De blijde inkomst van de hertogen van Brabant Johanna en Wenceslas
(1956)–Anoniem De blijde inkomst van de hertogen van Brabant Johanna en Wenceslas– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 42]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VDoor het naslaan van archiefinventarissen vonden we vier bewaarde originele stukken van de Blijde Inkomst. Drie ervan worden bewaard in het Algemeen Rijksarchief te Brussel. Het rijke fonds Charters van Brabant kan op twee exemplaren bogen. Het derde bevindt zich tussen het rijke oude archief van een der vroegere Brabantse hoofdsteden, Zoutleeuw. Het vierde tenslotte bleef in de stad waaraan het destijds werd geschonken, nl. te 's-Hertogenbosch; het neemt daar een plaats in bij een welvoorziene reeks van charters, bewaard in het stedelijk archiefGa naar voetnoot(92). Ze hebben tot hiertoe nog niet het voorwerp uitgemaakt van een kritische uitgave of van een, zij het ook maar korte studie. Van de zeven ons bekende uitgaven geeft slechts één, nl. de recente van W. Näf (1951), de tekst van een dezer originelen weer (nr. 900 der Charters van Brabant A.R.A.). De zes andere, waarvan er drie verschenen gedurende het ancien régime - nl. in de Placcaeten van Brabant (1648), in De Luyster van Brabant (1699) en in Loovens' Practijcke van procederen (1745), - en drie in de laatste honderd jaar - in Cours d'histoire nationale, van A.J. Namèche (1853), in Histoire de la Joyeuse-Entrée van E. Poullet (1863) en in Documents fondamentaux de l'histoire de Belgique van A. Lallemand en W. De Vreese (1914), - steunen op een afschrift. De oudere zijn zo onnauwkeurig dat men bezwaarlijk kan veronderstellen dat ze op een origineel zouden zijn gecollationeerd. De moderne hebben elk de XIVe-eeuwse kopie uit het Cleyn Charterboec van het stadsarchief te Leuven als basisGa naar voetnoot(93). Buiten enkele kleine uitzonderingen stellen de schrijvers of com- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mentators zich, voor de kennis van de oorkonde, met één dezer op een afschrift gebaseerde uitgaven tevreden. Vóór het verschijnen van Namèche's werk, verwijzen ze meestal naar de Placcaeten of de Luyster; nadien zijn het de moderne, meer handige drukken, die hun de Blijde Inkomst doen kennen. C. Butkens en F. Prims kenden wel het bestaan van een origineel in de Charters van Brabant; de eerste zette in de marge de lakonieke noot: ‘Chartes de Brabant’ terwijl de andere een meer omschreven aanduiding gaf en verwees naar het stuk, dat in de inventaris van A. Verkooren als nr. 901 is gecatalogeerdGa naar voetnoot(94). Het andere, mooiere exemplaar (nr. 900) uit hetzelfde fonds werd in de laatste twintig jaar in meerdere algemene werken gereproduceerd. Deze fotografische kopieën dienden echter slechts ter illustratie en leidden niet tot een diplomatische ontleding van het documentGa naar voetnoot(95). De nu volgende uiteenzetting wil trachten een dergelijke ontleding te zijn. De originele charters, die van de Blijde Inkomst werden vervaardigd, zullen nu onder de loep genomen worden. Het verleden bewaarde vrij veel bronnenmateriaal en zorgde zodoende voor vaak verrassende ontdekkingen. Het vermoedelijk aantal en de bestemming stelden het voornaamste probleem en de oplossing hiervan zal veruit het grootste aantal bladzijden beslaan. De manier van grosseren kan voor de studie der Brabantse kanselarij van nut zijn. Ofschoon de afschriften wegens het bestaan van nog vier oorspronkelijke stukken minder belang hebben, kan toch ook een korte bespreking ervan interessant zijn. Ze zullen dienstig zijn om de identiteit der twee exemplaren in het fonds Charters van Brabant vast te stellen, zij zullen