Den Bloem-hof van de Nederlantsche Jeught beplant met uijtgelesene Elegien, Sonnetten, Epithalamien, en gesangen etc(1608)–Anoniem Bloemhof van de Nederlandtsche ieught– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Elegie. GElijckerwijs een kint het voetsel wert ontoghen Dat het te vooren heeft van 's moeders borst gesogen (Eylacy) van mijn lust , met wanghen bleeck betraent, Legh nu al even eens vol bitterheyt ghespaent. VVat is de min? een doot: wat is de doodt? t'ghevoelen Dat wederom opt nieuw int leven my doet swoelen, Soo min ick nimmer doot? Iae min als ick het denck Dat ick met duysent doon de crancke sinnen crenck. Hoe comtet krencken aen? int vlammen van ghedachten De met een eeuwich vyer, uyt-teeren al haer crachten, Ten waer dees eewicheyt ten laetsten wert belet Van de daer is alleen Goddinne van gheset. Ten recht Goddin: wanneer dat yemant van het minnen door het ontroerde bloet, en de verstroyde sinnen Haer cracht soo maect befaemt; want dat zy mijn ontroert Meer als te veel bewijs van oogenschijn uytvoert. Het oogenschijn (eylaes) is d'oorsaeck deser smerten Het ooghen-schijn ontsteeckt de voncken mijnder herten Ghelijckerwijs het kaf, wil door het Christalijn Des somers by de Son, seer licht ontsteken zijn. Och had' ick niet ghesien, soo waer ic blint in kennis: En nu dit niet en lijckt, de blintheyt meeste schennis Verduystert mijn verstant, berompelt het gesicht Hoe cleen nochtans het oogh, schijnt oft te deghen licht. De Tygers roep ick aen: Ick claegh mijn noot de Beeren Dat zy doch met ghewelt dees liefde willen keeren. Ick soeck der Leeuwen troost: dewijl ick dool en mis Te bang valt my den Slang, ick soeck den Haghedis. Maer toch ghenae? ghenae? wel leef ick op ghenade (Ick dacht niet eens soo veer) jae, wil ick mijn versaden Met soo veel lust ghelijck, als wanlust heb gheproeft, Daerom toch langher niet, Euphrasia vertoeft. Int wassen van de pijn, en t'knellen van de wonden Daer is de Medecijn voor noodich meest bevonden, Pijn heb ick langh ghevoelt; doot ben ick alsomet En dese doot toch eens voor laetste doot belet, Eer dat zy my de ziel, van t'crancke vlees verset. Per Font. Reden en oorsaeck vvaer door ontroert VVort menich int minnen seer aenghevoert. Vorige Volgende