Boekzaal der geleerde wereld. Jaargang 1715
(1715)– [tijdschrift] Boekzaal der geleerde wereld– AuteursrechtvrijLa conduite du duc d'Ormond Pendant la Campagne de 1712. en Flandre. Où l'on voit par les Lettres des Lords Oxford & Bulingbroke, & des Généraux Villars & Ormond, toute l'intrigue du dernier Ministére d'Angleterre, pour parvenir à une Cessation d'Armes, pour tromper les Hollandois & les autres Alliez, pour se mettre en Possession de Dunkerque, & pour obtenir une Paix séparée, au préjudice des Alliez. Traduit de l'Anglois.Dat is:
Het gedrag ven den Hertog van | |
[pagina 69]
| |
Ormond, geduurende de Veldtogt 1712, in Vlaanderen, waar in men uit Brieven van de Lords Oxford en Bullingbroke, en de Generaals Villars en Ormond, klaar bespeurt alle de kunsjes van het laatste Ministerium in Engeland, om een Stilstant van Wapenen te verkrygen, de Hollanders en andere Bondgenooten te bedriegen, zig in 't bezit van Duinkerken te stellen, en een afgezonderden Vrede, tot nadeel der Bondgenooten te maken. Uit het Engels Vertaalt. Gedrukt in den Hage, by Henrik Scheurleer 1715. In 8. Groot 156 Bladzyden.
OP wat regtmatige wyze de leden van het Lagerhuis van Groot Brittanje, den Hartog van Ormond, als schuldig wegens hoog verraad aangeklaagt hebben, word in dit zyn gedrag, handtastelyk bewezen. De uitgever die een Vriend van hem is, klaagt, dat'er wegens dit zyn gedrag zulke valsche verhaalen zyn in 't ligt gegeven, dat het nodig was, een verhaal aan den dag te brengen, 't geen zo veel te getrouwer zal zyn, om dat het uit verscheyde oorspronkelyke geschriften, die niet anders dan waarheden behelzen, is zamen gestelt, en dat voor het grootste gedeelte brieven zyn, door dezen Hartog zelfs geschreven of by hem ontfangen, ook beveelen behelzende, die men hem toezond en van welke men hier de eygen spreekwyzen, zorgvuldig zal gebruiken. De Schryver kan | |
[pagina 70]
| |
den Lezer verzekeren, dat hy de minste uitdrukking niet heeft nagelaten, om de waarheyt in haar dagligt te zetten, en om elk een in staat te stellen, om in het beschouwen van alle deze byzonderheden zelfs te konnen oordeelen of het gedrag van dezen Generaal, door een regtschapen onderdaan, of waaragtig Engelsman, verdient verfoeyt te worden. De Lastbrief, dien de Hartog van Ormond van de Koninginne Anna ontfing, was van dezen inhoud.
GY zult met allen mogelyken spoet na den Haag gaan, en den Pensionaris berigt geven, dat gy uitgekozen zynde, om onze Legers in de Nederlanden te gebieden, wy u bevel gegeven hebben, om met hem, eer gy u na het Leger begeeft, te spreeken. Gy zult hem aantoonen dat wy voorgenomen hebben den Oorlog met alle mogelyke kragt voort te zetten, ter tyd toe dat de Vyand de voorwaarden van eenen Vreede anneemt, die zeker en eerlyk zy voor ons en onze Bondgenooten. Gy zult daarenboven aan dezen Minister zeggen, dat gy bereit zyt om in een goedt, en volmaakt verstand met alle de Generaals van de Bondgenooten, en inzonderheyt met die van den Staat te leven, en dat gy de zelve gesteltheden van hunnen kant ook hoopt te zullen vinden, waar toe zyne (des Pensionaris) goede diensten veel zullen toebrengen. Na deze eerste openingen zult gy van den Pensionaris verzoeken, dat hy u het ontwerp van de voorneemens ontrent dezen Veldtogt mede deelt. Zo haast gy op de Grensen gearriveert zyt, zult gy u by den Prins Eugenius, en andere Generaals | |
[pagina 71]
| |
die van 't geheim weten begeven, en met hen de nodige maatregels nemen om iets uit te voeren. Gy zult u van de eerste en van alle de andere gelegentheden bedienen, om de Revuë te doen van alle Regimenten, die of in 't geheel of ten deele door ons betaalt worden, en ons den Staat van verscheydene Regimenten Ruyters, Voetknegten en Dragonders overzenden. Gy zult ook zorg draagen om van tyd tot tyd briefwisseling, met onze eerste Geheymschryvers van staat te houden, en nette berigten van alle uwe handelingen, en gevallen over te zenden.
