De boekzaal van Europe. Deel 9
(1700)–Pieter Rabus– Auteursrechtvrij
[pagina 389]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Mozaize Historie der Hebreeuwse Kerke, Tweede deel, begonnen met het levensbedrijf van den voortreffelijken Joseph, in wiens zeldzame verheffing aan 't Koninglijk Hof van Egypten de grondvest geleid is, op welke de Vader Jakob met 't zeventig zielen derwaarts afgetrokken, en Israel aldaar 't restant van een vierhondertjarige vreemdelingschap in de Gras-velden van den lande Gosen voldient heeft: uit d'alleroudste geheugnissen der Egyptenaren, en derzelver Afgodische zeden opgehelderd, en | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 390]
| ||||||||||||||||||||||||||||
tot de byzondere zaken der Izraëliten nader betragt, tot aan der zelver onderdrukking en harde slavernye onder de Tyrannige Koningen Ramesses Mianum en Pharao Amenophis, alzins met naauwkeurige Printverbeeldingen gestoffeerd door een Liefhebber der Joodsche Oudheden. Gedrukt voor den Auteur, en worden te koop gevonden tot Amsterdam by deszelfs zonen Willem en David Goeree. Ze zijn ook te bekomen t' Amsterdam by Gerard Borstius, en te Rotterdam by Pieter Vander Slaart, 1700. in fol. | ||||||||||||||||||||||||||||
Uittreksel van het tweede deel.HEt lustte my, voor twee maanden, op aanwijzing van den Schrijver GOEREE, de geschiedenissen der Hebreeuwsche Kerk, van Abrahams tijd af, tot de geboorte van Jakobs twaalf Zonen toe, in haren samenhang na te sporen, en met hem aldaar aan 't eind des eersten deels van zijn Werk halte te maken, om daar na met verschen aandagt, het lot der gemelde Kerke, aan 't huis van Izraël vast gemaakt, in de volgende deelen ontvouwd te zien. Daar meê dagt ik de twaalf Stammen van Izraël, naar het twaalftal broeders genoemd, nader by te komen; maar met den opslag van dit tweede deel bevinde ik my niet verder geleid, dan in den Schouwburg van Egypten, daar de Godgeheiligde jongeling JOZEF voor alle andere zoo le- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 391]
| ||||||||||||||||||||||||||||
vendig ten tooneele komt, dat met zijn zeldsaam wedervaren, en verheffing aan 't Egyptisch Hof, teffens alles wat tot de Egyptenaren behoort in verschot van wel-geschikte Uitgangen word afgespeelt. Wijsselijk en met rijpen rade maakte de Man dusdanig een verdeeling. Want hoewel zijn penne, onder deze wonderbaarlijke Bedrijven, aangenoopt word om by de Egyptische zaken ook den Landaart van dat Volk, en deszelfs Zeden, Gewoonten, en voornamentlijk hun alouden Afgodischen Godsdienst, op een allernaauwkeurigste wijze uit te pluizen, en dus voorwaar, geen kleine zijdgangen te doen; nogtans staat ons aan te merken, dat by Jozefs tijd-stip de eerste steen word gelegt, waar op Vader Jakob met heel zijn huis en have na Egypten is afgezakt, en Izraëls Geslagten, uit de aangewonne nazaten zijner Zonen aldaar tot een groot volk voortgezet, teffens onder die inwoning met afgodische zeden besmet zijn. Een schakeling van Hebreeuwsche zaken, zonder welke, zoo ze in de Boeken van Mozes niet behouden was, de H. Historie voorwaar een grooten breuk zou geleden hebben, en de waarheid der Goddelijke Voorzegging aan Abraham gedaan verre te zoeken zijn. JOZEFS levens-lot zal ons dan den reeks van de Kerke der Hebreen doen vervolgen, en met den Heer Goeree voor de tweedemaal de pen doen opvatten. Deze Jakobs beminde Zoon, d'Eerstgeboren uit Moeder Rachel, maakte de getuigenis van Pythagoras waar, dat die van God geliefd zijn, | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 392]
| ||||||||||||||||||||||||||||
niet zelden van de menschen meest gehaat worden. Dat blijkt uit de eerste Vertooning van dezen Godgeliefden jongeling. Hy, midden onder zijne Broeders een voorwerp der Goddelijke Voorzienigheid, rijk van Hemelgaven, en uit dien hoofde van zijnen Vader zonderling bemind, geraakte straks na 't afleggen van zijn eerste kinderpak zoo diep in zijner broederen wangunst, dat hy ook een voorwerp van hunnen doodelijken haat wierd. Zijn droomen, 't welk niets dan verheffing scheen te voorspellen, maakte hem meer en meer verdagt, en het Broedersrot gaande, om, door hem aan kant te helpen, den uitkomst zijner droombeduidsels te verydelen. d'Opgevatte wrok prikkelde hen tot die schenddaad: en hoewel hun toeleg mislukte, nogtans wisten zy zijn ongeval door 't overschot van zijn veelverwigen Rok, in Bokkenbloed gedoopt, Vaders gemoed der mate in te printen, dat d'Oude Man uit zulk een schrikvertooning niet anders dagt, dan dat zijn lieve Jozef zekerlijk van een wild dier verscheurd was. Met zulk een schelmschen leugen mompten zy den troosteloozen man, en verzwegen, dat zy de ziel van den vrygeboren jongeling, hunnen Broeder, voor een geringe prijs aan d'Ismaëliten verkoft hadden; luttel denkende dat zy hem door zulk een godvergeten daad na Egypten schikten, daar hy nog den weg zou banen, om Vaders gansche huis uit hongersnood te redden, en als Onderkoning in dat rijk vet weyland voor hun vee te verzorgen: 't welk zy nogtans daar na door den uitgang van hun bestel, niet zonder hartgrievende overtuiging hunner onmenschelijkheid, geleert | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 393]
