De boekzaal van Europe. Deel 9
(1700)–Pieter Rabus– Auteursrechtvrij
[pagina 543]
| |
Jacobi Lydii Syntagma sacrum de Re Militari: nec non de Jurejurando Dissertatio Philologica. Opus postumum, & multa eruditione commendatum, cum figuris aeneis elegantissime incisis, quod nunc primum ex tenebris eruit notisque illustravit Salomon Van Til, Theologus Dordracenus.Dat is, Jakobs Lydius gewijde verhandeling van de Krijgszaken, en een taalkundig vertoog over den Eed. Een werk, na des Makers dood uitgekomen, prijswaardig door velerley geleerdheid, met zeer nettelijk gesnedene kopere platen, nu eerst uit de duisternis voortgebragt en met aanteekeningen opgehelderd van Salomon Van Til, Godgeleerde te Dordrecht. Gedrukt te Dordrecht by C. Willegaarts, in 4. 55 bladen.
DE Joodsche Meesters zijn byzonderljk zorgvuldig in het bewaren van hun geliefde troetelkind de mondelinge Wet; ik meine hunne Overleveringen, welke zy agten, dat van Mozes by monde gegeven, als een omtuining van Gods Wet, van tijd tot tijd zijn nagelaten. Maar | |
[pagina 544]
| |
andere zaken hebben zy zoo zeer verwaarloost, en in zoo dikke duisterheid laten steken, dat men d'er na tasten moet. Ja, indien men hun spreekwoord wilde gebruiken, we mogten dezelve wel aan een kant leggen, tot dat Elias ons die kome openbaren. Vraag den besten Rabbijn eens na den Krijgshandel hunner Voorouderen, hy weet u daar van geen naauwkeurig berigt te geven. Gy moogt hier en daar een woord in 't voorbygaan aangeroerd vinden, maar zelden; en dan is het gansch geen uitgewrogte bewerking. Daarom denk ook niet, gy al wie u tot het lezen van dit werk zet, deszelfs geleerde Schrijver alles wat tot die stoffe behoort uit de grond ophaalt. Geenzins. Dat was eigentlijk zijn oogmerk niet. Hy wilde alleenlijk de Schriftuurplaatsen, zoo van 't Oude als Nieuwe Testament, waar in van Krijgszaken gesproken word, verligten: en dit zult gy bevinden dat hy loffelijk uitvoert. Nog meer. De wijl de Joden in later tijden zig vermengden onder d'Assyriers, Perzianen, Grieken, Romeinen, en andere volkeren, van welke zy den oorlogshandel leerden, en de Schriftuur ook vele spreekwijzen overnam; zoo moet het niemand vremd schijnen, dat hier derzelver Wapenen en Krijgstugt te berde komen, uit oude en nieuwe Schrijvers hervoort gebragt, en met verscheide printen, yder op zijn plaats, uitgedrukt. Nu ter zake. Het eerste boek begint met de vertooning der plegtigheden, waar mede de Joden gewoon waren hunne vianden den oorlog aan te zeggen, nevens de manier, daar omtrent by andere vol- | |
[pagina 545]
| |
keren gebruikelijk, en de verscheide wijzen, hoe iemand soldaat wierd, welker een was het vendel op te steken: dog dit geschiede ook in meer gevallen. Met een buitenstap word gehandelt van de voorbeduidingen, die de Heidenen waarnamen, eer zy te velde togen. Zy bezagen de Levers der Slagtofferbeesten, zy wierpen pijlen in een lotbus, en hadden honderd bygeloovige gewoontens. Zy merkten in 't veld op het loopen van een Haas, op het vliegen van Byezwarmen, en vergaapten zig aan meer diergelijke zotternyen, die van wijzer Veldheeren altijd bespot wierden. By de Joden kon men soldaat werden op zijn twintigste, by de Romeinen op zijn zeventiende jaar. Ga naar voetnoot*Een man van vijftig jaren was onder beide die volkeren vry van den oorlog te volgen; en de ontslaging van krijgsdienst wierd ook om verscheide andere redenen vergunt. Maar behalven dat by de oudste Grieken en Romeinen krijgsknegten zonder soldy waren (schoon die manier altijd geen stand greep) zoo hadden ook de laatste hunne vrywillige. 