Gegeven in ons Hof te St. James, den 7den April 1712: het elfde Jaar vast onze Regeeringe.
A.R.
Laat ons nu eens naspeuren, hoe getrou hy dezen zynen last uitgevoert heeft. Even te voren eer de Legers tusschen Douai en Marchiennes geformeert wierden, alwaar de Prins Eugenius en de Hartog over een gekomen waren, om hunne kragten te vereenigen; en in 't vervolg gezamentlyk uit te voeren, 't geen men voor het overige van den Veldtogt nodig oordeelden, ontfing hy twee afgezondene van den Secretaris St. John, die in den zynen van den 10 April schreef, dat hy door zyne Correspondenten in Holland berigt ontfangen had, dat de Hollanders ten opzigte van hunnen nieuwen Generaal niet zonder vreeze waren; dat zy begonden te denken, dat hy een Papist | |
[pagina 72]
| |
en een Duitscher, ten minsten ontrent zyn belang was. Dat de Keizer, zyn Meester, in de Nederlanden niet te verliezen had; dat een gewonnen Veldslag gelegentheyt zoud konnen geven tot grooter pretentien, als het Huis van Oostenryk waarschynelyk in dezen tyd zon konnen verkrygen. Dat een verloren Veldslag, veel zou konnen toebrengen om den Oorlog te verlengen; en dat in een van deze beyde gevallen de Koningin en de Staat, voor 't bloedvergieten verantwoordelyk zouden zyn. In eenen anderen Brief van den 21 der zelver maand schreef de zelve Secretaris aan den Hartog ‘dat de Koningin voor al begeerde te weten, wat bepaling de Hollanders aan den Prins Eugenius gegeven hadden. Dat haar Majesteyts meeninge was, dat alle haare Troupen, zo Engelsche als onder haar betalinge staande, onder haar eigen Generaal behoorden. Dat 'er voorhenen wel redenen waaren om anders te handelen; maar dat men 'er tegenwoordig veele van groot gewigt vond, om dusdanig te werk te gaan, en dat men misschien alle dagen nog nieuwe redenen zou aan de hand krygen, die nog kragtiger dan de voorgaande waren. Dat het niet nodig was aan zyn Grootheyt de redenen te verklaren, die men hadde om jalours, over het gedrag van den Prins Eugenius in dezen tyd te zyn. Dat de Koningin derhalven aan hem belast had, hem te laten weten haar meninge te zyn, van zig niet ligtelyk in eenige onderneming in te wikkelen, ten zy men zag dat men 'er onfeylbaare en zeer groot voordeelen door zoude | |
[pagina 73]
| |
behalen. Dat het groote Artykel, om de vereeniging van de twee Monarchien voor te komen, nog niet ten eenemaale gereguleert was, om dat de brok te hard voor de Fransche maagen was, om dien te verteeren, maar dat wanneer men ontrent dit stuk eens was, 'er geen groote zwarigheyt meer zou overblyven.’ De Hartog beantwoordde deze bevelen, ontrent op dezelve wyze als in zynen Brief van den 9 May, waar in hy een verhaal doet van 't geene de Hollanders ten opzigte van 't Commando gedaan hadden, dat hy ook van 't gevoelen des Secretaris was, dat'er zo aan 't winnen als verliezen van eenen Veldslag zeer veel was gelegen, dog dat het den Secretaris mogelyk nog niet vergeten zoude zyn dat hem Hartog last was gegeven, om te zamengevoegt met de Bondgenoten te ageren, en den Oorlog met kragt voort te zetten. Dat zo 'er een gunstige gelegentheyt voorkwam, om den Vyand aan te tasten, en de Prins en de Gedeputeerden zulks voorstelden, hy zulks niet ten eenemaal kon weygeren, maar dat hy hoopte nieuwe bevelen door een Expressen te zullen ontfangen eer het Leger geformeerd wierd, 't geen niet voor den XXI May zou geschieden. En in een tweden Brief van den 10 Mey voegde de Hartog daar by, dat, zo de gelegentheyt zig aanbood, om den Vyand met voordeel aan te tasten, en door Champagne in Vrankryk in te dringen, het vast zou gaan, dat de Prins en de Gedeputeerden daar op zouden dringen, ten minsten zo zy uit Engeland geen tyding kregen dat de Vrede op het punt stond om gesloten te worden, 't geen hy | |