| ||||||||||||||||||||||||||||
hebben, toen ze, uit gebrek van brood, met ledige zakken derwaarts gereisd, genoeg verzogt, en in 't gemoed bekneld, aanschouwers van hun 's Broeders Jozef blyeindend Treurspel moesten wezen, en in die laatste Vertooning bevonden, dat zy verkeerde rekening buiten God hadden gemaakt; en dat het quaad, 't welk zy hem toegedagt hadden, door 't Opperbestuur der Godheid ten goede was omgewend, op een tijd, als zy zijne handen waren gevallen, om voor hun vuil bedrijf verdienden loon te krijgen: aan welke overzeldsame ontmoeting, daar Jozef zig aan zijne Broederen bekend maakt, ik nimmer zonder ziels-beweging herdenke, of my dunkt te gelijk dat ik telkens het vierde Bedrijf van Vondels Jozef in 't Hof zie spelen, en op Juda's wensch,
Gaaf God ons onverwagt een uitkomst in 't verdriet!
eindelijk Jozef met de krop vol tranen uitbersten,
Hy gaf't, en geeft het u. Ziet hier mijn broeders, ziet!
Ik ben die Jozef zelf. d'Egyptenaren noemen
My anders. Ziet hoe God, wiens goedheid ik mag roemen,
Mijn lot verbetert heeft. Nu denk om Dothan niet,
Om moordkuil, Arabier, nog wat 'er is geschied.
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 394]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Neem, lezer, deze buitentreê ten goede. De zaak is 'er na: en ik houde het met den Heer Goeree, als hy te kennen geeft, dat in de Wereldsche Historien, hoe rijk van voorheelden ze mogen wezen, Jozef geen weêrgaê heeft. Waar leest men dat Gods Voorzorge zig omtrent iemands opkomst en verheffing zoo lang bezig hield, en wel met zoo sterk polssende Deugds-beproeving, dan in Jozef? die, onder allerley ramp, niet alleenlijk vroom, geduldig, dapper, en kuisch, maar daar toe ook wijs, en met den Geest der Voorspelling begiftigd, en zaftmoedig was; zulks dat hy 't misbedrijf wel ernstig bestrafte, dog veel eerder vergaf. Deze blijken van een deugdelijken inborst ziet men in al zijn handel en wandel zoo kragtig doorstralen, dat ze den Schrijver, in het uitvorschen der Hebreeuwsche Oudheden, waardig schenen, om door hem met kostelijke lessen van Staat- en Zedekunde, tot verbetering der menschelijke gezelligheid, uit stapels van geleerde bladen doorstikt te werden. Voor al, wanneer hy ons voor oogen houd, hoe dezelve Jozef, in 't huis van zijn Heer, gelijk hy zig eerst als een gekogte slaaf droeg, daar hy een vrye Hebreër, en erfgenaam van geen gering bezit in Kanaan was, zoo ook in zijne hooge verheffing de Staatzugt niet verder den toom vierde, of hy heeft, na zijn uitgediend ampt van korenverzorging, liever van het hofleven tot de Vaderlijke zeden willen wederkeeren, en, Ga naar voetnoot*na Vaders dood, zijne overige dagen vreedzaamlijk met de Broederen doorbrengen. Als of de Belofte van Kanaans erfenis hem zoo na aan 't hart lag, dat | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 395]
| ||||||||||||||||||||||||||||
hy Egypten in zijn ziel een scheidbrief toedagt; bevelende zelfs zijn gebeente tot een ruggesteun van 't geloof aan Izraëls ontwijfelbaren Uitgang, en aanstaande inwoning in het land, dat den Aartsvaderen was toegezegd. Van welke aller-uitmuntendste verschijnselen der Goddelijke bestiering omtrent een afgezonderd Volk, en Kerk, nergens zoo kenbare blijken in 't verheffen van Wereldsche Vorsten te vinden zijn, hoe zeer hen ook het geluk diende dat ze van geringen tot hoogen staat klommen; dan in Jozef. Hy was die Jozef, die in zijn voorbeeld boven andere voorbeelden (te lang om hier ingelast te werden) genoegzaam bevestigde, dat, Adelijke afkomst wel een byval der Natuur, maar roem van loffelijke daden een loutere vrugt van Deugd is. Hy was die Jozef, wien 't Ongeluk Geluk aanbragt, en in 't Geluk het Geluk van Wijsheid had, welke, als Asdrubal plagt te zeggen, zelden gepaard gaan. Valt 'er voor den mensch niet zwaarder, dan ongelijk ligt te dragen, gelijk een zeker Wijsgeer spaak; Jozef betoonde daar in een Grootmeester, en der Volmaaktheid vry na te zijn. Veel arbeid deed hy, om eere waardig te werden, dog verstoutte zig geenzins, die te bejagen. Reeds zeventien jaren oud hoedde hy Vaders kudden, en verkeerde onder de hardersknapen met de Zonen van Bilha en Zilpa. Het vertellen van zijne diepzinnige droomen, van Vader Jakob zelf bestraft, sarde hem, zoo wel als zijn veelverwige Rok, den haat zijner oudste broederen op 't lijf; en hy word na veel spot en smaad veragtelijk van hen in een put geworpen, daar na aan een deel Arabische Koopluiden, voor | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 396]