met zekerheid het bestaan van de nu verloren Brusselse oorkonde bewijzen en op hun beurt illustreren in hoever de Blijde Inkomst door de eeuwen heen in de belangstelling stond. Een oordeel over de waarde der drukken zal tenslotte het resultaat kunnen zijn van deze studie van originelen en afschriften. De vier originelen, die zes maal honderd jaar hebben getrotseerd, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn tamelijk gaaf tot ons gekomen. Bij onderlinge vergelijking zijn geen grote uiterlijke verschillen merkbaar. Het zijn perkamenten stukken, waarvan de afmetingen schommelen tussen 50 en 60 cm., beschreven met een lopend, XIVe-eeuws, goed leesbaar schrift, zonder twijfel in drie gevallen van een verschillende hand. Van onder is er een naar voren omgeslagen band, waaraan aan dubbele perkamenten stroken zes zegels gehecht zijn (of, waarschijnlijk toch, zijn gehecht geweest): het grote zegel van de hertogen en vijf kleinere van de vijf Brabantse ridders. De teksten zijn in de vier gevallen praktisch dezelfde. De variantenGa naar voetnoot(96), die ze vertonen, zijn van geen essentieel belang en veranderen de betekenis van de zin niet. De meeste zijn zonder twijfel aan onoplettendheid toe te schrijven. Het stuk dat in de Charters van Brabant als nr. 900 gecatalogeerd is - en dat we gemakkelijkheidshalve kortweg 900 zullen noemen - is het mooist bewaarde. Het is 69 cm breed, 48 cm hoog en 4,3 cm van onder omgeslagen. De tekst beslaat 67 regels en is geschreven in een schrift met tamelijk lange halen. De beginletter J. van Johanna is enigszins versierd en 4,7 cm hoog. De zes zegels zijn - en hier alleen - alle, vrij ongeschonden bewaard. De zeer goede toestand is wel de reden waarom het in het Algemeen Rijksarchief bij de precieuse documenten is geëxposeerd. Het andere oorspronkelijke diploma van de Charters van Brabant - nr. 901, dat wij eveneens kortweg 901 zullen noemen - is wat minder goed bewaard, maar toch nog in zijn geheel te lezen. Het is 55 cm breed, 57 cm hoog en heeft een omslag van 7,3 cm. De tekst loopt over 79 regels. Het schrift is kleiner en ronder dan in 900. Een zin, ongeveer in het midden (nl. artikel 18), is groter en vetter geschreven en bevat enkele doorhalingen (verraadt dit misschien een andere hand?Ga naar voetnoot(97)). Men heeft vergeten de initiaal J aan te brengen. In het midden treft een vertikale symmetrische inkerving van 21 cm hoogte, ze werd met gegommeerde band geplakt. Het hertogelijke zegel is bewaard, evenals dat van Diederik van Hoerne en van Bernard van Bornival. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het origineel van 's-Hertogenbosch vertoont geen speciale kenmerken. Het is 67,5 cm breed en 52 cm hoog; de omgeslagen band bedraagt 6,2 cm. Het is in zeer goede staat. Het schrift, dat 69 lijnen beslaat, vertoont - evenals de orthografie en de afkortingen - een merkelijke gelijkenis met 900; is hier wellicht dezelfde scribent aan het werk geweest? Evenals in 901 ontbreekt de initiaal J. Het heeft ook dezelfde zegels bewaard als dit stuk, met daarbij nog dat van Hendrik Berthout. Reeds in de XVIe eeuw miste het de andere, naar een alsdan gemaakt afschrift getuigtGa naar voetnoot(98). Het Zoutleeuwse stuk is 63 cm breed, 48. cm hoog en van onderen 5 cm naar voren omgeslagen. Het is het minst goed bewaarde der vier originelen. Het perkament is zeer hard geworden. Toch is de tekst, die 70 lijnen beslaat, nog goed leesbaar. Hier werd de beginletter J. enigszins versierd. Het heeft dezelfde zegels als het charter van 's-Hertogenbosch, plus de aanhechting van dat van Jan BoechoutGa naar voetnoot(99). Boven elk klein exemplaar staat de naam van de eigenaar geschreven.
