Boekzaal der geleerde wereld. Jaargang 1715
(1715)– [tijdschrift] Boekzaal der geleerde wereld– AuteursrechtvrijGeestelyk houwelyk, dat is, een Verhandeling van de Ondertrouw der gelovigen met Kristus, door AEgidius Franken, Bedienaar van 't H. Evangely te Maas-sluys. Te Dordregt hy J. van Braam, 1715. in 8. groot 144 Bladzyden, behalven de Opdragt en Voorreden; agter aan is ook bygevoegt, de kloppende Jesus aan de deure der Kerke van Laodicea, vertooond in een Schriftmatige verhandeling over Openb. III. 20. door den zelven Schryver groot 142 Bladzyden.DE Heer Franken die zich voor eenige jaaren, Leeraar te Rysoort zynde, aan de | |
[pagina 46]
| |
Boekbeminnaaren, door een t'zamenstelling van een Godgeleertheyt Ga naar voetnoot*reets bekent maakte, en voor een weynig tyd met het uytgeven van de Ga naar voetnoot†Kern der Kristelyke Leere, vereert ons nu dit Geestelyk Houwelyk der Geloovigen met Kristus; waarlyk een zoete stoffe voor eene Godzoekende ziele. Hy verdeelt dit zyn Werkje in tien Afdeelingen. In de eerste spreekt hy van de vereeniging met Kristus in het gemeen, aantoonende dat de heylbladeren ons dezelve onder de gelykenissen van levenlooze, redelooze, en redelyke dingen voorstelt. De overeenkomsten, van de naauwe vereeniging der geloovigen die'er ontrent Kristus en het aardsche Houwelyk zyn, worden met XVI onderscheydene gelykheden in de tweede afdeelinge afgemaalt. De derde wyst het dierbaare geluk van die geenen aan, die hier aan deel hebben, waar in de hooge afkomst, schoonheyt, rykdom wysheyt en deugtsaamheyt van den Hemelschen Bruydegom word aangewezen. O verheerlykte geesten (roept onze Leeraar, als in verrukkinge uyt) ô verheerlykte geesten der volmaakte regtvaardigen! triumpheerende Bruyd des Lams, stelt nieuwe Psalmen en Lofliederen in, van de ziels-verrukkens-magtige schoonheyt van dien noyt genoeg verhoogden Prins der eeuwen! ô alle geschapene wezens, binnen den schoot van den uytersten Cirkel van deze wyde wereld, komt en helpt ons den lof van dien noyt genoeg met verwondering beschouden en geprezenen Bruydegom verhoogen. Dog wat mag het baten, of | |
[pagina 47]
| |
zekere staat al gelukkig, en men onbewust is, of men 'er zig ook deelgenoot van mag noemen, daarom gaat de Heer Franken in de IV Afdeelinge over, om de kenmerken daar toe af te schetsen, die hy tot vier in getal beperkt. Of iemand nog in twyfel mogt staan, of hy 'er ook deel aan hadde, zo gaat zyn Eerw. in de V Afdeelinge voort, ter ontdekkinge van de zulke, die de proef niet konnen uytstaan, waar in een zeer ernstige taale gebruykt word, bekwaam om de zodanige, die op der zonden-droessem agteloos leggen ronken, te doen opwaken; en hen, die lust hebben om het goede te zien, in de VI Afdeelinge den weg aanwyzende, langs welken zy ter kamer van den Bruydegom konnen instappen, en dewyl die weg, om zyne smalheyt, niet veel bewandelt word, gebruykt de Heer Franken in zyne VIII Afdeelinge nog verscheydene beweegredenen, om den afgedwaalden zondaar (was het mogelyk) van het pad des verderfs af, en tot het bewandelen van den hemelweg uyt te lokken. En dewyl zyn E. wist, dat hy als een goet huysvader elk een zyn bescheyden deel moest geven, zo wend hy zig ook tot de betreders van de loopbaane der geregtigheyt, om hun een hart onder de riem te steeken; op dat zy toch niet mogten verflaauwen, nog agterwaarts keeren, 't geen zyn bestek in de VII Afdeelinge is. Doch alzo een Kristen niet altyd op zyn sterkste, en de heilzonne der geregtigheyt zomtyds door een nevelagtige wolke bedekt is, maakt onze Schryver in de IX Afdeelinge zyn werk, om wankelmoedige zielen op te beuren, en door heyllessen te verkwikken; | |