't Schijnt egter, dat Koning Saul niet vele vrywillige onder zijn volk zal gehad hebben, om dat de Ga naar voetnoot†Bibel zegt, dat hy een paar runderen nam, die hy in stukken hakte, en met boden door alle de landpalen van Izraël zond, dreigende, dat men, al wie met hem en Samuel niet optrok, deszelfs runderen ook zoo | |
[pagina 546]
| |
zou handelen. Voeg hier by de gemerkte soldaten, die zekere merkteekenen op verscheide plaatsen van hunne lichamen droegen. De Heer Lydius, goeder gedagtenisse, vervolgt het tweede boek met de beschrijving der Keurbenden, gemeenlijk Legioenen geheten, en haar grootte. Ruiters waren oulinks voor de kragt een's heirlegers bekend, maar de Joden mogten zig van geen paarden bedienen; en hier komt het gebruik van Ezels en Muilen te pas. Tot de Krijgsoversten voortgegaan zijnde toont hy welke eenige van die waren. In het derde boek zien we de wapenrusting, Krijgskleederen, Schoenen met spijkers, Kopere, Tinne, Yzere, en ook Goude wapenen, die by 's Lands Smeden, in daar toe opgerigte Smidsen, moesten gemaakt werden. De wapenen om 't lijf te beveiligen waren byzonderlijk een Helmet, met velerley cieraadje opgeschikt, Borstwapen, Harnas, Schild van verscheide stoffe, maaksel, en opschrift, of gedenkwerk. Zy hadden een Draagband of Wapenriem, een Pijlkoker om het geweer te bergen. By de Veldteekens en Standaarden is een onderzoek van de reden, waarom de Turken het teiken van een halve Maan voeren. De Standaard-vaan [Labarum] word niet vergeten. Dan vinden we de wapenen om den viand te keer te gaan, Zwaarden van allerhande soort, Spiessen, Halfpieken, Bogen, Pijlen (naast welke te zien is, by wat volk de beste Boogschutters waren) Slingers, Bijlen, Schiet- en Werp tuigen, en Stormrammen. De Ktijgskarren en Zeissenwagens met zekere Schuitjes, en Stormtuigen, Katten genaamd, zijn een toegift. | |
[pagina 547]
| |
De Vorm van 't heirleger en deszelfs vleugels staan in het vierde boek verbeeld. Somtijds quam men tot geen hoofdgevegt, maar liet het lot des oorlogs door weinige Voorvegters beslegten. Voor het treffen wierden de Goden aangeroepen, en de Leus of 't Woord den Soldaten gegeven. De Bevelhebber vermaande van een verheven standplaats het volk tot hun plicht, en sprak hen een hart in 't lijf. Men stelde ook voor de slagordens eenige mannen, die in d'eene hand een brandende toorts, in d'andere kranssen of Lauwerrakken droegen; en deze herouten, als aan Mars gewijd, mogten van weêrzijds niet gedood werden. Alles dus vaardig zijnde, wierd het teeken tot den aanval gegeven. Onder het treffen hoorde men gezang, en gespeel, dog voor al een hevig krijgsgeschreeuw; terwijl des Konings tegenwoordigheid groot gewigt aanbragt om een goeden uitslag te hopen. Eertijds belegerde men de steden met een leger kringwijze daar rondom te slaan, met Beladdering, met Omschanssing, met Mijnen, en een soort van Hoornwerken. De belegerde verweerden zig niet zelden met molesteenen te werpen: die quamen wel aan, als ze niet mis vielen. Wat tot de Krijgstugt behoort is de stoffe van 't vijfde boek. Een soldaat mogt zig met geen zaken buiten zijn dienst bemoeyen, en met de uiterste onderwerping zijnen Veldheer gehoorzamen. Nier alleen de Joden, maar ook andere volkeren, hielden hunne Leger plaatsen zeer zuiver. De krijgsknegten oeffenden zig met jagen, loopen, en schijfwerpen. Ik zwijge hunne tenten, en | |