* * *
Er zijn met het grosseren der Blijde Inkomst - er werden meer dan vier originelen van gemaakt; we zullen dit verder in dit hoofdstuk aantonen - tenminste drie kopiisten belast geweestGa naar voetnoot(100). Een van hen vervaardigde mogelijk zowel 900 als het stuk van 's-Hertogenbosch, wat door de gelijkenis, niet alleen in het schrift, maar ook in de orthografie en de afkortingen kan aangetoond worden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Waren zij hertogelijke ambtenaren of bedienden door de steden, die de bestemmelingen waren, aangeduid en bezoldigd? De eerste veronderstelling lijkt ons te verwerpen, en dit om meerdere redenen: ten eerste is het bestaan van een geordende Brabantse kanselarij in het midden der XIVe eeuw nog niet of maar amper gekendGa naar voetnoot(101); ten tweede - en dit staat met het vorige in verband - ontbreekt een subscriptio van een kanselier of notaris; ten derde zijn de gemeenten veel meer dan de vorst met het tot standkomen van de Blijde Inkomst doende geweest; tenslotte komt een gelijktijdige bron onze mening staven en nader specificeren. Inderdaad beschikken we over een nota uit de Leuvense stadsrekeningen van 1356, die er op schijnt te wijzen, dat in de hoofdstad en de plaats der inhuldiging de materiële voorbereidende werkzaamheden, of toch het voornaamste deel ervan, hebben plaats gehad: ‘Item Gerardus de stadclerc van hoefshede [fooi, ereloon] van de charteren hulppen te scrivene, te grosseren ende den steden copien te ghevene ende allerhande arbeide ende onleden, 50 scilde oude’Ga naar voetnoot(102). Heeft Gerardus die zeer dikwijls in dezelfde bron wordt vernoemd | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(o.a. bij het grosseren van het Stedenverbond, waarvoor hij hetzelfde loon ontving), wellicht de leiding van het kopieerwerk op zich genomen? O.i. lijkt dit wel een aanneembare hypothese. De zinsnede: ‘ende den steden copien te ghevene’ schijnt er trouwens ook op te wijzen. Het blijft natuurlijk een open vraag of hij beroep deed op Leuvense bedienden of geholpen werd door kopiïsten, door de steden gezonden. Wel is niet zeker dat elke bestemmeling voor zijn exemplaar stappen deed; het feit, dat een der scribenten waarschijnlijk een tweede maal de tekst overschreef, kan dit tegenspreken. Wat de werkwijze betreft, kunnen wij de onderstelling, die G. Boland maakte betreffende het Stedenverbond 1261-62, bijtreden: de bondsbrief zou aan meerdere kopiisten zijn gedicteerd, waarna deze laatsten hun eerste origineel nog één of meermalen afschrevenGa naar voetnoot(103). De weinig beduidende varianten van de gekende Blijde Inkomsten maken zulk besluit hier ook mogelijk.
* * *
Het laat zich nu gemakkelijk raden, dat er meer dan vier oorspronkelijke stukken moeten hebben bestaan. Het is wel opvallend dat 's-Hertogenbosch, de vierde in rang der hoofdsteden van Brabant - na Leuven, Brussel en Antwerpen - en Zoutleeuw, de zesde (of zevende) stad van het Hertogdom, na voornoemde en Tienen (en misschien NijvelGa naar voetnoot(104)), er beide één in hun archief bewaard heb- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ben. Is dat op zichzelf al niet voldoende om het besluit te wettigen, dat tenminste toch voor elk der eerste vier hoofdsteden een exemplaar werd vervaardigd en bezegeld? We zullen in elk geval van die hypothese in onze studie vertrekken. We zullen ook hetzelfde doen voor Tienen, alhoewel de vooropgezette stelling hier op veel minder stevige basis rust, daar Zoutleeuw, ofschoon lager in rang, steeds een rijkere charterschat heeft bezetenGa naar voetnoot(105). Daarnaast stelt zich een andere vraag: hoe komen twee identisch-dezelfde stukken in de Charters van Brabant terecht? Is dit fonds wel van aard om dergelijke stukken te bevatten? Zodat dus de volgende bladzijden een oplossing dienen te leveren voor het dubbele probleem: waar vandaan komen de charters 900 en 901, en waar bleven de originelen der andere steden?
