De boekzaal van Europe. Deel 9
(1700)–Pieter Rabus– AuteursrechtvrijBrief, geschreven uit Numansdorp aan P.R.* * *... DE moeite, die UE. hebt gelieven te nemen, buiten mijn overleg en medeweten, eerst den tijtel, en daar na een uittreksel van mijn Woorde-boek in de Boekzaal te brengen, en kan ik niet anders zeggen, als dat het my niet onaangenaam is voorgekomen: om dat ik 'er mijn meininge, na dat het UE. kort bestek uitbrengen kan, vry wel in uitgedrukt vinde. En te meer, om dat het my gelegentheid geeft, UE. te vergen, dezen kleenen arbeid by de vorige te voegen, en in het naaste stukje, dat nu onder de pers moet zijn, den Lezers mijnent wege te waerschouwen; dat 'er in de Chronologische aanteekeningen, of het 2 Register een misstelling, ik en weet niet hoe, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 346]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ingeslopen is, die noodig verbetert dient, namentlijk Fol. N.n. 7 pag. rechte zijde, op den 2 regel de verbetering moet dus op het kortste en bequaamste gemaekt worden: Daar dat noch van het jaar op 365 dagen gerekent waar is, noch wanneer &c. En 6 regels daar aan: op de laatste wijze ende 3 à 4 regels later: op de eerste wijze en in plaats van 10 à 11 zet 17. Laet 'et ons een preuve zijn, dat zig in rekenkundige uitdrukkingen licht te veel bemoejinge vermengt, met de feilen van andere; waer door de penne zich overijlt, om een miszetting te begaan, die voort doorsluipt, en blijft, om dat men se in het herlezen niet zoo fluks ontdekt; door dien men het herrekenen niet telkens ter hand neemt. Byzonder als de oorsprong van de faut op die van andere gegrond is, en men door deszelfs beschouwinge zacht van eige uitrekens-wijze afgeleid word. Hier immers geeft de neteligheit, van de rekeninge der 2300 avonds en morgens, om die tot jaren te brengen, licht aanstoot, om een struikeling te begaen, als men het jaar rekent op 365 dagen: door dien de rekenswijze om het vierde jaar een Schrikkeljaar, d.i. een jaar van 366 dagen maekt; hoedanig een men noodzakelijk ontmoet in het verloop van 6 jaren. En zoo is het, dat die 2300 avonds en morgens, op die wijze uitgetelt zijnde, geen 6 jaren drye maanden en 20 dagen, gelijk sommige het willen, konnen uitmaken, noch ook gelijk andere het stellen, net 6 jaren, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 347]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 maanden en 18 dagen; maar 6 jaren, 3 maanden, en 17 dagen. Doch dewijl in Gods Woord geen jaar van zoo veel dagen, maar alleen van 360 dagen bekent is; zoo komt hier geen andere uitrekeninge te pas, als van 360 dagen in 't jaar: door welke de 2300 dagen uitmaken 6 jaren, 4 maanden en 20 dagen. d'Eerste wijze ziet ge dus.
