De blijde inkomst van de hertogen van Brabant Johanna en Wenceslas
(1956)–Anoniem De blijde inkomst van de hertogen van Brabant Johanna en Wenceslas– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 36]
| |
IVDe Blijde Inkomst werd opgesteld en ingekleed gelijk de meeste middeleeuwse diplomata. Buiten haar respectabele lengte heeft zij vormelijk niets indrukwekkends. De formulering is zeer gewoon en verschilt niet van die der andere hertogelijke charters. Zij heeft noch een invocatio noch een salutatio. De korte arenga is helemaal niet hoogdravend en wijst op de plicht van de overste zijn getrouwe en aanhankelijke onderdanen ter wille te zijn. De expositio vertolkt hetzelfde op een meer concreet plan: de door de Brabanders betoonde gehechtheid tegenover de afgestorven hertog en zijn voorgangers, en de hoop in de toekomst dezelfde trouw te zullen ondervinden, deden de nieuwe vorsten tot het verlenen van ‘allerhande pointen, articlen ende vesticheden’ besluiten. In tegenstelling tot de Keure van Kortenberg, die 58 zegels draagt (en die tevens met een daverende inleidingsperiode aanvangt) heeft zij, buiten het grootzegel van de hertogen, er maar vijf. Bij de belofte het verleende ‘teeeuweliken daghe’ te zullen naleven worden de ‘hoir ende nacomelinge’ betrokken. De datum: Leuven, 3 januari 1355, is gesteld in de in Brabant meestal gebruikte Paasstijl en dient derhalve als 3 januari 1356 geïnterpreteerd. Zij werd verleend door Johanna van Brabant, in hoedanigheid van hertogin van Luxemburg, Lotharingen, Brabant en Limburg en markgravin van het Heilig Rijk, en door Wenceslas van Bohemen, heer van dezelfde gebieden, in hoedanigheid van haar wettige man en momboor. Als erfdochter trad Johanna als eerste op; de landen van haar vader waren haar toegezegd; de hulde der Brabanders gold vooral hun eigen prinses. Haar man, met wie ze in maart 1352 was gehuwd na de dood in 1345 van haar eerste echtgenoot, graaf Willem II van HenegouwenGa naar voetnoot(74), fungeert slechts als haar helper, be- | |
[pagina 37]
| |
schermer en eventuele plaatsvervangerGa naar voetnoot(75). Zodra hij echter door haar volk was erkend, heeft zij de moeilijke regeringstaak aan hem overgelaten. In latere charters, waarvan het oudste, ons bekende, dateert van 12 januari 1356 (n.st.)Ga naar voetnoot(76), heeft ze hem haar eerste plaats afgestaan en liet ze soms zelfs na te verschijnenGa naar voetnoot(77). Volgens een akkoord, met haar schoonbroeder, Keizer Karel IV, te Maastricht getroffen, heeft ze op 20 februari 1357 (n.st.) de overdracht van autoriteit in een oorkonde, gegeven te Brussel, bezegeld; zij stond haar man het recht toe ‘absque contradictione qualibet..., tamquam verus et legitimus et naturalis princeps et dominus, dominari, regere...’ Voor zichzelf behield ze echter het recht van medeweten en raadgeving: ‘verum tamen haec omnia de nostris scientia et consilio administrabit’Ga naar voetnoot(78). De in de Blijde Inkomst gebruikte titulatuur is die van alle volgende charters, door beide vorsten geschonkenGa naar voetnoot(79). | |
[pagina 38]
| |
De notificatio, het beknopte ‘doen cont’, maakt een geheel uit met het adres, dat algemeen is en ‘allen den ghenen die deze lettren suelen sien ende horen lesen’ omvat. Het charter is dus bestemd om ter kennis van alle derde personen te komen en is van publiekrechtelijke aard. Het onderhouden van de verleende artikels wordt in de sanctio vooreerst door een eed op het Evangelie gewaarborgd. Vervolgens wordt het weigeren van elke dienst toegelaten, indien de vorsten of hun opvolgers het beloofde niet zouden naleven. De corroboratio behelst de aankondiging van het gemeenschappelijk grootzegel van de hertogen als geldigheidsteken en het verzoek aan vijf Brabantse ridders, n.l. Diederik van Hoerne, Hendrik Berthout, Gerard, heer van Vorselaer, Jan, heer van Boechout, en Bernard, heer van Bornival, de oorkonde te willen bezegelen ‘om die meerdere sekerheid onsen voirscreven goiden lieden hier af te doene’. Het groot zegel is, in tegenstelling met de zegels van de andere Brabantse hertogen, die alle ruiterzegels zijn, van het heraldische typeGa naar voetnoot(80). Is dit te verklaren door de haast die men gedwongen was | |