* * *
De aard van een archief bepaalt de soort der stukken, die het bevat. In een stadsarchief zal men die documenten aantreffen, die het besturen van de stedelijke gemeenschap heeft vereist. De stukken in het archief van een instelling zullen het functioneren van die instelling concreet weergeven. De aard en de herkomst van de twee originele Blijde Inkomsten in de Charters van Brabant zullen dan ook pas duidelijk zijn, wanneer enig licht op dat zeer rijke maar heterogene Brabantse fonds is geworpenGa naar voetnoot(106). Er bestaat daarover geen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 48]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1
2
3
4
V. - Fragmentarische vergroting der vier bewaarde originelen; 1. nr. 901, Leuven; 2. nr. 900, Antwerpen; 3. 's-Hertogenbosch; 4. Zoutleeuw. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
grondige studie. Van L.P. Gachard, de verdienstelijke Rijksarchivaris, verschenen in de eerste helft van de vorige eeuw twee korte verslagen met enkele nuttige aanwijzingenGa naar voetnoot(107). In 1938 publiceerde H. Nelis: Notice historique sur le chartrier du Brabant (XIIe s.-1936), dat een beeld wil schetsen van de vele lotgevallen der charters tot heden. Alles bij elkaar genomen blijft het een tijdschriftartikel en kan het onmogelijk een voldoeninggevende uiteenzetting zijn over een zo uitgebreid onderwerp. Voor de periode die wij zelf nader hebben onderzocht, hebben we er bovendien conclusies in aangetroffen, die o.i. helemaal niet aan te nemen of te verantwoorden zijnGa naar voetnoot(108). Het bronnenmateriaal is voorzeker niet schaars. Alle Blijde Inkomsten bevatten in artikel 2 een stipulatie betreffende het conserveren van stukken van algemeen-Brabants belang. Buiten deze normatieve bron bestaat er een nog veel rijker en veelzijdiger documentatie, nl. een mooie serie oude inventarissen, waarvan de eerste (bewaarde) dateert van 1393, en die heel het ancien régime door vervaardigd werdenGa naar voetnoot(109). Ons zullen deze bronnen interesseren voor de periode van 1356 tot ongeveer het midden der XVe eeuw. Wij zullen er de gegevens halen, die voor het uitmaken van de aard en de herkomst der stukken 900 en 901 nodig zijn en maken zodoende geen aanspraak op volledigheid, wat betreft de algemene geschiedenis der Charters van Brabant in gezegde periode. Ten gevolge van uitzonderlijke omstandigheden komt het Brabantse archief rond het midden der XIVe eeuw plots in de volle belangstelling te staan en wordt zijn geschiedenis merkwaardig interessant en verscheiden. Moet zijn allereerste begin wel een soort privaatarchief van de hertog zijn geweest - zoals elke heer er een bezat -, het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verleden heeft ons daarover geen inlichtingen bewaard. Deze plotse verandering heeft het te danken aan dezelfde feiten, die in 1356 aanleiding gaven tot het verlenen van de Blijde Inkomst. In dat jaar en gedurende de hele volgende periode, die gaat tot aan de regering van de Boergondiër Filips de Goede (1430), zijn het de vele opvolgingsmoeilijkheden die zijn afwisselende lotgevallen, evenals die van het hele hertogdom Brabant, in groten dele bepalen. Het is niet toevallig dat er in de Blijde Inkomst van Johanna en Wenceslas in artikel 2 een stipulatie verschijnt over de charters van Brabant en ook niet dat deze de tweede plaats bekleedt na de in die omstandigheden zo belangrijke belofte, de zusters van de hertogin te vergoeden zonder het land te verdelen. Het tweede artikel hangt nauw met het eerste samen en beide zijn door dezelfde preoccupatie ingegeven. Ze drukken de bezorgdheid uit om de eenheid van het hertogdom en willen voorkómen, dat wie ook het recht zou hebben aanspraak te maken op een deel der erfenis van Jan III. Terwijl artikel 1 door het prompt uitbetalen van de beloofde vergoedingen de aanspraken van de twee schoonzonen wil verijdelen, is artikel 2 bekommerd om de rechtstitels en keizerlijke diploma's, volgens dewelke de Brabantse successie in betwiste gevallen moet geregeld wordenGa naar voetnoot(110). Deze kostbare stukken verzekeren tegen elke ongewenste indringer is hier het oogmerk; ze worden onder speciale bescherming gesteld en wel van de onderdanen zelf. Het zijn de steden, de eigenlijke overwinnaars in het tot stand komen