De boekzaal van Europe. Deel 9
(1700)–Pieter Rabus– Auteursrechtvrij
[pagina 146]
| |||
't Heilig jaar 1700, inhoudende een Christelijke Gedenk- en Dankpligt wegens onze en onzer lieve Voorvaderen genadige Verlossing uit de Pausselijke dienstbaarheid, toegepast op den Text Exod. 13. v. 3. door Johannes Mauritius gewezen Priester van het Orden der Predikheeren of Dominicanen, zijnde dit Tractaat als een Verklaring van de Pausselijke Jubel-Bulle, en een noodig gevolg op zijn Getuigenisse der Waarheid, vercierd met kopere platen. t'Amsterdam by Thomas Mijls 1700. in 8. 46 bladen. | |||
Eerste uittreksel.DEn Man, die met het laatste jaar dezer eeuwe wederom in de Ga naar voetnoot*Boekzaal verschijnt, hebben wy voor dezen leeren kennen uit zijn rondborstige gewetens-quijting, waar mede hy der Waarheid getuigenisse, en 't Pausgezinde Kerkspel den schop, gaf. Ter eere van die Waarheid, vervolgt hy zijn getuigenis, by voorval dat Roome dit aangevangen jaar 1700 voor een groot Juichjaar viert, en hare Kerkgenooten Aflaat en Vergeving van zonden aanbied, indien ze, als gehoorzame kinderen, die genade, naar luid der Pausselijke Bulle, met hart en ziel erkennen; | |||
[pagina 147]
| |||
om quansuis, als ter ingang van de nieuwe achttiende eeuw (schoon die eerst met het jaar 1701 begint) een nieuwen zegen te erlangen. Hy maakt geen onvoegelijke gelijkenisse tussen Egypten, en Roome, tussen de slaverny, die de Hebreen oulinks onder de Egyptenaren leden, en het slavenjok, waar meê de Roomsche Paus, hem zelven voor hoofddwingeland der Christen-kerke aanstellende, onze Voorouderen gedrukt heeft. Wederom gelijk de verlossing der Izraëliten in alle deelen wonderbaarlijk is geweest, alzoo past hy die gedenk waardigste historie op de verlossing der Christenen van den hervormden godsdienst, en erinnert hunne nakomelingen de kragtige woorden, die in het boek des Uittogts van Mozes ons voorkomen, daar die Groot-Hartog der Hebreen den Volke dus toespreekt. Gedenkt aan dezen zelven dag, in welke gyl. uit Egypten uit den diensthuize gegaan zijt: want de HEERE heeft u door een sterke hand van hier uitgevoert.
Daar van kon niemand beter toepassing maken (en wel ter regter tijd, terwijl de dwingelandy der Roomsche Kerke hoe langer hoe meer de hoornen opsteekt) dan de Heer Mauritius, die, ten vollen kundig zijnde van den toestel der Pausselijke Goochelkraam, en kennende de raderen, die de geestelijke Goochelaars in Kerken, Scholen, en Kloosters den gemeenen hoop der Aanschouwers voor d'oogen weten te draaijen, het bedrog niet langer heeft konnen bywonen, maar uit het Roomsch Egypten is uitgegaan. | |||
[pagina 148]
| |||
Wie nu in Bibeltaal niet onbedreven is, zal zig ligtelijk konnen verbeelden, dat, na de verdeeling van den text uit Mozes, hier te berde komt Izraëls droeve Dienst, Verlossing, pligt tot Dankbaarheid, en wat daar toe behoort: maar wanneer hy de Toepassing, die 't grootste deel van 't werk is, zal doorlezen hebben, dan eerst zal hy konnen bezeffen, welk een gedrogtelijkheid onder het geblankette en opgesmukte wezen van Roome schuilt. Der Izraëliten dienstbaarheid begon van den Egyptischen Koning: onzer Voorvaderen slaverny begon van den Roomschen Paus, die hen langen tijd blind hield, gelijk hy nog ontallijke menschen ten huldigen dage blind houd. Vraagt men hoe de Pauzen