| ||||||||||||||||||||||||||||
weinig geld als Slaaf verkost, om als een schoppeling, en snooder dan een bastaard, Vaders huis uitgeboend, onder een Afgodisch Volk te sukkelen. Andermaal aan een Oversten in Egypten verkoft word hem de slaafsche dienst, waar in hy door vlijtigheid en trouw zijn 's Heeren gunst verkreeg, een Voorspel van aanstaande hoogheid; zulks dat hy het volle bewind der huiszaken had. En hier ging zijn kuisheid der mate met zijn trouw gepaard, dat hy d'aanlokkelijke smuikliefde zijner Heerinne den rug bood; waar door dat proefstuk van zijn eerbaarheid by alle Zedetugters voorbeeldelijk geroemt word, schoon de minne van dat blakende Wijf, in woede veranderd, den jongeling in de ongenaê van zijnen Heer, en zelfs in den kerker wierp. In die vernedering brak wel haast zijn onschuld aan den dag, daar hy middelerwijlen door zijn braven aart des Stokwaarders gunst en vervolgens gelegentheid krijgt, om van strenge gevangenisse bevrijd, niet alleen des Konings geboeiden dagelijks een hand toe te steken, maar ook hunne kommerlijke droomen uit te leggen, met voorspelling van des eenens amptherstelling, en des anderens galgdood. Dit was de trap, op welke hy, na lange vergetenis, door den verlosten Hoveling uit het gevangenhuis in 's Konings hof geraakte. Wie ziet niet, aan d'eene kant, hoe vele rampen Jozef over 't hoofd waaijen; aan d'ander zijde, hoe rijkelijk zijn geleden hoon door den God zijner vaderen, op wien hy betrouwde, vergoed word? Dien wonderen omkeer der dingen leert ons de H. Historie. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 397]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Zijne broeders, die hem snoodelijk verkoft hadden, moeten daar na als afgemaaide Schoven voor hem nederbuigen. Zijn ballingschap buiten 's Vaders huis baant hem den weg tot het Koninklijk hof. Van daar zien wy hem, voor zijn uitgeschudde Rok, fijn Egyptisch linnen, voor yzere boeyen een gouden keten om zijn hals dragen, en uit den kuil des kerkers op des Konings Praal-wagen gestapt onder 's volks toejuiching door de straten van Memfis omgevoerd, voor des Lands Behouder, en Algemeen Korenverzorger uitgeroepen. Om dezen zoo grooten samenloop van zaken niet ter loops, maar yder stuk voor stuk, in alle hare omstandigheden, te bezigtigen, heeft de Heer Goeree dezelve uit de diepte der Aloudheid uitgepluist, en daar toe de langvoorleden tijden en zeden der Volkeren in 't ligt gehaalt. Zie daar dan een rijken oogst van stoffe, die hy alleen uit de doorlugtige geschiedenissen van Jozef heeft opgezamelt. Hy spreekt van de levenswijze der Hebreeuwsche Vaderen; van de cierlijke kleedy, die by hen in agting was; van den Egyptischen handel en voorkoop in Speceryen; van de waarde der koppenningen, voor welke de jongeling van zijne broeders verkoft wierd; van Jakobs Rouw, zoo groot, dat hy wilde in 't Graf nederdalen, waar omtrent het Hebreeuwsch woord [Scheol] Graf en Helle, in onderscheid van Ga naar voetnoot* [Keber] zijn verklaring erlangt; van de bediening der Hovelingen, Gesnedene, en wat ampt het aan 't Egyp- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 398]
| ||||||||||||||||||||||||||||
tisch hof was Schenker en Bakker te zijn; van 't oud gebruik der Droom-uitleggingen, en Geboortevermaningen; van de Egyptische Ga naar voetnoot*Koebeesten, haar drinken uit den Nijlstroom, nevens den Akkerbouw door Ossen, en de Vrugtbaarheid door Koren-airen, zinnebeeldelijk aan geduid; van de zoo genaamde Tooveraars en Wijzen in Egypten, en de gewoonte van des Konings handen te kussen; byzonderlijk van Jozefs Zegepralende omrijding in een Ga naar voetnoot†Konstprint verbeeld, met zeer vele andere zaken, die zijn verheffing in 't hof van Egypten met zig slepen; van d'aanleiding daar toe door het nadrukkelijk verklaren zelfs van des Konings droomen, om uit de zeven vrugtbare jaren zorge tegen d'aanstaande schaarsheid te dragen: en daar meê is Jozef niet slegts Overste van het Koninklijk huis, maar de Tweede in 't rijk geworden, en met een Ga naar voetnoot+naam beschonken, die hier uit het Egyptisch vertaalt word. Kom, rek met my uw leeslust, gy al wie gaarne wat sraays hoort, en vervolg des verheerlijkten Jozefs wijs beleid in 't Korenzamelen, terwijl hy in dien vrugtbaren tijd uit