De laatste maniere vind zich alzoo:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 348]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
En hoe grooter de netelicheit is, die de verscheide gestrektheit der jaren aenbrengt, aan de uitrekeninge en toepassinge der Prophetische tijdperken, waer door meer twistvragen als stichtinge Gods, die in het geloove is, gewrocht worden, gelijk Paulus van de Geslagtrekeningen zegt, 1 Tim. 1. 4. vergeleken met Tit. 3. 9. hoe meer dat onze stellinge, die we op die plaats bevestigen, word versterkt; namentlijk dat alle poginge ydel is, waar door men de Prophetische tijdperken niet wil doen uitkomen, op het zelfde getal van jaren, in de Historische jaartellinge, tot de uitkomst en vervullinge van de Goddelijke voorzeggingen. Een voorname oorzaak onder andere, waer van daan het onderzoek der Prophetien de weereld voorkomt, als of het slechts tot vermenigvuldiginge van twistvragen strekte, ende losse en ydele gedagten baerde; daer het in zich zelven is een ontstekinge van een vast en verzekert licht, tot stichtinge Gods, die in het geloove is. 2 Pet. 1. 19. By UE. wete ik, zal zoodanig een misstelling, als ik hier aangeteekent hebbe, gemakkelijk vry gepleit worden, die ik niet en twijfele, of hebt zoodanigen overrompeling in u zelven bevonden; en in UE. NB. dat gy tot slot van het laatste Boekzaalstukge van het jaar 1699. stelt, zelfs al ondekt. De Ga naar voetnoot*zeventiende eeuw, staat 'er, gaat niet | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 349]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eer in, dan met het jaar 1701. 't Moet wezen de achtiende eeuw. Gelijk het de laatste woorden ook sluiten: wanneer het jaar 1700 het laatste jaer van de 17de eeuwe zal geeindigt zijn. Zoo wonderlijk wortelt de gewoonte; en se vervoert pen, mond, en gedachten tot misrekening. En wat geeft die verandering van zestien honderd zoo lang in den mond gehad te hebben, en her nieuw overgaen tot het noemen van 1700 niet veel verwerring onder de menschen? Zelfs zijn 'er, die dit jaar drijven willen, te zijn het laetste van de 16 eeuw. Dat zeer vremd is. En evenwel zijn 'er zulke, niet onder de geringste. Maer dat is weinig. De stijls verandering helpt de heele weereld aan 't bewegen. Wie had 'et ooit gedacht? Nu de Niewe Stijl liever mogt gerekent worden op haer sterf bedde te leggen, heeft m'er Godsdienstige vervolgingen, en dwingelandyen over zien aanrechten in Duidsland. My dunkt daar in te zien een duidelijk merkteeken van het Antichristische kleene hoorn, daar de Heidensche herkomst van den Ouden Stijl niet geheel vry van is. 't Is een poinct van grootsheit in Julius Caesar geweest, dat hy zoo een schikking van de jaer-tellinge gemaekt; en een der maenden na hem met den naem van Julius gebynaemt heeft. Dat eenige ontbreekt 'er in de nabootsing van dien hoogmoed, in Gregorius den 13. a 1582. En 't is wonder. Want daer was kans genoeg. Januarius na een Heidensche Afgod zoo geheeten, die Numa Pompilius, navolger van Romulus, nef- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 350]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
fens Februarius had gevoegt by zijn voorzaets schikking van 10 maanden in 't jaer, en ter eere van Janus d'eerste plaets aengegeven, had hy 'er lichtelijk uit konnen botsen, en die maend den naem van Gregorius of Gregorianus mogen geven. Maer het merkteeken van die menschen hare liefde voor zulke van Heidensche herkomst moest 'er, schijnt wel, blijven. En te liever, om den H. Januarius, licht in persoon zoo VERDICHT, als zijn heiligheit en bloedvoeyen te Napels BEDRIEGELIJK is, die plaets te gunnen. 't Is bekent, dat de Duidse Vorsten aen de Hooge Machten onzes Vaderlands over de Stijlsschikking geschreven hebben. 't Was dienstig, dat dezelve nu met een in bedenkinge namen, niet alleen hoe de Oude en Niewe Stijls-vereeniging te schikken; maer dat se de Al-oude Goddelijke Stijl, die de H. Schrifture ons leert, deden herleven. In de benamingen van onze maenden ziet m'er de overblijsselen noch van. September, October, November, December, is zoo veel, gelijk ge weet, als de 7, 8, 9 en 10 maend. Waerom zijn het dan nu de 4 laetste? Waerom zijn het nu de 9, 10, 11, en 12? Immers is dat slechts een eige-zinnige warring. Byzonder, daer men te vore onder de Romeinen zelfs de 2 vorige maenden, die nu Julius en Augustus geheeten worden, doe Quintilis, en Sextilis, zoo veel als de 5 en de 6 noemde. En waerom? om dat van ouds den Maert de eerste maend van het jaar was: overeenkomstig met het Kerkelijke jaer onder de Joden: daer van men de Goddelijke instel- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 351]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