[pagina 548]
| |
de bultzakken, die zy daar in hadden; de verdeiling der wagten, en hoe deze, onraad vernemende, met vyer en toortsen daar van kennis in 't leger gaven. Zy hielden hun geweer schoon, en wel gesmeerd: en waren verpligt de gevangenen te bewaren, zelfs op verscheide wijzen daar aan vastgebonden zijnde. Hun straffe was de dood, of een gevoelige smaadheid, daar dan de Hapschaar [Ga naar voetnoot*Spiculator niet Speculator] verschijnt. De Romeinen straften ook de soldaten met het verscheuren of kort afsnijden van hunne kleederen. Wanneer d'er doodstraffen in 't leger genomen, of andere doemenissen en verdelgingen uitgevoert wierden, blies men op de trompet; 't welk den lezer kan te binnen brengen, hoe dat het Ga naar voetnoot†geklank der bazuine voegt by die aanstaande verschijning van Christus, die als Opperveldheer voor zijn vierschaar zal dagvaarden en straffen de trouwlooze soldaten, die zijn tugt versmaad hebben. Het zesde boek geeft voor af een beschrijving van het Verbondmaken, desgelijks van de Overwinning, en Nederlaag. Om de Overwinning te vieren wierden Zege liederen gezongen, Offerbeesten geslagt, slempmalen en dansreyen gehouden: somwijlen volgde die roemrugtige Zegepraal, van welke ik voor dezen in de Boekzaal gesproken hebbe: ook was het een gewoonte, velerley Overwinning-teekenen op te rigten, en Palmtakken uit te deelen. Joden zoo wel als Heidenen hingen den verwonnen beuit in hunne Tempels ter gedagtenisse te pronk, en han- | |
[pagina 549]
| |
delden de Steden (en derzelver ingezetenen) die zy verovert hadden, niet altijd genadiglijk, maar met een afgrijzelijke woede. Belooning van dapperheid en aanprikkeling om wel te vegten was vermeerdering van soldy, of grooter aandeel in den beuit, of een Wapengordel en een Beurs met geld (het kragtigste middel om stoute menschen te maken) of ook wel een brave mooye meid, en vordering tot hooger staat. Na wel gevogten te hebben, kregen de soldaten verscheide soorten van kroonen en kransen, of zy wierden met lof van langer dienst ontslagen. Die in den slag gesneuveld was had d'eere (is 't niet wat schoons?) dat zijn degen en geweer met hem begraven wierd, in plaats dat men thans de wapenen in de Kerken ten toon hangt; en een hoop steenen op het graf was het eerlijkste gedenkteeken. Die de opgehelderde Schriftuur-plaatsen begeert te weten, kan met een lijst te regt raken. Hier ben ik het eerste werk van den overleden Heer Lydius ten einde: laat ons ook kortelijk zien, wat de inhoud van het volgend nagelaten stukje is, dat hy over den Eed heeft geschreven. Verbeeld u, lezer, dat deze verhandeling niet de Joden in 't byzonder, maar alle volkeren in 't gemeen, betreft. Ze heeft zoo vele hoofddeelen, als 'er boeken in de voorgaande waren. De voorste Personen, die hier den eed doen, zijn de Raad of Vroedschap, de Keizers, Borgermeesters, Bruidegoms en Bruids. Onder de Joden waren verscheide voorschriften van zweren by den Ga naar voetnoot*.Korban, en by Amen, | |
[pagina 550]
| |
