesmeten, daer gy geweldigh over verheugt zyt: en Cybele zucht om eenen harder, dien de walg van haer steekt, zonder dat 'er iemant van u beschaemt over wort. Meest al waren de inhouden dezer gezellen vuil en schandelyk. Want zy namen byzonderlyk voor hun stof de overspelen, en het mompen der getroude mannen. En echter huwbare maegden, statige vrouwen, mannen en kinders, ja Raedtsheeren zelfs verledigden zich om die | |
[pagina 177]
| |
mooje dingen te gaen kyken, waer in zeker de ooren niet alleen onteert, maer ook deoogen (dat van vry grooter indruk is) besmet wierden. Onze Schouburgen zeker zyn 'er ook niet geheel vry van. En het wort met reden bestraft van den Heer Andries Pels in zyn Gebruik en Misbruik des toneels, en in de vertalinge van Horatius Dichtkunst. In deze Ga naar voetnoot*opgehaelt hebbende de ongeschiktheit van het graeu, dat met alle ontuchtigheden vermaekt is, gaet hy verder dus voort:
Schoon zulk een slag van volk, en diergelyk een ruigt
Om 't allerongeschikst en schandlykst lacht en juicht,
De besten zullen 't zich aentrekken, en verfoejen
Een eerloostydverdryf, 't geen't dengezicht doet gloeien
Aen hunne dochteren en vrouwen.
In het Gebruik en Misbruik Ga naar voetnoot†voert hy deze tael:
Een dichter, die 't verstaet, schrikt eer door vrees voor straf
Het wankelend gemoed van zulke gruwlen af.
Maer ganschlyk anders is 't met Dieuwertje geschapen
In 't Spel van Iemant en van Niemant, daer 't beslapen
Met Lodewyk, die halfin 't hemt zyn straf ontvliedt,
Ten minsten barrevoets, op 't voltoneel geschiedt.
Ook daer Hippolyto met Klariane dartelt,
En elk uit geilheit zich om't zeerst beweegt en spartelt,
Als Bellemente, die op 't mat komt, onverdient
En schelmsch bedrogen wort van zyn verleiden vrient.
'T is wel te vreezen, dat zulk lieven, lonken, lachchen,
Zoo lodderlyk en los malkandre om lusjes prachchen,
| |
[pagina 178]
| |
De jeugt in brant zet, en alzo van 't Schoutoneel
Den dwaelwegh regelrecht doet inslaen naer 't bordeel.
Over de ontuchtige woorden in het razend Spel van Jan Vos Ga naar voetnoot* merkt hy ook wel ter snede aen:
Maer als Demetrius vertet, hoe 't hem gelukte
Den man te zyn, die eerst het maegderoosje plukte;
Als Aran zich beroemt, hoe hy zyn geilen lust
Met eenen offerstier voor 't outer heeft geblust:
Wat edel jongeling heeft zulke oneerbre kaken,
'K laet staen 't gejuffer, dien zy niet van schaemte blaken?
Deftigh zeker, en ter zake dienende. Want zulke vuiligheden zyn oirzaek, dat het Toneelspel, een zaek in zich zelven onberispelyk, van ernsthaftige luiden gewraekt wort. Want wat is dat anders als wentelen in den drek der blinde heidenen, die verlokt door deze aenritzingen den Speler toejuichten, dat al de Schouburg daer van wedergalmde? En gelyk wy te voren gezegt hebben, om het volk met deze dingen op te houden, op dat het gerust bleve in de maniere der regeringe, kochten de Boumeesters en Schouten der Stadt deze Mimen en Spelen voor groot gelt den poëten af. Ovidius, die ongelukkige Ovidius, van Augustus verzonden om zyn dartele minneschriften (want het had dien naem, schoon 'er wat anders schuilde) voert dezen Vorst in zyne Treurdichten te gemoet hoe hy zelf met die oogen, waer naer al de werrelt zagh, met vreugt | |
[pagina 179]
| |