Vrouwe Asnath twee zonen krijgt, waar op de zeven hongerige jaren aankomen, en alle Volken rondom afzakken, om, zoo lang als ze geld hadden, voorraad te koopen: gy zult by die gelegentheid Jozefs bewind, in 's Konings Schatkist te verrijken, gy zult yder omstandigheid, die tot het afleveren van Koren in bedenking valt, in een schoone | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 399]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar voetnoot*print zien leven, en uit de historie leeren, dat de geldelooze luiden in dezen nood alles wat ze in de wereld hadden aan koren besteedden, ja hun zelven, en hunne kinderen, tot lijf-eigene aan Farao aanboden. Beschouw hier ook, hoe Jakobs tien zonen, uit verlegenheid, na Egypten gezonden, hunnen broeder, dien zy niet kenden, op middelen deden denken om zijnen ouden Vader, en eenigen Broeder Benjamin, uit zijn eige Moeder Rachel geboren, derwaarts te lokken; met hoe schrander een leiding hy hen altemaal wist te handelen, tot dat hy, nu kenbaar geworden, den Ouden Man laat overkomen, en u en my eens in bedenken geeft, hoe ontroerd die Grijzaart zal geweest zijn, toen hy hoorde dat zijn zoon, lang voor dood gerekend, Graanvorst in Egypten was. Verbeeld u dan, hoe Jakob, zonder sammelen, met zeventig zielen aldaar aankomt (hebbende alvorens zijn intreê godsdienstiglijk op d'uiterste grenzen van Kanaan geheiligd) en zijnen lieven Jozef, onder mengsel van blijde tranen, in d'armen valt; hoe hy met eenige zijner zonen voor Farao word gebragt, 't Land Gosen tot zijn verblijfplaats krijgt, en in die grazige velden, na een leeftijd van nog zeventien jaren, zorg voor zijn begraving in Kanaan draagt, ten bewijze van zijn Geloof, en voorspelling van Izraëls toekomenden uitgang uit Egypten. Ja, vestig hier uw aandagt op het verzegelen dezer Voorzegging met de Ga naar voetnoot†Verzoning van Jozefs kroost; daar Grootvader Jakob Manasse en Efraim door hand-oplegging in Izraëls Stammen inlijft; let op zijne zonen, voor zijn krankbed by | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 400]
| ||||||||||||||||||||||||||||
een geroepen, en hoor hem zijn uiterste Wille voor een ygelijk van henluiden onder een aller-aanmerkelijkste Lotraming, aan den oever des Doods uitspreken. Hier ontdekken wy een nieuw ruim veld van kostelijke gedagten: want nademaal Jakobs Voorspelling, over zijne Zonen uitgeboezemd, de schranderste verstanden van Joden en Christenen ontvonkt heeft, om den zin der hoogdravende woorden na te sporen, heeft de Heer Goeree ook in dit stuk geen arbeid ontzien, om het opmerkelijkste, dat derzelver vervulling kan ophelderen, hervoort te brengen, en de Lotspelling van yder in 't byzonder op een ry te zetten. Voor al valt 'er veel te zeggen van Ga naar voetnoot*Juda, wien de Rijks-staf en Wetgeving tot op de Schilo word toegepast, als een voortreffelijk kenteeken der Tijdbeurten, waar in men naar den Messias zou beginnen uit te zien, en welk een hy wezen zou, die zijnen jongen Ezel aan den Wijnstok zou binden, en zijn mantel wasschen in 't bloed van Wijndruiven. Ga naar voetnoot†Vader Jakob had, door den Geest der Voorzeggingen aangeblazen, zijn oude stramme leden uitgestrekt, en, rustig over end gezeten, zijne Godspraken over de Vaderlijke Hoofdstammen ontvouwt; daar na den last zijner begrafenis herhaalt: maar nu, geëindigt hebbende zijne Zonen bevelen te geven, zegt de Ga naar voetnoot+Text, leide hy zijne voeten te zamen op het Bedde, en gaf den geest; wordende verzamelt tot zijne Volkeren. Dit gedeelte der Geschiedenisse leverde onzen | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 401]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Schrijver keurlijke stoffe, om ons voor oogen te brengen de pragtige Lijkpligt, die Jozef, naar d'Egyptische wijze, aan zijn overleden Vader deed, de inbalsseming van zeventig, en de Rouwklagt van zeven dagen, onder het geleide van de Hofstoet des Konings van Egypten, aan de vlakte van het doorne-bosch, en al dien zwier der Lijkstaatsie in het hol Machpela, met een diepe nasporing der aloude Lijk- en Grafbezorging, en een doorwrogt Ga naar voetnoot*Print-tafereel, 't welk den ganschen vleet dier bygeloovige zeden konstiglijk ten toon stelt. En daar toe wilde hy zijne lezers leiden, niet alleenlijk om hen dezen uiterlijken slenter van Jakobs Lijkdienst, naar de wijze der Egyptenaren, te doen begrijpen, als wel de reden, waarom Izraëls Wetgever vele buitensporige gebaarden en daden der Heidenen omtrent de dooden zijn volk verboden heeft, en den herkomst van de Begraafenissen en Lijkplegtigheden, oulinks by de geschiktste volkeren, en thans nog onder 't Christendom, gangbaar.