[pagina 74]
| |
met al zyn hart wenste; maar in gevalle dat zulks nog uitgestelt bleef, dat hy het geluk hoopte te hebben om de Franschen te dwingen, de voorwaarden, door de Koningin aangeboden, aan te neemen. De Legers marcheerden op den vastgestelden dag. Een Expresse die den 24 's avonts aankwam bragt aan den Hartog een brief van den Heer Secretaris St. John, die onder anderen behelsde, dat het't uytgedrukte bevel van haar Majesteyt was, dat hy moest vermyden, een Belegering of Veldslag te ondernemen, ter tyd toe dat hy nieuwe beveelen ontfangen had. De Secretaris schreef ook, dat de Koningin begeerde, dat hy deze ordre geheim hield, en haar Majesteit niet twyfelde, of hy zou voorwendsel genoeg uitvinden, om zig op zo eene wyze te gedragen, die haare meeninge beantwoordde, enz. de Secretaris voegde daar by, dat dit bevel aan 't Fransche Hof ook bekent gemaakt was, zo dat, ingevalle de Maarchalk de Villars hem dies aangaande iets liet weten, hy 't ook zodanig moest beantwoorden. De Hartog voorgenomen hebbende, de beveelen der Koningin met een volkomen gehoorzamheyt op te volgen, stelde alles in 't werk, om te vermyden, dat men hem verdagt hield zodanige beveelen ontfangen te hebben. 's Nagts te vooren eer hy van Marchiennes decampeerde, ontfing hy een Brief van den Maarschalk de Villars die hem deed weten, last van den Koning zyn Meester te hebben, om hem met goetvinden van de Koninginne te laten weten, dat zy geen Vyanden meer waren, | |
[pagina 75]
| |
en dat zyn Meester hem uitdrukkelyk belast hadde, zulks ten uytersten geheym te houden. De Hertog beantwoordde dit volgens het berigt van den Secretaris St. John, dat hy bevel van de Koningin dies aangaande ontfangen hadde, en wat het geheim daar van belangde, zulks alleen van den Marschalk zoude afhangen. Van zyn kant konde hy verzekeren, dat de marsch, dien hy verpligt was te doen, alleen zou strekken, tot onderhoud van zyne Troepen, zo dat'er voor hem niet te vreezen viel, ten minsten van dat Leger 't geen hy commandeerde. Den 27 stelde de Prins Eugenius, en de Heeren Gedeputeerden te Velde aan den Hartog voor, de gesteltheyt van de Legerplaats der Vyanden eens na te speuren. De Hartog dit niet durvende weygeren, kregen zy berigt in, dat het zeer voordeelig stond, indien men den vyand aantastte. Men kan ligt besluiten hoe de Hartog hier mede bezet was. Want wat voorwendsel kon hy bybrengen, om niet iets te ondernemen, daar van alle kanten zulke voordeelige berigten inkwamen. Hy wendde ten dien eynde voor, dat de haastige afreize van Mylord Straffort na Engeland iets moest beduyden, en verzogt derhalven tot zyne wederkomste te wagten, eer men iets ondernam. De Prins, en de Heeren Gedeputeerden, gaven onbewimpelt te kennen, dat zyn antwoord nu volkomen met den argwaan, die zy zedert eenigentyd tegen hemopgevat hadden, overeenstemde; te meer dat 'er iets moest agter schuylen, dewyl de Marchalk de Villars de minste | |
[pagina 76]
| |