[pagina 39]
| |
aan de dag te leggen om tegen 3 januari met de matrijs er van klaar te zijn?Ga naar voetnoot(81) In zijn randschrift komt de naam van Wenceslas vóór die van Johanna voor, wat dus afwijkt van de volgorde in de Blijde Inkomst. Het zegel werd zeer uitzonderlijk gebruikt en waarschijnlijk slechts voor zeer gewichtige handvesten. Volgens artikel 3 werd het aangewend in gevallen van gebiedsafstand. Zijn belang evenaarde dat van het hertogelijke archief, want - naar hoger is gezegd - werd het insgelijks onder de controle der steden gesteldGa naar voetnoot(82). Is het daardoor wellicht dat wij het zo zelden zien verschijnen aan de Brabantse charters? Er is ons, buiten de Blijde Inkomst, maar één voorbeeld bekendGa naar voetnoot(83). Meestal nam men zijn toevlucht tot de kleine afzonderlijke zegels, waarvan nog zeer vele exemplaren zijn bewaard. De vijf getuigen en medebezegelaarsGa naar voetnoot(84) waren zeer vooraanstaan- | |
[pagina 40]
| |
de Brabantse edelen en Bernard Bornival daarbij ‘drossaat van Brabant’Ga naar voetnoot(85). Zij waren allen leden van de vorstelijke raad. Hun aanwezigheid bij gewichtige gebeurtenissen wordt vaak in de alsdan opgestelde charters betuigd en meestal verschijnen zij er in laatstgenoemde hoedanigheid (‘onze trouwe rade’ of ‘getrouwe raetslieden’). Diederik van Hoerne, heer van Perweys en van Cranenburg, was zonder twijfel een der aanzienlijksten van het hertogdom. Zijn naam figureert (naar ons weten voor de eerste maal) in de aansluiting van de adel bij het stedenverbond (17 mei 1355, n.st.) op de tweede plaats, en in andere oorkonden dikwijls op de eerste. Reeds in 1334 wordt Hendrik Berthout, heer van Duffel en Geel, en vierde van die naam, vernoemd, en wel in verband met de grote enquête, waartoe Jan III in 1334 het bevel gaf; hij werd toen als rechter aange- | |
[pagina 41]
| |
steldGa naar voetnoot(86). Zijn dochter en enige erfgename, Catharina Berthout, huwde met de genoemde Diederik van Hoerne, die vanaf 1368 als heer van Duffel en Geel in de charters voorkomt. Gerard, heer van Vorselaer en burggraaf van Geldenaeken, trad als zodanig reeds in het verbond tussen Vlaanderen en Brabant (9 december 1339) als getuige opGa naar voetnoot(87). Van het einde van het jaar 1356 droeg hij hierbij de ambtstitel van maarschalk. Hij kwam tussen in het democratische oproer te Leuven (1360), maar kon Pieter Coutereel niet tot redelijker gevoelens brengen; een dergelijke opstand, die een weinig tijds later in Brussel plaats greep, vermocht hij daarentegen te dempenGa naar voetnoot(88). Jan, heer van Boechout, en Bernard, heer van Bornival, treden in de meeste gevallen samen op. Zij waren de twee Brabantse ridders, die samen met twee Vlaamse edelen werden aangesteld als bewakers van de Charters van Brabant, die op aandringen van Lodewijk van Male te Nijvel waren gedeponeerdGa naar voetnoot(89). Jan van Boechout wordt sedert 1337 tevens burggraaf van Brussel genoemd. Bernard van Bornival werd in 1353 door de Leuvenaars tot kapitein der stad aangesteldGa naar voetnoot(90). Behalve in 1356 treedt hij nog menigmaal tussen 1358 en 1363 in de charters als drossaard opGa naar voetnoot(91). |
|