aan die groote magt zijn gekomen, dien zy hebben, en die hen noodig was om zoo vele landen en luiden te verslaven? de Heer Mauritius zal uit de historien aantoonen hoe zy door oneindige godlooze vonden en schelmstukken hun zelven geweldiglijk verheven hebben, zoo met ondeugende Vorsten te helpen, als met eerlijke te doemen, te vervolgen, en van hun rijk te berooven. Hier worden geen doekjes om 't werk gewonden; het is al te bekend, en de gedenkschriften zijn d'er vol van. Zoo nadrukkelijk afgeschilderd blinkt dat woedende Kerkhoofd als een andere Farao op zijn troon, ja als Heerscher boven alle de mogendheden des werelds. Zijn driedubbele kroon kraakt van goud en gesteente. Men vergelijke hem eens by Christus, is 't geen schoone Stadhouder? De twee sleutelen, die hy in zijn wapen voert, noemt hy de sleutels van Sant Pie- | |||
[pagina 149]
| |||
ter, waar mede hy voorgeeft magt te hebben, om den Hemel naar zijn welgevallen op en toe te doen. Och ja, maar als hy daar niet meê te regt raakt, dan tragt hy met het zwaard van Paulus zijn zin te krijgen. Op zijn geheiligden heerschappy-zetel gezeten vergenoegd deze Farao zig niet (gy moet my ten besten houden, Roomsch-Katholijken, dat mijn pen de spreekwijzen van Mauritius gebruikt) met de Opper-voogdy over het Roomsch duister Egyptenland, maar laat zig uit hoogmoed, als een tweede Herodes, godslasterlijk een God op aarde noemen. Thomas van Aquine nogtans, een van de maats, die de beste paarlen aan den Pausselijken kroon reeg, speelde wat dubbelzinnig met dien naam, en schreef van hem Nec Deus nec homo es, sed neuter & inter utrumque. Gy zijt nog God, nog mensch, maar tussen beide wat. Pispraatjes. Onze Schrijver toont, dat de Vent in het zoo genaamde Paapsche Dekreet-boek getitelt word Ga naar voetnoot*Dominus Deus Noster Papa [Onze Heere God de Paus] wel te verstaan in de Glosse; en in den text zelf word deze taal gevoert
| |||
[pagina 150]
| |||
Nu gaat de Heer Mauritius bewijzen, dat de Paus, als zoodanig een God op aarde, zijn woord een gelijke kragt wil gegeven hebben als Godts Woord, en merkt aan, dat hy, op dat niemand keur zou hebben van Gods Woord boven 't Pausselijk woord te stellen, hem zelven allerheiligste Vader laat noemen, daar Christus zijn Vader heilige Vader noemt. Tot zulk een Goddelijk gezag verheven word hy van zijne Voorstanders en afhangelingen erkent, als magt hebbende boven alle magten, en al wat is in Hemel en op Aarde: en 't is aanmerkelijk, dat zy de woorden van den achtsten Psalm v. 6. 8. en 9. op hem passen; want als daar staat, dat God alles onder des menschen voeten heeft gestelt Schapen, Ossen, voorts alle dieren des velds, 't Gevogelte en de Vissen, passen zy dit heel anders toe dan men zou denken; te weten, door Schapen verstaan zy d'aardsche dingen, en onder die Christenen, maar voornamentlijk de Koningen en Keizers; door de Ossen de Joden, Ketters en Scheurmakers; door de Dieren des velds de Heidenen; door het Gevogelte de goede en quade Engelen; en door de Vissen de zielen, zoo die in de helle als die in 't vagevyer zijn. Dat gelijkt 'er immers heel wel na. | |||
[pagina 151]
| |||