voorzorge niet droeg, om de bewegingen te observeren. Derhalven vonden de Prins Eugenius, en de Heeren Gedeputeerden goet aan den Hartog te zeggen, dat zy verplicht waren kennisse aan hunne Meesters te geven, dat hy de oorzaak van alle uytstel was. Dit bleef in dien staat tot den IV Juny, wanneer twee Gedeputeerden den Hartog een visite gaven, en 's avonds daar aan zonden zy hem een groote memorie, die van klem was, in 't breede te lezen op de 30 Bladzyde. Hy zond hier op een Expressen naar Engeland, hopende, eer men iets ondernam, naaukeuriger beveelen te ontfangen. De Prins en de Heeren Gedeputeerden hielden niet op, by den Hartog een stellig antwoord te verzoeken, zy vertoonden dat het Leger der Bondgenooten, noyt in beter staat geweest was, enz. Den 7 Juny ontfing hy een brief van gemelden Secretaris St. John gedagtekent den 17 May, waar by de voorgaande beveelen op nieus herhaalt wierden. Dezen brief beanwoordde hy den volgenden dag, dien hy met deze spreek wyzen eindigde, Gy kunt wel oordeelen, hoe ongemakkelyk het hier voor my is ... ik zal my evenwel gewillig aan het behagen van haar Majesteyt onderwerpen ... Ondertusschen werd Quenoy door Prins Eugenius en de Staatsche Troepen ingesloten. Schoon de Hartog geen deel aan deze Belegering wilde hebben, kon hy nogtans niet nalaten hier toe zeven Battaillons en negen Esquadrons te verschaffen, dog alleen zulke die door de Koninginne en de Staten betaalt wierden. | |
[pagina 77]
| |
Den 20 ontfing hy een brief van den Marschalk de Villars. Deze beantwoordde de Hartog, dewyl de Marschalk reets wist, van hoe veel belang het was, dat hun handel geheim bleef dat hy hem zelfs liet oordeelen, of hy hier in wel beter konde handelen; hy besloot zyn brief, met betuiging van verwondering, dat de Hertog van Wirtenberg hem beregt hadde, dat de Maarschalk aan zyn Trompetter had gezegt, dat de Engelschen en Franschen elkander geen kwaad zouden doen, immers dat zyne beveelen zodanig lagen, niet twyffelende of de Hertog van Ormond had ook zodanige ordre, 't geen de Marschak de Villars ontkende. Zie de 43 Bladzyde. De Hartog ontfing twee brieven van den gemelden Secretaris. In den eenen van den 27 schreef hy, dat dit werk, en 't gene onlangs tusschen hem, den Prins Eugenius, en de Hollanders was voorgevallen, haar Majesteyt in 't minste niet ontrustte... Dat haar Majesteyt goet vond dat zyn Grootheyt, onder een glimpig voorwendsel een Trompetter aan Mr. de Villars afzond, om hem van den waaren staat der zaken te onderregten, dat hy binnen vier of vyf dagen tydinge van de zekerheyt deer ordre uyt Engeland zoude krygen. De andere brief, die van den 28 was, behelsde een verhaal, van 't geene in de twee Huisen van 't Parlement was voorgevallen over 't geene men voorstelde dat men de Koningin moest verzoeken dat ze beveelen aan zyn Grootheyt afzond om den vyand aan te tasten, enz. In den zelven brief was'er ook een voor den Marquis | |
[pagina 78]
| |
de Torcy ingeslooten, behelsende dat de vertoogen van den Staat, om de Britannische Troepen met die van den Staat te laten ageeren, geen andere uitwerkzelen op den geest van haar Majesteyt hadden, dan om haar reets gegevene beveelen te vernieuwen; maar in gevalle de Prins en de Staten volhardden om een belegering te ondernemen 't welk niet waarschynlyk was, dat dan het Leger der Koningin daar in niet zoude bewilligen, dat de Hartog van Ormont nogtans verzogt dat Mr. de Villars van zyne zyde niets tegen de andere Bondgenooten ondernam, om alzo geen feitelykheden te beginnen. De Heeren van Welderen en Hop waren uit den Hage aangekomen, met een geheymen last voor 't Leger, en