dat zoo veel als by de Waarheid is: onder de Heidenen by keur van Goden. Gelijk de Christenen by Ga naar voetnoot*Christus en het Euangely hebben gezworen, zoo deden het de Joden by de Wet, by den Hemel, by de Aarde, by Jeruzalem, of het goud van den Tempel, by de Altaren, by hunne hoofden, by hunne baarden. Andere volken zwoeren by de Zon, by de hoofdstoffen, by de Overledene, en derzelver schimmen, by de zielen der Voorouders, by den Vorst, by zijn hoofd, by zijn troon, by zijn spies en wapenen, en by de krijgsvendels. Andere deden eeden by den Berg, ja (lust u niet te lachen?) by Look, Ajuin, by Kool, by Kappers, by den Gans, by den Hond, by den Bok, by het Viertal, by al wat lief was, by huid en hair, by Geiten en Harten, by yzere munt, en eindelijk by 't hoofd van Lukas, een zeer duisteren eed, dien ik niet wil navorschen. De manier op welke men zwoer, was, als nu by ons, met het opsteken van vingeren, of de geheele hand: ook wel van beide. Sommige leiden de hand op hun dye: op hun borst: op het Euangely: of op den Bibel. Sommige hielden het Misboek in de twee handen, of raakten den altaar aan: sommige namen by het doen van den eed zeven getuigen. In verbonds-eeden gingen de wederzijdsche verbond-makers midden door opgesnedene dieren; of gebruikten nog andere omstandigheden, uit de oude Geschichtboeken kennelijk. By Apol zwoeren de Heidenen met het aanraken van een Lauwertak. De Syrakuzers zwoe- | |
[pagina 551]
| |
ren by brandende wasse kaarssen, en de Yslanders vatten een zekeren ring aan. Onder de verscheide wijze, van eed doen, wel eer by de Friezen gebruikelijk, was, naar het verhaal van Siccama, een derzelver, die in het Oud Friesch regt met deze Friesche woorden beschreven staat: Dit is dio riuchte Boedel-eed / di da iena swarra schil / der kamer en kajen warada / ho neg hy op tho nimen mit siner winstera hand siner winstera hara / ende der op tho lidsena tween fingeren mit sina fora hand / en swarra dan / 't welk in ons Hollandsch beteekent; Dit is de regte Boedel-eed van iemand, die in een Sterfhuis de Kamers en sleutels bewaart; Hy neme met de linkerhand zijn linker hoofdhair op, en legge daar op de twee vingeren van zijn regte hand, en zoo zwere hy. Waar van daan onder henluiden een oud spreekwoord is, dat men dan eerst een Fries mag gelooven, als hy aan zijn hair vat. Wie weet of dat van de Hollanders niet den zelven oorsprong heeft, als zy zeggen; IK GELOOVE NIEMAND, DAN DIE RUIG IN ZIJN HAND IS. Vorsten zwoeren by hunnen rijkstaf, of uitgetogen zwaard: andere wederom anders, naar 's lands gebruik en wetten. De plaatsen, daar de plegtelijke eeden plagten te geschieden, waren, behalven onder den blaauwen Hemel, Altaren, Graven van Martelaars, Kerken, Poelen, en Waterbronnen. By de Athenienzers deed men het voor zekeren steen op de mart. Zie Meursius. De tijd, daar toe bestemd, was voornamentlijk Nieuwejaars-dag; en 't mogt geenzins op | |
[pagina 552]
| |
Zondagen of heilige dagen gedaan werden: maar veel hield men van de genen die 's morgens nugtere zwoeren. Het laatste is een vertooning van zware straffen, die den meineedigen, in byzondere plaatsen, door de Goddelijke Voorzienigheid, zijn overgekomen. Achter dit alles staan des Heeren Van Tils nutte en noodige opmerkingen over de eerste zes boeken, die wy gezien hebben dat Lydius van den Krijgshandel had opgestelt. |
|