Veel beter is de gelijkenis van onzen Schrijver, voortgaande Farao 's magtig leger, waar mede hy de groote menigte van Izraëliten wilde bedwingen, te passen op het gruwzaam leger van den Roomschen Farao, wiens onderbevelhebbers, van de trotse Kardinalen af, tot het leuije Monnikken-gebroedsel toe gerekend, hier worden opgetelt. Dit is een fraay Ga naar voetnoot*hoofddeel. De Sprinkhanen, door alle de bekendste deelen des Aardrijks gezonden, om de menschen voor den Paus te doen bukken, zijn daar toe bevoorregt met een allerverwonderlijkste konst, die de Roomsche Kerk aan geene andere menschen dan hare Priesters toeschrijft; een konst, een verborgen wetenschap, die voorhenen aan niemand op Aarde, ja zelfs geen Engel in den Hemel, was meêgedeeld. En welke was deze? Men maakte het volk wijs, dat de magt der Pausgezinde Priesters was een gansch Goddelijke magt, waar door zy den aart der dingen konden veranderen in haar Wezen, en niet te min, de Toevallen der alzoo vernietigde dingen, in haar geheel blijvende, konden bekleeden met een andere lichamelijke Wezendheid, die dubbele Toevallen van verw, smaak, en gedaante heeft, zonder dat nogtans de vijf zinnen daar van konnen oordeelen. Ik meene die tooveragtige zoo genaamde Transsubstantiatie, door welke de Papen de zelfstandigheid van 't brood konnen doen veranderen in het waaragtig vleesch van Christus, en de zelfstandigheid van den Wijn (dien zy alleen uitpooijen) in Zijn bloed; daar nogtans de Toevallen van 't brood en van den wijn, als Reuk, | |||
[pagina 152]
| |||
Smaak en Verw, niet vergaan; en dat door het uitspreken van maar vijf woorden. Wat konden nu de helden van den Roomschen Forao, 'k wil zeggen des Paus veldpapen, snooder vond verzinnen, dan dat zy zelfs de groote Wereldvorsten met schrik slaan, en tot onderwerping dwingen? want op dat der Priesteren misgrepen door geen wereldlijke magt zouden werden ingebonden, heeft de Paus henluiden ontslagen van alle wetten, en regten, niet willende dat zy om eenige schelmstukken, hoe grof en hoe groot die waren, by de wereldlijke Overheid zouden strafbaar zijn; in tegendeel stelt hy strenge keuren, en dondert met Vyer en Blixem van Ban en Vervolging tegen alle de genen, die zijne Dienaars geweldiglijk aantasten; 't welk hoe en wanneer geschied, met vele zeldzame gevallen beschreven word. Als dat groote werk zoo verre gebragt was, dat de Pausselijke uitzendelingen onstraf baar waren, begonnen zy hun Roomsche blijde Boodschap te prediken; niet zegt de Heer Mauritius, met God, maar met Straatschenders en Dieven, want zy overrompelden de menschen, en ontnamen hen de geestelijke wapenen, de boeken van 't O. en N. Testament; daarenboven, het ligt van Gods kennisse met den waassem van oudwijfsche fabelen uitblazende, gaven zy de H. Schriftuur een deel godslasterlijke benamingen, welker sommige worden aangehaalt. Gelijk Farao, het Izraëlitisch volk geheel en al verslaafd hebbende, Schatsteden liet bouwen, om haar nog met lasten en schattingen te verdrukken, zoo doet ook de Paus. Hy laat den Akker | |||
[pagina 153]
| |||