Na al dat bestel legt eindelijk Jozef zelf ook zijn leven af, alvorens zijne Broeders bevolen hebbende, dat zy zijn gebeente Ga naar voetnoot†van daar zouden opvoeren, als tot een borge voor de Goddelijke belofte; waar uit de Heer Goeree een inlassing opstelt van de levenswijze, en den huisselijken staat, der Aartsvaderen, desgelijks hun Geloof en Godsdienst voor de Wet: om aldus de Hebreeuwsche Kerk alleen in Jakobs Stamhuis in Egypten besloten te zien. Want, zijn 's eragtens, woonde Jozef, voor 't naaste nog vier | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 402]
| ||||||||||||||||||||||||||||
en vijftig jaren stil en vreedsaam by zijne broederen, buiten 't hofgewoel, in Gosen.
Sommige willen Jozefs leven in drien verdeelen: 17 jaren in zijn's Vaders huis, 13 jaren ongelukkig in Egypten, en 80 aldaar in voorspoed. 17 13 80 ---- 110 | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 403]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Maar het word hier eigentlijker in een vierderley staat aangemerkt, de 80 jaren zijner voorspoed gebragt zijnde tot 26, en de overige 54 jaren toegepast aan zijn stil landleven, waar in hy die van zijnen huize tot de Veeweiding nog meer aanzette 17 13 26 54 ---- 110 In welke Ga naar voetnoot*Veeweiding, geduerende een tijdverloop van tweehonderd en vijftien jaren, Izraëls geslagten tot een groot Volk opgroeiden, volgens aanwijzing, in een nutte Ga naar voetnoot†Tijdtafel, van de kennelijke zaken, die haar onder de Egyptische Koningen, sedert haar aankomst, tot haren uitgang zijn overkomen. Nu is het uit de Instelling der Kerkplegtige Wet, en uit de klagte der Profeten, ten vollen bekend, dat de Izraëliten, in Egypten wonende, van de Afgodery en 't Bygeloof dier landaart besmet (gelijk wy te voren met een woord aanroerden) en daarenboven onder twee later Koningen vele jaren met een harde slaverny gedrukt zijn: weshalven, op dat deze Hebreeuwsche Kerkhistorie ook rijkelijk van Egyptische zaken zou voorzien zijn, de Heer Goeree raadzaam vond, den ganschen toestand van dat oud en bijster Afgoderyplegende Volk uit hare aloudste raadsel-sleuyers te ontzwagtelen, en door derzelver | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 404]
| ||||||||||||||||||||||||||||
voorkennisse vele dingen te verligten, die in de H. Schrift aangaande de Izraëliten vermeld, en in de Wet van Mozes als tegengiftige Artzenijen tegen de aangekleefde zeden der Afgodsdienstige Egyptenaren gekant staan. Das beschrijft hy, ten voorbereidsel der H. Historie, gansch Ga naar voetnoot*Egypten, in haar vrugtbaarheid, jaargetijden, en in haar bevogtiging door den Nijl, dien 't Bygeloof oulinks zelfs tot een Godheid maakte, en met offerhanden eerde. Hy boekt het Egyptisch Vee, Veldgedierte, en zulke Beesten, die in Egypten voor heilig gevierd, en als Bescherm-Goden van landen gediend zijn: waarom ook de Egyptenaren afkeurden, dat de Hebreen die aan hunnen God zouden offeren, gelijk Ga naar voetnoot†Mozes Farao tegen voerde; en 't welk misschien de eerste reden was, dat sommige Beesten, by uitnemendheid den Izraëliten verboden wierden te eten; zulke voornamentlijk, die de Egyptenaren in hunne Jaarfeesten den Drekgoden alleen ten beste gaven, als in de Zwijnen-offers gebleken is. Hy verrekent de Egyptische Boom en Veldgewassen, om ons zekere omstandigheden der H. Geschiedenissen te leeren verstaan; ten minsten om ons te doen begrijpen, wat dog de Izraëliten, toen zy na de Woestijn gingen, zoo zeer om ververssing van vrugten uit der Egyptenaren moes-tuinen, als Pompoenen, Komkommers, Radijs, Ajuin, en Knoplook, deed wenschen. Ga naar voetnoot+Eindelijk wroet hy de Egyptische Wijsheid op, welke, hoe wijdberoemd ze van ouds lier | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 405]
| ||||||||||||||||||||||||||||