linge heeft Exod. 12. 't Welk volgende, men zou, zoo men de basterd-namen niet beminde, Januarius de 11 en Februarius de 12 maent konnen noemen, gelijk se 't waerlijk zijn, volgens de gemelde Goddelijke ordinantie. Over die stoffe zag ik wel gaarne eens een Schriftuerlijke verhandeling; die dienen zou, tot opening en verzekering, dat Daniels Prophetie c. 7. 8. 25. met deze dingen een tastelijk bewijs ontfangt, tot wat zaken en tijden derzelver vervullinge zich uitstrekt: namentlijk dat het veranderen der tijdrekeningen ten minste een deel uitmaekt van dat tijd-veranderen, daer dien Propheet van meld: en dat die verandering der tijden, gevoegt by die van de Goddelijke Wetten, tastelijk aanwijst den oorsprong, de zetel, en Rijks-swier van 't Antichristische hoorn, dat van kleene beginselen tot zoo grooten Macht is opgestegen, in Romen, en deszelfs nasleep, tot deze dagen toe. Gun my noch zoo veel van UE. tijd, dat ik u noch wat onderhoude, omtrent eenige merkwaerdige omstandicheden van de zaek der Quietisten in 't gemeen; en van den Arts-Bischop van Camerijk in 't byzonder. Molinos GEESTELIJKEN LEIDSMAN in 't Nederduidsch vertaelt, opent in een Nareden, door een ander Schrijver opgestelt, niet duisterlijk den oorsprong, die zulke gevoelens al van over vele jaren gehad hebben. Breeder doet 'et den Arts-Bischop, in het aenhalen van vele Roomsch genaemde Heiligen. Maer de gemelde Nareden merkt aen, in dat soort van menschen van ouds onder den | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 352]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
naem van Mystike, of Verborgelingen bekent, dat se, onder de Reformatie, afkeerig van Pausdoms dwaelgronden, en in vele stukken hellende tot eens-gezindheit met de Reformateurs, zich echter niet hebben derven voegen by dezelve, wegens de groote wederstanden en sware stormbuyen, die 'er tegen op quamen. Na den Stijl van het Boek des Heeren, JEHOVAES RECHT-BOEK, zou men se mogen zeggen, te Ga naar voetnoot*hebben omgezien met Loths wijf na Sodom; de tegenwoordige weereld lief gehad, den loon der ongerechticheit bemint, en de voordeelen van Egypten hooger gewaerdeert te hebben, als met Gods volk, en om de waerheit, daer van se overtuigt waren, smaed, schade, en lijfs-verderf te ondergaen. Daerom hebben zy het voor haer zekerder geoordeelt, het met alle behendigheit daer op aen te leggen, om met nieuwe vonden van vremde bewoordingen en van draeijen aen spreekwijzen in Gods woord gebruikelijk te geven, die haer een heel anderen zin aenklampen, onder het kleed van het Pauzelijk gezach te blijven schuilen; liever, als zich by de Reformateurs te voegen, en zich de hitte der verdrukkingen te onderwerpen. En dat is noch de konst-greep van die menschen, welke op dat haer te minder mislukken zou, spreken, schrijven, en keuren sy plechtelijk voor goed het gene sy, of andere van de zake denken, onder een mits, van Salvâ &c. d.i. Behoudens de goedkeuringe en het Opper-gezach van den Roomschen Stoel. En wanneer haer die voor- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 353]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hoede noch niet genoeg dekken kan, toonen zy zich bereid, met een ONTMENSCHENDE lafheid, en ONCHRISTELIJKE slaefzucht die volslage HUERLINGEN niet voegt waerheden, waer van ze volstrektelijk overredet zijn, te herroepen, te doemen; en het lezen van die boeken, al waren 't hare eige, te verbieden. Ik en zal niet herhalen het gene ik daer van in mijn voorreden van 't gemelde Woordenboek, aengaende den Arts-Bischop, historischer-wijze