van Gods Kerk omgraven, en bouwt 'er een godsdienst op, die geld schaft. Met de Bondsteekenen (Sakramenten is 't Kerkwoord) speelt hy als een Goochelaar, 't welk eerstelijk aan den Doop blijkt; want de Pausgezinden hebben d'er het Zout, het Speeksel, d'Olie, en de Bezwering by verzonnen. De Schrijver vraagt niet zonder reden, of hunne onnutte en belachelijke fratsen haar oorsprong uit de Apostelen hebben gekregen? Het Zout, 't welk zy een zaligmakend Sakrament noemen om den Duivel te verjagen, steken zy in den mond van het wicht, dat zy doopen, en zeggen, ontfang het Zout der Wijsheid. Het Speeksel, dat zy het kindje in den neus en d'oor en smeren, zegt de Paap tot een zoeten liefelijken reuk te strekken. Is 't niet wat schoons? en zijn die kindertjes niet wel bewaard, als zy het vuile speeksel van een Paap, die dikwils niet al te zuiver is, aan neus en ooren krijgen? En dit is naauwlijks gedaan, of de Paap spreekt den Duivel aan, zeggende, en gy, duivel, pakt u van hier, als of zijn speeksel, daar hy 't eerst een liefelijken reuk noemt, nu zoo vervaarlijk was, dat 'er de duivel zelf van zou wegloopen. Daar na smeert hy de borst en schouderen van het Doopkind met olie. Deze grollen by den Doop worden in de Paapsche boeken voor ten uitersten ter zaligheid noodzakelijk gesteld, en om die noodzaaklijkheid meer schijn te geven, dewijl de Priesters niet over al by de kraamvrouwen konnen zijn, hebben in 't Pausdom niet alleen de Vrouwen magt om in tijd van nood te doopen, maar ook de Ongeloovige, en ongedoopte Ketters, Joden, Turken, Heidenen, | |||
[pagina 154]
| |||
Schelmen, Tooveraars, ja de Duivel zelf, gelijk in het boek Pupilla oculi Clericorum staat, te Rouaan in 't jaar 1510 gedrukt. Ook hebben de Paapsche Godgeleerde wegens den Doop vele hoogwijze vragen, waar meê zy de scholieren oeffenen, als daar is het geschil, of men wel in plaats van met Water mag doopen met Pis, met Sop uit de vleespot, Zeepsop, Rozewater, Sneeuw, of Slijk? of men het kind wel in een bornput zou mogen werpen, zoo d'er niets by de hand was om daar meê water te scheppen? Hoe men een kind zou mogen doopen, als 't in de geboorte voorkomt met een hand of voet, en niet met het hoofd, wannneer het nu gevaar liep van in de geboorte te sterven? Omtrent het zout en d'olie vragen ze al zoo vermufte vragen. En waarom dog geschieden alle die mooije dingen? OM GELD. Geen kind word gedoopt, of de Paap heeft 'er zijn geld voor, 't zy veel, 't zy weinig, na dat de ouders rijk zijn. Of het nu niet genoeg was, den Doop met zulk een onzinnig beuzelwerk vervalscht te hebben, misbruiken zy dezelve nog op een allerbespottelijkste wijze aan het doopen der Klokken: en wie heeft ooit van grooter apenspel in den godsdienst gehoort, als deze Paapsche Klokken-doop welke niet alleen met hun Kinderdoop over een komt, maar zelfs met meer plegtigheden dan die volbragt word? Om dat vele, misschien ook Roomsch-Katholijke zelve, van den Klokken-doop het regte bescheid niet weten, lust my de moeite van hare voornaamste omstandigheden na te schrijven. Als 'er een Klok gegoten word, en het gesmol- | |||
[pagina 155]
| |||
ten metaal in den vorm loopt, dan zingen zy ondertussen den bekenden Lofzang Ga naar voetnoot*Veni Creator Spiritus, roepende den H. Geest aan, om een gelukkige klokgietery. De Klok gegoten zijnde, word 'er Ga naar voetnoot†Te Deum laudamus gezongen, tot dank aan God voor den goeden uitslag, en op 't laatsten lollen zy een Psalmvaarsje Ga naar voetnoot+A Domino factum est istud. Daar na bedienen zy aan de Klok meest alle Kerkgebaren, die zy omtrent den Kinderdoop gebruiken. Daar worden Gevaders en Gemoeders gekoren; ik mogt liever Peters en Meters zeggen, die de koorde in de hand houden, en den Klok haar naam geven. Zoo leest men dat