mag geweest zijn, nogtans met haar geheim-vervattende Letter- en Merk-spraak en met den grooten omslag van hare gedrogtelijke Apenbeelden, Slangen- en Adderen-gebroedsels, tot enkele doling en dwaasheid onder dat leuy en ledig Ga naar voetnoot(a)Volk is uitgeborsten. Deze Egyptische Land- en Bescherm-Goden, te gelijk met de Afgods-gedrogten, Huisgoden, Terafims, Onder-Goden, Middelaars, en zekere Bescherm-Engelen, worden ten dien einde van den Schrijver in 't gezelschap van de groote Moeder Isis hier in Ga naar voetnoot(b>)Print, en een weinig daar na de Vermaarde Godheid Ga naar voetnoot(c) Serapis afzonderlijk in alle zijne vormen en beduidenissen, uitgebeeld: tot hy by Ga naar voetnoot(d) Isis zelve komt, en hare velerley Godnamen verklaart, vindende Isis in de Maan, en Osiris in de Zon. En vermits de eerste met een Slang om 't hoofd gehuld verschijnt, geeft hy beknoptelijk verslag, en een Ga naar voetnoot(e) Afbeelding, van de helmen der Oude Krijgsoversten, die met Slangen, Draken, Leeuwenkoppen, enz. gecierd waren. MAAR ter zelver plaatse, daar de Hr. Goeree den Ga naar voetnoot(f) SLANG, van Ouds in Egypten godsdienstiglijk geëerd, onder handen neemt, gaat hy teffens uitvoeriglijk zijn gevoelen over de Verleiding en Val van den eersten mensch vooral de wereld bloot leggen, zonder bewimpeling, en met | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 406]
| ||||||||||||||||||||||||||||
zulk een onbekommerde en rondborstige Vryheid van oordeel, als of hy hem luttel liet gelegen leggen hoe dit velen zal in d'ooren klinken. Tegen de meest in zwang gaande meining van de geheele Christen wereld, stampt hy den Duivel Satan, en alle Duiveleryen, uit, en wil, dat men hem zoo luttel onder de gevalle Engelen in de Hel, als in de listigsprekende Slange onder de Dieren des Velds zal zoeken (want dit houd hy voor een Joodsch verdigtsel, zonder grondig onderzoek voortgepraat, dewijl niet de minste stip van een Duivel, die door de slange sprak, in Mozes, nogte in de Wet, en Getuigenis, voorkomt) maar hy beweert dat men den Duivel veel eer, en van nader by, zal vinden in de strijdende Begeerte, waar door zig het Vleesch tegen den Geest aankant; en dat de Val des Menschen zoodanig van natuur is, dat ze allerbest door een verbeeldelijke wijze van sprekende personen by Mozes kon beschreven werden. Onder dit schrijven agte ik veiligst te wezen, niets meer van den Duivel te schrijven, dan met des Heeren Goeree 's eigene woorden, daar hy, sprekende in zijn Voorreden van den gemelden Strijd tussen Vlees en Geest, zig verder dus laat hooren: d'een willende de natuurlijke drift of vyerige begeerte des Vlees opvolgen (als een hoedanigheid, met welke de Mensch tot zijn bestaanlijk leven van God alzoo noodzakelijk geschapen is, dat hy zonder die niet leven kan) d'ander de redelijke goedheid verpligt, om het tussengekomen gebod van God te bewaren; als waar door de Schepper den Mensch in zijn aangeboren hoedanigheid der Begeerte heeft willen bepalen, op | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 407]
| ||||||||||||||||||||||||||||
dat hy, onder blijk van zijn gehoorzaamheid, zijn vryheid niet tot het oneindige, en vervolgens ook niet tot zijn eigen verderf, den lossen toom vierde: hoedanig wy niet donker in 't redenlooze vee zien, dat daarom geen wet ontfangen heeft om dat hen na haren aart de Reden ontbreekt dezelve te onderscheiden en te konnen gehoorzamen. Want dat de eerste Mensch door deze hoedanigheden qualijk te gebruiken gevallen is, meenen wy zeer waarschijnelijk getoont te hebben: en wy willen ook onzen godvrugtigen lezer gunstiglijk aanbevolen laten, onze bygebragte Redenering daar over nader te overdenken, op dat hem zulks tot een Voorbereidsel verstrekke, om insgelijks te konnen zien, hoe grooten dwaling d'Onkunde in de eerste dingen der Wereld op de baan gebragt heeft, en hoe ligtvoerig het heel gestel van 't Rijk des Duivels oorspronkelijk uit de gevalle Engelen verzierd, te gelijk met heel de oude Leere der Duivelen, en al wat men van deszelfs magt, in Wonderen, Tooveryen, Waarzeggeryen, en Aanvallen der Bezetene, en uitwerpen van Duivelen verziert heeft, tommelings kan over hoop gesmeten worden. Zoo dat men zig kruissen en zegenen moet van verwondering, te zien, hoe Mannen van geen gering verstand en geleerdheid langer haar tijd en goeden naam verspillen, met alzulke Heidensche Droomeryen, en bedriegelijke Brodgrijnzen uit de Schriften van Mozes en de Profeten te verdadigen, en den menschen 't zelve in hare boeken en Euangelische Predikatien, onder veel Godzwetseryen in te stampen, en alzulke heilooze en onbeta- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 408]