van de inhuldigingsakte, die hier ook weer hun prestige verhoogd zien. Nadat zij door hun onderling verbond van maart 1355 hun gezamenlijke trouw hadden beloofd aan de enige wettige opvolger, krijgen zij in januari 1356 de vererende taak opgelegd de privilegies ‘die onsen lieven here ende vader, den hertoghe van Brabant, ons, onsen goeden lieden ende lande aengaen, die nu te Loven geleeght zijn’ of die men later zal verkrijgen (‘ocht die wi ende onse goide land namaels vercrigen suelen’) onder hun hoede te nemen (‘altoes selen in hoeden ende in beheltenisse sijn onser stede van Brabant’), ten behoeve en gerieve van de hertog en het gemeen land (‘te behoef ons ende ons ghemeyns lands’). Praktisch wordt het zo geschikt, dat | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de twee voornaamste onder hen, Leuven en Brussel, elk één der drie sleutels zullen ontvangen - de hertog zal de derde in zijn bezit houden - zodat zonder hun toestemming de toegang onmogelijk wordt (‘die niet ute te reykene noch te verdraghene sonder wille ende consent onser goeden steden’). Voor het dagelijks gebruik zullen zij, evenals de vorst, kopieën krijgen om zich mee te behelpen ‘bi rade van onsen vors. steden’ (art. 2). Dat deze ‘privilegien ende charteren, die onsen lieven here ende vader, ons, onsen goeden lieden ende lande aengaen, die nu te Loven gheleegt sijn ocht die wi ende onse goide land namaels vercrigen suelen’ in hoofdzaak met de stukken betreffende de erfopvolging te identificeren zijn en niet te omschrijven als ‘alle algemeen-Brabantse charters uit verleden en toekomst’, bewijst de verdere geschiedenis en de aard van de te Leuven gedeponeerde en met name genoemde documenten, die wel aan een apart en zelfs aan het beroemdste fonds van de Charters van Brabant hebben ontstaan gegeven, maar niet de enige oorsprong vormen van dit rijke archief. Naar de stadsrekeningen van Leuven vermelden, kwamen ze op 7 december, twee dagen na de dood van Jan III, in de hoofdstad aan. Een kamer in de toren van Sint-Pieterskerk, die als belfort dienst deed, werd voor hen in orde gebracht; drie grote en drie kleine sleutels werden aangekochtGa naar voetnoot(111). Reeds in 1361 echter was het met hun verblijf aldaar gedaan. Wegens de democratische troebelen, die de Leuvense geschiedenis van het jaar vulden, was het er, voor kostbare stukken als zij waren, veel te onveilig geworden. Na eerst door hertog Wenceslas naar het kasteel van Genappe te zijn overgebracht, kwamen ze zeer kort nadien, mede door toedoen van de Vlaamse graaf, te Nijvel terechtGa naar voetnoot(112). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lodewijk van Male, echtgenoot van de tweede dochter van Jan III, die reeds hetzelfde jaar van de inhuldiging van Johanna en Wenceslas Brabant was binnengevallen, om in naam van zijn vrouw zijn vermeend aandeel in de erfenis van zijn schoonvader gewapenderhand te veroveren en die door de vrede van Ath (4 juni 1357) waarlijk ook zeer gunstige resultaten, o.a. Antwerpen als leen, verkregen had, mengde zich in 1361 andermaal in de zaken van het hertogdom. Zijn kans op de Brabantse successie, die sedert 1356, toen een vrouw moest opvolgen, problemen stelde en vatbaar was voor betwisting, was intussen vergroot, daar het huwelijk van de hertogen nog steeds kinderloos gebleven was. Hij kon deze kans in rechte funderen op het keizerlijk diploma waardoor Brabant tot vrouwelijk leen was verheven en was dus vanzelfsprekend begaan met de goede bewaring van dit en dergelijke stukken. Dat deze te Leuven geborgen waren, bewijst een brief, die hij Wenceslas schreef op 15 oktober 1361 en waarin hij hem verzocht ‘mits dat in uwe vorscreven stat [Leuven] misselijke ende vele chaertren ende privilegien ligghen die grotelike aengaen den hoire van Brabant ende den lande ghemeinlike... ende die den hoire van Brabant of den lande in tiden tocomende aengaen mochten’ er toch bijzondere zorg voor te dragen, temidden van de woelingen en oproeren in de stadGa naar voetnoot(113). Door zijn inmenging kwam toen het Brabants archief gedeeltelijk onder Vlaams toezicht te staan. Zolang de kostbare documenten te Leuven onder de dubbele hoede stonden van de onderlinge rivalen, aan de éne zijde de vorst, en aan de andere zijde de steden, achtte hij deze in veilige bewaring. Toen