hebbe aengeteekent, omtrent waerheden, die hy met Gecanoniseerde Roomsche Heiligen had ter neder gesteld. Een zaek by het Goddelijke Rechtboek ten uiterste gedoemt; om dat het is de schapen Jesu, die uit de waerheit zijn, en sijn stemme hooren, den wolf ten prooy over te geven: of, van haer vliedende, wanneer het scheur-dier komt, die bloot en weerloos te laten, om verscheurt, en op gegeten te worden. Molinos selfs is hier niet vry van. Ik merke in sijn voorgemelde boek zoo een onbegrijpelijke overgifte aen menschelijk gezach dat hy de noodzakelijkheit, en het hoog gezach der Biecht-vaderen tot zoo hoogen top opvijselt, dat hy het, boven het Goddelijke verheven, en gehoorzaemt wil hebben. Zelfs wil hy doen gelooven, dat zulks door Goddelijke openbaringen zou bevestigt wezen. God, en den verheerlijkten Jesus zouden daer toe, meer als eens, verschenen zijn. Hoe is het te begrijpen, dat den trots en de stoutheit van aerdwormen tot zoo een hoogte derft stijgen? 't Is te onbeschaemt, onder heiligheit-, en volmaaktheits-schijn, zoo swaren afval, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 354]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en snoode Afgoderye met menschen de weereld op te dringen. En ik kan niet begrijpen, hoe den opsteller van de genoemde Nareden denken kan, dat Molinos aen zulke openbaringen, daer hy zoo een grondstuk en plecht-anker van sijn weifelarye meê bevestigt, niet veel geloofs en zou geven. Dien anderzins niet van verstand ontblooten Naredenaer zegt my yets van zekere kneep, die den Jesuijt Couplet gebruikt, om de Quietisten, onder zijne benden swart te maken. Hy haelt eenige sijner woorden aen, waer by den Jesuijt aanwijst, dat hare gronden gelijk zijn, met die van zekere Secte onder de Chineesche Wijsgeren, die hy als POLITIJKE GODVERZAKERS afmaelt. Zy erkennen, zegt hy, een eerste beginsel, zuiver, oneindig, eeuwig, onveranderlijk, volmaakt, en ten hoogste GERUST: nademaal het niet denkt, niet wil, niet begeert. All' wie gelukkig wil zijn, moet dan zig pogen gelijk te maken, aen dat beginsel; temmende sijne driften, en sijne genegentheden uitdoovende: zulks hy om geen ding zich ontruste, noch eenige ontsteltenis gevoele; ten einde hy overgaende in een VERRUKTEN stand, en t' eenemaal verzwolgen in een verheve BESCHOUWING, zonder eenig verder gebruik van Reden of verstand, kome tot die Goddelijke RUSTE, welke de opperste gelukzaligheid is. ALS HY NU DAAR TOE GERAAKT IS, LAET HY DAN ANDERE ONDERWIJZEN, IN DEN UITERLIJKEN WEG, EN DE GEMEENE MANIER VAN LEVEN; | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 355]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
EN DIE QUANSWIJS OOK VOLGEN; MAAR ZICH ONDERTUSSCHEN IN 'T HEIMELIJK BEZIG HOUDEN, MET DE KENNISSE DER WAARHEIT; EN DEZE VERBORGE GERUSTHEIT INWENDIG GENIETEN. Wat daer van zy, dat de Na-redenaer zulks schijnt voor een Verdichtsel van dien Jesuijt te houden: het schijnt my evenwel toe, in het laatste lid een ontdekkinge te zijn, van de schandelijke gelijkheit der Quietisten, en van den Arts-Bisschop met die Heidensche verleiders: dat se uiterlijk afsweren mogen, en na de gemeene levenswijze veroordeelen en verbieden zulke waerheden, waer op sy inwendig gerust zijn. Doch het is, met een, een opening van den grouwel der veinzerye die den Jesuiten by uitnemendheit eigen is: in zoo verre hare ordre, of levensgewoonte, ook gepleegde feiten te verzaken, dat se alles, zelfs met eede op sterf-bedden en schavotten loochenen, inwendig gerust zijnde, op de goede meininge, die sy voor den Roomschen Stoel, en speciael voor de glorye van de Jesuitische ordre ter dood toe behouden. Een zaek, die veel licht geven kan, aen de Engelsche historie onder de laatste, en de tegenwoordige Regeringe. Als ik, boven dien, den roem beschouwe van den Turkschen Spion, dat de gronden der Quietisten de zelfde zijn, MET DE LEERE, en sy haren oorsprong hebben, uit de bron VAN DE VOLMAAKTSTE WIJS- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 356]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