| ||||||||||||||||||||||||||||
melijke gedagten van God de gemoederen vergen te gelooven: zoo dat de zulke voorzeker de Christenheid hier door ruim zoo dwaalzieke dingen van den Duivel voordroomen, als d'Egyptenaars ooit van haren Duivel-God Ga naar voetnoot*TYPHON verzierden: ja van wien misschien al het gezeg van den Duivel oorspronkelijk te agten is. Want of wel eenige Schrijvers hebben gewilt, dat deze TYPHON een later verdigtsel is, dat de Egyptenaars uit Mozes Historie verpoetst hebben, gelijk eenige uit het gezag van Bochartus (die dikmaal maar al te stout op woordoorspronkelijkheden niet zelden het spoor is mis geloopen, als sommige opmerkende verstanden nu al in vele stalen hebben aangetoont) zoo word zulks nogtans zonder stevig bewijs, en teenemaal tegen de oude voetspeuren der Egyptenaren en H. Schrift voortgebragt, als die lang voor de Hebreen een volk waren, die haar eigen wetten en godsdienst hadden. Behalven nog dat Mozes heel de Hebreeuwsche Kerke onkundig van een zelfstandigen Duivel Satan gelaten heeft: gelijk ook de historie van dit volk ons doorgaans zal leeren, dat zulk een dwaalziek gevoelen het geloof der H. Vaderen, en de wonderen van Mozes in Egypten gedaan, ten hoogsten had hinderlijk geweest, ter tijd als zy de Goddelijke hulpe van nooden hadden om de geloof baarheid van hare zendingen door Wonderen te staven. Wy zwijgen als nog van den Zaligmaker, en zijne Apostelen, als die | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 409]
| ||||||||||||||||||||||||||||
reeds genoeg gezeit hebben, om onzen lezer te doen verstaan, welk een omslag van samenloopende dingen ons noopte van den Ga naar voetnoot*Val der Engelen te spreken, die wy meenen zeer gemakkelijk by Petrus en Judas in den Val des eersten mensche gevonden te hebben: terwijl nog Mozes, nog geen van de H. Boeken van een anderen val der Engelen reppen, uit wien het deze Schrijvers met eenige geloofbaarheid zouden genomen hebben. En wat de bezetene belangt, uit wien in d'Euangelische Historie de Duivel uitgeworpen word; het behoort alle opmerkende verstanden die hare vijf zinnen meester zijn, niet onbekend te zijn, dat zulken uitwerpen geenzins van een Duivel Satan te agten zy, nog ook als zoodanig nergens genoemd staat, maar dat het Demons geweest zijn, door welke d'Oude niet anders dan de quade neigingen verstonden, door welke sommige menschen door dwaling in de dierelijke geesten ontsteld waren, en deswegen na de quade uitwerkingen Booze Geesten genoemt wierden: en hy moet heel weinig in de Joodsche zaken van dien tijd ervaren zijn, die niet en weet, dat de Joden alle quade behebtheden, en neigingen tot vuile en onmatige dingen, gewoon waren een DUIVEL of DEMON te noemen. Gelijk dan ook de Demons, de Goden, en Zielgeesten der Helden Baals &c. heel groote gemeenschap in naam en bygeloove hadden; en te mets ook Goden voor Duivelen, en Duivelen voor Goden genomen, en zoo vertaalt worden, als te zien is, daar Paulus | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 410]
| ||||||||||||||||||||||||||||
van 't Afgoden-Offer en de Tafelen der Duivelen spreekt 1 Kor. 10, 20, 21, en Lukas zoo Act. 17. 18, Demons voor nieuwe of vremde Goden neemt, gelijk in onze Overzetting te zien is. En zoo is ook BEELZEBUL geen Overste der Duivelen geweest, die een rijk in de Hell had, maar een Afgod der Filistijnen te Ekron; die, als de rest der verzierde Vraagbaken door schelmsche Papen Godspraken gaf. En daar zijn thans weinig geleerde mannen, of ze zijn van dat oordeel. Dog daar was by de booze Joden van dien tijd niets gemeenders als iemand die tegen haar wat ongemeens leerde, en op haar zeer raakte, een Duivel Demon te noemen, en te zeggen dat hy Bezeten was, en den Duivel had, als te zien is Joh. 8. 48. 52, en 10. 