kwaamen den XIII by den Hartog, na dat zy een zamenspraake van ontrent 3 uren met den Prins Eugenius, en de Heeren Gedeputeerden te Velde gehad hadden. Zy verzekerden den Hartog van Ormond ook, uyt naam van den Staat, datze altyd de zelve agting en eerbied voor de Koninginne behielden. Hoewel zy vreesden, dat men hen by de Koningin verdagt gemaakt hadde, als ofze zich te verre met de party van de Wigs hadden ingewikkelt. Vervolgens spraken zy van de Belegeringe van Quesnoy, en vraagden of hy 't Leger wel wilde dekken, wanneer 't gedurende de Belegering wierd aangetast, waar op de Hertog ja antwoordde, tot dat hy nieuwe beveelen zou ontfangen. Zo ras de Hartog de tyding ontfing van 't gene in 't Parlament was voorgevallen, zond | |
[pagina 79]
| |
hy die aan Mr. Bulau, die 's anderen daags 's morgens by den Hartog kwam, en dien hy tragte diets te maken, dat hy weinig van de Hollanders voldaan was, en de Keurvorst van Hanover zyn Meester, zig noyt dan met de Koninginne zoude in wikkelen. In dezen tyd kwam 'er tyding dat de Hollanders Mr. Pettekum hadden aangezogt, om aan den Marquis van Torcy uyt hunnen naam een byzondere onderhandelinge met uytsluitinge van Engeland te beginnen. Ontrent dezen tyd ontfing det Hartog een brief van den 17 Juny van Milord den geheimen zegelbewaarder, waar in deze Bisschop hem bekent maakte, dat Holland met het ontwerp des Vredes door de Koninginne opgestelt niet te vrede was, en dat de Hartog van Ormond, by de eerste gunstige gelegentheit moest verklaren dat haar Majesteyt als dan met de Hollanders niet te schaffen had, en dat zy zig van alle verbintenisse agtte ontslagen te zyn. Den 21 kwam 'er een Expresse van den Secretaris St. John, neffens een Memorie aan Torcy, met een voorslag van een stilstand van Wapenen met de twee Koninkryken, in de Nederlanden, voor den tyd van twee maanden; met meer zeer aanmerkelyke dingen op de 54 en volgende Bladzyden, als van de bezettinge van Duynkerken enz. Welke Stad kort daar na, aan 10 Battaillons wierd ingeruymt. De Hartog gaf een visite aan den Prins Eugenius en de Heeren Gedeputeerden, waarin hy hen zeyde dat de Koning van Vrankryk verscheide opgestelde Artykelen door de Koninginne had toegestaan, om tot een fondament van een stilstand van Wapenen | |
[pagina 80]
| |
te dienen, dat hy om die redenen de Belegering van Quesnoy niet konde dekken. Hy tragtte hen ook te overtuigen, van hoe veel grooter belang, Duinkerken dan Quesnoy voor de Bondgenooten was. De Heeren Gedeputeerden te Velde verzogten vyf dagen tyds om hier over naar hunne Meesters te schryven. Hy stond hen drie dagen toe. Een voorval van den Hartog van Ormond, met den Generaal Bulau vind men op de 62, 63, en 64 Bladzyden. De Marschalk de Villars had den Hartog van Ormond in zynen laatsten brief tot een zamenspraak verzogt, 't geen de Hartog hem niet wilde toestaan, om dat zyn lastbrief zulks niet inhield. De Secretaris St. John schreef den 14 Juny een brief aan den Hartog van Ormond, waar in hy onder anderen meldde, dat'er voor de Hollanders niets verdrietiger zou zyn, dan te zien dat Duinkerken in de handen der Engelschen was. Den 5 July kwam'er een brief aan den Hartog van Ormond, waar in hem geschreeven wierd, dat haar Majesteit, bevel had gegeeven, dat de Graaf van Straffort, met allen spoet een reysje naar 't Leger zou ondernemen. Een groote brief aan den Marquis de Torcy was hier ingesloten. Lees op de 77 en eenige Bladzyden verscheide aanmerkelykheden over dit werk. 's Morgens den 7 July ontfing de Hartog een brief van Mr. Villars, met ordre tot ontruiming van Duinkerken. Den 8 July kwam de Prins van Anhalt, Generaal van de Pruyssiche Troepen, by den Hartog van Ormond, met be- | |