HEIT DER MUHAMMEDANEN; zoo weet ik niet, wat te denken. Breed spreekt hy daar van, in sijn 107 brief van het vijfde, en in den 33 brief van sijn zesde deel. In het jaer 1671 schrijft hy dus: De Priesters en Leeraren van de Nazireen beginnen een yverzugt te hebben, voor uwe Heiligheid, (hy schrijft aan DEN PREDIKER VAN DEN SULTAN) ... tsedert dat de Capellanen van den Ambassadeur van Vrankrijk aen de Porte uwe beginselen hebben ingezogen, en aengeprezen aen hare vrienden, onder de Fransche Geestelijkheit. Dat is zoo waerachtig, voegt hy 'er by, dat eenen Frans Malevalla uw gevoeld heeft opentlijk aengenomen... En de Sorbonne heeft dat werk goed gekeurt... 't en heeft geen vyanden, als de Jesuijten, en de Dominicanen. Voorts maekt hy een rommelzoo van Moses, Muhammed, Orpheus en Hesiood; van Origenes, Augustijn, Bonaventura, en de Indische Brachmanen, als voortzetters van die leere. Zelfs mengt hy'er Jesus onder: op dat ge ziet, hoe weinig verstand die menschen van Jesu leere hebben. En in het jaar 1676 zegt hy, dat hy hem te onderhouden heeft met den verwonderlijken Voortgang, welke die Heilige zedeleer genomen heeft in Vrankrijk, Italien, Duidsland, Spagnen en andere Wester-weereldsdeelen. Daer verhaelt hy de smaek, die Vader (naderhand CARDINAAL), Petrucci, boezemvriend van Molinos in die leere, uit de boeken van Malevalla had. Hy zegt, dat Molinos boek goed gekeurt is door den Arts-Bisschop van Rhegium, door den Gene- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 357]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rael der Franciscanen, en een voornaem Jesuit, Martijn d'Esparsa. Zelf noemt hy de Cardinalen Carpegna, Azzolini, Casanatta, Odeschalci, (naderhand Paus Innocent de XI) en d'Etrees, onder die gene, welke achten, dat de glans van haer purper verdooft zou zijn, indien se niet waren van de zalige vrienden van Molinos. Dit zijn dingen, die naderhand, uit zekere blijken bekent zijn geworden, vaste waerheden te zijn. Hy spoeit na het einde van sijn brief, met deze merkwaerdige woorden: 't is my een groot vermaek, dat ik het Muhammedanendom dus, onder een niew gedaante, zich zie bevestigen, in het herte van het Christendom. En hy vernoegt zich, schoon hare navolgers voor Ketters swart gemaakt beginnen te worden, dat se evenwel een verborge partye ten voordeele van het Muhammedanendom voeden zullen. By dit geval kan ik UE. niet verbergen het gene my van de schriften van dien Spion is voorgekomen. Te liever spreek ik 'er u van, om dat hy by UE. voor een Ga naar voetnoot*vermomt Schrijver te boek staet. En gy schijnt daer heen te hellen, dat den Overzetter wel mogt den Aucteur zelfs zijn. Wat gevoelen 'er over 13 jaren in Vrankrijk van geweest is, kont gy verstaen uit het onderstaende brief-uittreksel ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 358]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schreven uit Parijs, 24 Octob. 1687. Sr. Marana, Genouees, Aucteur van de zoo gerenomeerde historie van den Turksen Spion, hebbende een werk, door d'entremise van den Arts-Bisschop dezer Stad aen den Koning gepresenteert, heeft sijn Majesteit daer in zoo grooten contentement genomen, dat hy bevolen heeft, dat men een pensioen van 400 ecus 's jaars aen dezen History-schrijver zal geven, op dat hy sijn aengename penne, met dies te meer vrucht, ook in andere zaken, waar toe men hem de materien fourneren zal, mag gebruiken. Middelerwijl staet hy, met sijn historie van den Turksen Spion, die nu noch maar 6 volumina uitmaekt, voort te varen. Ik zal hier tegenwoordig niets by voegen, als dat de aenteekeningen van dien Spion niet qualijk gelijken, voortgekomen te zijn, door de hand van zoo een loontrekkend History-schrijver; als men hem op het jaar 1638 en vervolgens, wanneer hy van de Fransche troubelen spreekt, met zoo diepen stilswijgen ziet overslaen, all' het gene dat de glorie van dien Koning eenigzins mogt beswalken. En dewijl wy hem, omtrent de Quietisten, hebben hooren gewagen van eenige ongemeene zaken, kan ik niet voorby, te gedenken aen het gene, die zaek rakende, nu verscheide malen, in opzicht van den Arts-Bisschop van Camerijk van Romen geschreven is. Als men meinde, dat die zaek nu al heel afgedaen was, toont dat Hof, hoe smertelijke knagingen het gevoelt over het arrest, dat het Parlament van Parijs gemaekt heeft, na het inne- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 359]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