de de overspelige ontuchtigheden des Toneels had aengezien. In den beginne waren deze Mimen en Pantomimen een deel van het Spel zelf, maer zyn 'er, als gezegt is, daer na van gescheiden, en afzonderlyk op het toneel gebragt. Ook zyn ze niet altydt in deze schandelykheden voorgestelt; maer, gelyk ze het zelve wit hadden met de Blyspelen, te leeraren en te vermaken, zoo onderhieldenze de toehoorders meenigmael met nutbare spreuken: hoedanige wy 'er hebben in goeden getale van P. Syrus en Laberius, ook eenige uitmuntende by Seneca en Macrobius. Hier in bevorderden ze ook de zeden, dat ze oneerlyke luiden door hunne quinkslagen beschimpten, zonder zelfs groote heeren te sparen. Waer in vooral het vermaek der aenschouweren en toehoorderen bestont. Maer zy gingen grof te werk: en om deze reden was het dat die van Massilie, beroemt om hunnen deftigen wandel, dezen bootsemakeren het toneel verbooden, om dat hun inhout meest bestondt uit hoereryen en overspelen. Andere ontuchtigheden, gepleegt voor de oogen des volx, worden hier ook verhaelt op de 33 bladzyde. De geleerde Schryver vervolgt zyn verhael met het beschryven van de soorten der Speleren en Spelen. Wy noemen deze menschen nogh hedendaegs met den naem van Buffons; en den zelven naem droegen ze by de ouden, om dat ze hunne wangen opbliezen om de slagen, die ze daer op ontfingen, te beter te doen | |
[pagina 180]
| |
klinken. Zy werden ook met andere namen betekent, die men hier nazien kan. Hoe de horendragers door dit volk beschempt en uitgestrecken wierden, wort hier te gelyk gegemelt, en het werk besloten met een praetje uit Artemidoor, dat dus luit. Daer was een Uitlegger van droomen, die aen iemant, die gedroomt had dat hy op een bok zat, en voor over daer af viel (men moet weten dat het een vryer was, aen wien een maegt verlooft was, en waer mede hy binnen korte dagen stondt te trouwen) deze verklaring daer op deedt: Zyn vrou zou de hoer spelen, en hem horens planten. Hy hier op af keerig van zyn bruit weigerde een wyl, dit huwelyK aen te gaen, en liet zich spade van zyn vrienden bewegen. Eindelyk in den echt getreden bewaerde hy zynen verkregen schat wel zorgvuldigh, uit vrees van het quaed, door den droom voorspelt. Maer deze vrou, die buiten haer schult dus bewaert wert, quam zonder eenige opspraek een jaer daer na te sterven. Toen troude hy een andere, die hem zynen droom vaer maekte, en in alle ontuchtigheit uitspatte. Dat is UIT. Hier op volgen twee Brieven, de eerste van Jo. Phil. Slevogtius aen Joannes Fabricius, uitgever van dit werk van Ferrarius; waer in hy hem pryst over het behartigen dezer Schriften, en het geven van hope van eerstdaegs VERSCHEIDE WERKEN van dezen geleerden man de werrelt te doen zien. Daer sla geluk toe. Wy van onzen kant wenschen den heer Fabricius geluk met het | |
[pagina 181]
| |
bestaen van iets, het geen de Italianen, indienze hunnen geleerden inboorling eeren wilden, al voor hem hadden moeten doen. Wyders behelst deze brief niet alleen den lof der begaeftheden van Ferrarius, maer verdadigt ook zynen schryfstyl tegen eenige vieze menschen, die van ander gevoelen mogten zyn. Vooral wort onder de Gedenktekens van zyn vernuft gewagh gemaekt van een Lofrede, ingestelt ter eere van LODEWYK DEN GROOTEN, nu Koning van Vrankryk, en aengehaelt een breede lofgetuigenis hier over van den beroemden heere Joannes Georgius Grevius, die voor eenige jaren in de Hooge Schole van Utrecht als een heldere zon alle leerzame vernuften bescheen. De lofrede van Plinius tot roem van Trajaen, by de geleerden voor een letterjuweel gehouden, wort hier ook gewogen: maer de letterlievende lezer kan haer in zyn eige Schael nawegen. Ons lust 'er niet van te zeggen; dewyl het tot dit werk niet behoort. De tweede Brief behelst eenige Antwoorden van den heer Fabricius op eenige Twyffelingen van Iemant over de Latynsche Letterspelling. Dit is (en 't was ook van outs) de stoffe voor geleerde luiden; en het doet tot de eigenschap en bevestiging der sprake. Maer dit is geen kost voor onze Nederlanderen, vooral niet voor eenige wintbrekende Rymelaers, die niet wetende wat daer aen vast is, alle die naeukeurigheden muggezifteryen en kruimelaryen noemen. Maer men zou | |
[pagina 182]
| |
aen die zifteryen en kruimelaryen wel eene andere uitlegging kunnen geven. |