[pagina 81]
| |
rigt, dat de Koning zyn Meester, zeer verbaast stond, dat de Koningin haare Troupen van die der Bondgenooten wilde afzonderen enz. De Heer Bulau, zey nu het zelve, en de Hartog van Wirtenberg zeyde, dat hy dit ook zonder bevel van den Koning van Deenemarken zyn Meester niet konde doen. Een zeer wytlopigen brief vind men op de 9, en volgende Bladzyden, die op den 27 Juny gedagtekent was. Kort hier na deed de Prins Eugenius aan den Hartog van Ormond weten, dat hy voornemens was om den 16 July met het Leger te marcheeren. Het antwoord van den laatsten is vry bars, gelyk men op de 101 Bladzyde en vervolgens kan nazoeken. Eyndelyk ging de marsch voort, waar van de Hartog van Ormond aan den Maarschalk de Villars kennisse gaf. Den 17 July kondigde de Hartog van Ormond den stilstand van wapenen, en twee dagen daar na wierd de Graaf van Nassou aan den Hartog van Ormond, met een memorie, die ongetekent was, afgezonden, die leezenswaardig is, en verscheyde Bladzyden beslaat. Niet lang na die tyd ontfing de Hartog brieven van Mylord Bullingbroke, gedagtekent den 11 July, waar in hy zeyd, dat Ormond aan de Koningin, noyt aangenamer dienst zou kunnen doen, als hy nu gedaan had; dat zy 'er hem voor bedankte, en noit zou vergeten de naaukeurige gehoorzaamheit, die hy voor haare bevelen getoond had. Op de 127 Bladzyde vinde ik, hoe de Marschalk de Villars na het ongelukkig voorval by Denain aan den Hartog van Ormond schreef, dat de vyanden van den Koning reets ondervonden, dat | |
[pagina 82]
| |
zy niet meer door de dappere Engelschen ondersteunt wierden. Zyt genieuwsgierig, om een zwierigen brief te zien, dien de Graaf van Oxfort aan den Hartog van Ormond den 5 Aug. 1712 schreef; zie hier is hy:
Mylord.
GEen pen nog tong kan het vermaak uytdrukken, dat ik hebbe, wegens den goeden uytslag van uw grootheyt. 't Is my een groote vergenoeging, te zien, dat gy zo veel voor het gemeen gedaan hebt. Het voorbeeld van standvastigheyt, dat een man van zo groote hoedanigheyt en van zo onvertzaagde dapperheit, als uw grootheit oplevert, heeft u tot het voorwerp van nyd van zommige gestelt, en de toejuychinge van menschen van verstand en ondervindinge over u verwekt. De marsch van uw Grootheyt na Gend is een meester stuk. In Vrankryk en zelfs in Holland merkt men het zodanig aan: ik bekenne, dat ik'er een dubbeld vermaak in vinde, om dat zulks door den Hartog van Ormond uytgevoert is, voor wiens persoon ik zulke groote vrindschap overig heb, en in wiens wel gelukte aanslagen ik zo veel belang neeme. Mr. de Torcy heeft ons een fraay kompliment over het voorval by Denain gemaakt, zeggende, dat de Bondgenooten nu kunnen zien het verlies, dat zy geleden hebben, wanneer haar Majesteyt hare Troupen te rug riep, en de agting, die zy voor eenen Landaard moesten hebben, die de zege over al wegsleept. Ik ben met de diepste eerbied en aankleving enz.
Oxford.
De t'samenspraak met den Heere Vegelin van | |
[pagina 83]
| |
Klaarbergen en den Hartog van Ormond vind men op de 146 Bladzyde, waar op een wytloopige brief van Bullingbroke, den 9 September gedagtekent, volgt. 't Geen alles in 't werkje zelfs, neffens meer andere zaken, kan nagezien worden. |
|