men van het advijs van alle de Bisdommen van het Koningrijk, op de Pauzelijke doembulle tegen des Arts-Bisschops boek. Eerst schreef men van den 26 Sept. over het protesteren van 't Parlament van Parijs, in haer arrest tegen verscheide clausulen in 't brevet van condemnatie van het boek van den Arts-Bisschop van Camerijk, heeft men ten Hove, daer 't met misnoegen vernomen is, verscheide deliberatien gehouden. 't Was te pijne waerd, dat ge door uw Drukker zaegt te krijgen copye van dat Ga naar voetnoot*Arrest: en wat 'er van die Sr. Marana mag zijn. Van den 3 October schrijven se, dat den Fransche Ambassadeur dat misnoegen heeft zoeken wech te nemen, en wijs te maken dat den Paus niet wel geinformeert zou wezen, als hy meint, dat dat arrest in eenigen deele zou strijden tegen de rechten van den stoel. Van den 24 October. Dat 'er in de congregatie van 't St. Officio vlijtig gearbeid word, om een hulpmiddel uit te vinden, tegen dat arrest. En dat Innocentius daer over met yemand, in gevoelige termen zou hebben gesproken. En van den 10 DITTO, dat m'er onvoldaen was, dat men de Bisschoppen, in hunne vergaderingen het brevet heeft laten overwegen, alvorens het by het Parlament en het Hof voor goed gekeurt is: tot bewijs, dat daer geen Pauzelijke brevetten, zonder toestemminge van hunne Bisschoppen klem | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 360]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hebben, noch aldaer ontfangen worden. Hoe wel 'er een appeltge om mê te spelen by gedaen word, dat den Franschen Ambassadeur den Paus zou hebben willen verzekeren, dat den Koning het arrest, wijl het geen volkomen genoegen geeft, tot te meerder eer van Innocentius en den stoel, niet heeft willen laten enregistreren. Of het daer by blijven zal, staet te bezien. 't Blijkt ondertusschen klaer, dat mijn voorreden het net getroffen heeft, als se vertoont, hoe beswaerlijk het voor het Roomsche Hof was, dat boek te doemen: en dat se 't niet hebben derven laten, op den drang van zoo grooten Koning: ende dats 'er ondertusschen zoo wat van gemaekt hebben, om het oog te vullen; dat niet zeer na een stoel van waerheit gelijkt. 't Was 'er mê, gelijk het spreekwoord zegt, LUPUM AURIBUS! den wolf by de ooren! En nu sy 't meinden, NA EEN TWEEJARIG OVERLEG van zoo veel weereldsgezinde en wijze geestelijke, dat in MINDER ALS 8 DAGEN, door een persoon had konnen geschieden, zoo net, zoo veilig besloten te hebben, hebben sy zich noch sware mortificatie, van de tarningen aen des stoels gezach, op den hals gehaelt: alzoo sy, na het schijnt, het teedere stuk van 't vrye Fransch Kerkgezach te na gekomen zijn. Waer toe niet weinig geholpen heeft, de verklaringe van den Paus, tegen de waerheid aen, dat hy de condemnatie gedaen heeft, uit eige beweginge. Waer by gevoegt, nevens andere misgrepen, de dwaze vertalinge van het woord ABANDON, met | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 361]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het woord verlatinge, daer het eigentlijk in de zaek daer van gehandelt word, beduid OVERGIFTE, namentlijk van zich zelven aen God, (dat zeer veel van geestelijke verlatinge verscheelt) 't is te smadelijk voor een stoel, die zich de onfeilbaerheit derft toeschrijven: door dien het vertoont de grootste onkunde van de Fransche tale, en van de zaek zelfs. Dies 'er voor die het minste verstand, met de geringste applicatie heeft, lichtte oordeelen is, wat te houden van de waerheit van die stoel, ik laet staen, van deszelfs trots vermete onfeilbaerheit. En alle die het daer echter noch voor houden, willen we een gezonde ziele, als dat sy voor het opgeblaze en God-tergend gezach van dien zetel noch eenig het minste ontzach zouden hebben, toewenschen: en bidde ik UE. toe de volheit van Gods zegenrijke genade, en Blijve,
* * *... UE. D. Vaerd. Vriend en Dienaar Numansdorp 20 Febr. 1700.
Petrus Hamer. D.I.C. |
|