[pagina 48]
| |
op dat zy niet aamegtig worden, met eenen veele zwarigheden opruymende die als zo veele staketsels zyn, dat zy niet wakker voortrennen. Waar op zyn Eerw. dan in de X en laatste Afdeelinge de gevolgen en den troost aantoont, die uyt dit geestelyk Huwelyk voortvloeyen, op dat ze hunnen Ziels-Bruydegom te vaster mogten aankleven, en naau met hem vereenigt blyven. In de aangehegte Leerrede, over Openb. III: 20. neemt hy voor, om die geenen, die deze bladeren lezen, uyt hunnen sluymerslaap wakker te maken, en alzoo aan te spooren, om des Heeren kloppende en roepende stemme in alle zyne handelingen met Neêrlands volk vaerdig gehoor te geven, en op te volgen. Luyster eens, hoe ernstig hy de zelve aanspreekt. ‘Wat roeden heeft God niet al op den rugge van Neêrlandts volk aan stukken geslagen? hoe menigmaal heeft hy aan ons herte geklopt, door schrikkelyke stormwinden, waar door veele in de woeste baaren levendig wierden ingezwolgen, dan eens door een scherpe vorst, waar door het winterkoren op 't veld uytvroos, zo dat het'er uytzag als of God ons een reynigheit der tanden zou hebben toegezonden, en gebrek van brood in alle onze plaatsen Amos IV:6. Dan klopte hy eens aan onze deure, door schrikkelyke inbreuken van watervloeden, die door onze dyken en dammen heen drongen waar door veele landen eerder een zee dan land geleken. Heeft de Heer aan de deure van Neêrlands volk nu met eene algemeene neeringloosheyt geklopt, waar door hy (om de woorden van Hoseas te gebruyken) als een motte veel huysgezinnen | |
[pagina 49]
| |
onder ons opgegeten en verteert heeft? doorwandel eens de steden en dorpen van ons land, ach! hoe veele winkels zyn 'er niet gesloten? Hoe veele ambagten staan 'er niet stil? wat heeft de Heere aan onze deure niet door langdurige en verwoestende oorlogen geklopt, die onze schatkisten uytgeput, veel heldenbloed vergoten, en zo veel weduwen gemaakt hebben... En schoon de oorlog in vreede verandert is, heeft ons de Heer met het slaan van het Rundvee bezogt, en alzo dat oordeel over ons gebragt dat Zephanje reets bedreygde, Kap: 1: 2: 3. Wie onze, roept hy op de 82 Bladzyde uyt, heeft in de schrikkelyke stormwinden, zyn winderigen hoogmoed en opgeblazentheyt bemerkt? in die strenge vorst onze koude en bevrozen herten? in dien duuren tyd, onze dertele brooddronkenheyt en overdaad? in dien hoogen watervloed, den hoogen vloed onzer zonden, die ons geheele land overstroomde? in 't verval van onze koopmanschappen en neeringloosheyt, onze onregtvaardigheyt en bedrog in de zelve? in die verwoestende oorlogen, onzen liefdeloozen wrevel tegen God en onzen naasten? in die uytputtinge van onze schatten en finantien, de vermindering van onze eerste liefde, yver en godtvrugt van onze voorvaderen? in die vermenigvuldiging van weduwen en wezen onze hemeltergende onderdrukkinge van de zelve? in het slaan van ons Rundvee, het schandelyk misbruyk van die schepselen? Een les, lezer, die waarlyk opmerkinge verdient, en waar mede wy hier van afscheyden.’ |