20. En om dat ook de dulle menschen, maanzieke, en andere met de vallende ziekte gequeld, alzins schenen in kragten, beweging, eten, drinken, vasten, 't verdragen van ongemak en bezeering, van een andere Natuure te zijn, schreven zy zulks aan een Demon toe; die dan na verscheide uitwerkingen met verscheide bynamen gedoopt wierden; zoo dat men deswegen leest van Booze Geesten, Geesten der Krankheid, Onreine Geesten, Stomme Geesten, Waarzeggende Geesten &c. En zoo zijn voorts alle quade toeëigeningen een grondvest geworden, waar op men de Duivel, in navolging der Duiveldienende Indianen, zoo verschrikkelijk heeft beginnen af te schilderen: zoo dat men hem niet zelden met horens, met vlerken van een Nagtvogel, Ezels-ooren, scherpe Klaauwen, Boksvoeten, Slange-staart en een | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 411]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Satyrs-bakkes verbeeld ziet. Nogtans hebben wy in alle deze dingen bezorgt, dat de waanwijze Kommerzielen gerust gesteld zijn, als die niet ongewoon zijn al straks over dusken verschikking der oude plooijen met lasterzieke schendnamen uit te vallen, en, by gebrek van kragtig bewijs voor haren Duivel, een hagelbuy van godslasterlijke naam-strepen te gaar te hoopen, op dat ze elk wijs maakten, hoe veel regt zy in voorkoop meenen te hebben, zig over dusken Duivel-schennis in haren heiligen yver te wreken, en zelden nalatig zijn te zeggen, dat, zoo Jezus geen Duivelen uitgedreven heeft, de agting van zijne Goddelijk Wonderen teenemaal aan duigen gesmeten, en de klare taal van Hem tot de Bezetene en Booze Geesten gesproken, gewraakt word. Dog zy dwalen zeer, die alzoo gezind zijn, niet wetende de Schriften, nog de kragt Gods; gemerkt dit alles door ons gevoelen, dat den Duivel hier over al uitsluit, veel kragtdadiger bewezen word, dan of wy na d'oude dwaling hem over al in 't spel bragten. Waar toe wy zulke lezers wenschen te ontmoeten, die het aan geen kalmte des gemoeds hapert, om haar vooringenomen vooroordeel een weinig ter zijden te zetten, op dat het nieuw-in-geworpen zaad ruimte en aardgrond vind een weinig wortel te schieten, en alzoo stand te houden. De zulke zullen, onzes agtens, ook in staat gebragt zijn om heel het geloof aan de Oude Orakelen, of Heidensche Duivelspraken, te zien aan duigen vallen, en in loutere verzierselen van schelmsche Papen omgekeerd, als voorwendselen der leugenen, die zelfs de schran- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 412]
| ||||||||||||||||||||||||||||
derste der Heidenen opentlijk bespot, en naderhand door 't invoeren van de leere des Euangeliums nader ontdekt, en zoo de mond gestopt zijn. Zoo dat nergens meer Godspraken dan by sommige Indianen gevonden worden; ten zy misschien elders nog by de Roomsche in hare beelden der Heiligen, die geweent, gelachen, en gesproken hebben. Dog nu meenen wy alzulke droomen uitgewischt te hebben; en alle magt des Duivels, Tooverye, Spook, Waarzeggery, en Bezetenheid, zoodanig ingetoomt en aan den band geleid te hebben, dat de oude gewaande Slang-Duivel niet eens zijn staaart meer zal konnen roeren, veel min zijn vermorzelde kop uit het stof verheffen; ten zy misschien in zulke, alwaar de Satan der quade begeerte zijn troon gevestigd houd, en dagelijks door agtelooze tegenstand zijn rol speelt. Van de leere der Duivelen en Demons zijn wy al verder tot der Egyptenaren Ga naar voetnoot*Beschermgoden, | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 413]
| ||||||||||||||||||||||||||||
en Middelaars overgegaan, om dat ze in de oude Godwarring byna van een Geslagt zijn. En zoo hebben wy aldaar ook niet donkerlijk konnen zien uit welk een Drek-godische modderpoel de Roomsch-gezinde hare Heiligen en Patronen over Landen, Steden, Volken, Handwerken, Ziekten, en Gebreken, in de Kerke hebben opgevischt, en met roode merkletteren in de Maand wijzers uitgedrukt, op dat elk zijn dag ter gezetter tijd mag geviert werden. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 414]
| ||||||||||||||||||||||||||||
den, en de zoomen van hare kleederen hadden aangeraakt: hoedanige viezigheden zy beneffens het ontijdig spoelen en wasschen van hare vaten en drinkbekers hadden aangenomen. enz. enz. enz. Laat dit grondig onderzoek van al wat tot Egypten behoort (waar in de Heer Goeree, tot afscheid, ook de Egyptische Steden, Woonhuizen en Vaartuigen beziet) ten voorbereidsel strekken van het volgende derde deel der Hebreeuwsche Kerk-historie, 't welk ik, zoo God wil, in het naaste Boekzaalstukje zal openleggen.
Het Uittreksel van het tweede Stuk des Thesaurus Antiquitatum blijft tot de volgende twee maanden leggen. |
|