Paus Jan de XIV, stoknarriger geheugenisse, in 't jaar 973 aan de groote Klok van de Lateranen-kerk haren doopnaam gaf. Nog meer. Die dezen Klokken-Doop volvoert, is niet slegts een Priester, veel min een Ketter, Jood, Turk, of Heiden, maar 't is de Bisschop zelf, of ten minsten zijn Stedehouder. Zouden zy daarom wel veel meer werks maken van een Klok als van een mensch, om dat men het Klokkengeluid veel verder kan hooren, als een 's menschen stem? Neen. Daar staat geld toe: en dat is weêr de boodschap. De Bisschop, of zijn gevolmagtigde, gaat dan de Klok doopen, of wasschen, met Wy-water, zoo van buiten als binnen. Hy besmeert ze met olie, hy bekleed ze met schoon linnen, hy stelt haar verscheide vragen voor, en zingt 'er ettelijke Psalmen over. Eindelijk maakt hy met zijn regter duim zeven kruissen van | |||
[pagina 156]
| |||
buiten, en vier van binnen op de Klok, yder reis deze woorden sprekende; Dit teeken zy geheiligd in den name des Vaders, des Zoons, en des H. Geests. enz. En waar toe dezen omslag? mogt iemand vragen. Om dat de kragt van zulk een gedoopten Klok, naar luid der Paapsche schriften, ongeloofelijk groot is. Durandus zegt, dat de Klokkenzegen geschied, om dat door haar geluid de geloovige in godsdienstigheid toenemen, de lagen des Viands (den Drommel, meint hy) verjaagt, het Onweer en de Blixem gestild word, de Geesten en Kragten des Lugts nedergeslagen worden. Ze moeten dan meer vermogen hebben dan de Gebeden der Christenen. Andere gaan nog veel breeder in de kragtdadigheid der gedoopte Klokken te beschrijven, waar uit zeer merkwaardige staaltjes tegen den onnoozelen uitvlugt van Bellarmijn hier te pronk staan. Maar dat het waar is, 't gene wy zeiden van 't oogmerk, waar toe de Paus dit alles zoo heeft ingestelt, hebben onze Voorouders best bevonden. Zonder klokkengeluy wierd hen niet toegelaten godsdienst te plegen. Buiten de Kerk mogten zy geen vergaêring houden. De klokken, die zy gelijkerhand voor hun geld kogten, moesten eerst gewijd werden, eer men die mogt trekken; en dat wijden moest geschieden door den Bisschop, of zijn Medebroêr, die ter plaatse daar de Klokkendoop vereischt wierd nooit wilde komen, of men moest hem alvorens met groote geldsommen daar toe koopen. 't Was dan een plegtigheid, hoedanige de meeste andere zijn, om geld te verdienen. Een plegtigheid, tegen wel- | |||
[pagina 157]
| |||
ke de Kerkvergadering van Keulen een besluit nam om dezelve te vernietigen. Keizer Maximiliaan stelde dezen Klokkendoop onder een van de bezwaarnissen des Duitschen volks, en klaagde schriftelijk daar over aan des Paus Gezanten te Neurenburg in 't jaar 1522, besluitende met de woorden dat die zoo onwettige en onuitsprekelijke booze zaak behoorde afgeschaft te werden. Maar die klagten van de Keulsche Kerkvoogden, en van den Keizer zelf, zijn vrugteloos geweest. Het doopen van de Klokken was in den Pausselijken kraam al te dienstig. Hier ben ik pas dertien hoofddeelen doorgeloopen, en zie nog zoo veel mooys overig, dat het my raadzaamst dunkt, terwijl ook andere boeken na uittreksels wagten, op deze plaats af te breken, en by d'eerste gelegentheid dit boek van den Heer Mauritius voor de tweedemaal mijnen lezer aan te bieden. By deszelfs Drukker is ook uitgegeven de Bulle van den Paus met een Neerdutsche vertaling tegen over het Latijn. |