Wenceslas ze echter op eigen hand deed vervoeren naar zijn kasteel te Genappe (oktober 1361) en ze zodoende aan iedere controle onttrok, meende hij 't ogenblik gekomen om medezeggenschap te eisen in deze zaak. Na eerst de raad te hebben ingewonnen van Brabantse prelaten, edelen en steden, die hij te Antwerpen samenriep, en ‘après plusieurs journées sur ce tenues par mons. de Flandre et le duc’, kreeg hij op 5 december 1361 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met de hertogen erover het volgende akkoord: in plaats van te Genappe zullen de charters te Nijvel bewaard worden en wel in de Sint-Gertrudiskerk, achter het altaar. Twee Brabantse en twee Vlaamse ridders worden met de bewaring belast; hun taak en bevoegdheid worden nauwkeurig uitgestippeld; ze zullen elk, en de beide vorsten eveneens, één der zes sleutels van het schrijn in hun bezit hebbenGa naar voetnoot(114). In Vlaams-Brabantse samenwerking, nl. door beambten van de hertog en van de graaf, was reeds een inventaris opgesteldGa naar voetnoot(115). Brabant heeft sindsdien wellicht nog zelden uitsluitend zelf over eigen archieven kunnen beschikken. Na Lodewijk van Male stond het onder toezicht van Filips de Stoute (1384-1404), die tengevolge van zijn huwelijk met de Vlaamse erfdochter, het enige kleinkind van hertog Jan III, meer en meer door hertogin Johanna in haar laatste regeringsjaren begunstigd werd. Het bewijs hiervoor biedt een inventaris ‘pour cause de la succession des diz pays de Brabant’ in 1393 door de seneschalk van Brabant en twee raadgevers van de hertogin en door een raadgever en de secretaris van Filips, Thierry Gherbode, samengesteldGa naar voetnoot(116). Toen het in 1430 de machtige prins Filips de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Goede als zijn landsheer erkende en een deel werd van een groots statencomplex, kwamen zijn officiële documenten natuurlijk helemaal ter beschikking te staan van de centrale regering. In 1434 reeds werd een inventaris vervaardigd van het Nijvelse fonds, op last van pas genoemde hertog, door twee beambten, onder wie Edmond de Dynter, Filips' secretaris en kroniekschrijverGa naar voetnoot(117). Behalve aan al deze lotgevallen, die in hoofdzaak door de Vlaamse tussenkomst waren veroorzaakt, dankt het Nijvelse fonds nog in groter mate zijn bekendheid aan de volgende Blijde Inkomsten, die het, tot en met die van Filips de Schone (1494), uitdrukkelijk vermeldden en onder de speciale hoede van de steden stelden. Binnen eigen grenzen genoot het lange tijd zo'n grote belangstelling, dat de vorsten bij het begin van hun regering er zich moesten toe verbinden er speciale zorg voor te dragen. De omstandigheden, waarin in 1406 Antoon van Boergondië hertog werd, waren in veel opzichten gelijk aan die van 1356. In artikel 2 van zijn inhuldigingscharter herhaalde hij in dezelfde woorden de stipulatie, die in dat jaar geformuleerd was; de charters ‘die nu te Loven geleecht zijn’ worden vervangen door ‘die voormaels plaghte te ligghen te Lovene ende daernaer te Nijvele geleght sullen werden’. Jan IV en Filips van St. Pol hebben hetzelfde letterlijk herhaald. Toen in 1430 met het begin van het Boergondisch tijdvak de successie na tachtig jaar haar ontknoping had gekregen, hebben Filips de Goede en na hem alle Brabantse hertogen de traditie voortgezet door, bij hun inhuldiging, over de Brabantse charters te spreken. Van nu af gewagen ze, echter niet bij naam, van nog andere | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
depots: ‘Privilegen ende charteren, die nu te Nijvele ligghen of tot eenighen anderen plaatsen’. Karel V zal een heel andere regeling treffen en alle archieven toevertrouwen aan een beëdigd ambtenaar. Deze grote belangstelling, zowel binnen als buiten de grenzen, is wel in zekere zin vreemd te noemen, als men de aard nagaat van het fonds en bemerkt dat het sinds 1355 niet meer evolueerde of aangevuld werd. Daar de twee geciteerde inventarissen van 1393 en 1434 praktisch identisch zijn, is het dus tussen die data onveranderd gebleven. En daar geen enkel stuk van na de dood van Jan III er in te vinden is, kan men tevens met grote kans op waarheid besluiten, dat het ook tussen 1355 en 1393 reeds niet meer is aangegroeid. Na de overbrengst van ‘ons heren charteren’ naar Leuven, twee dagen na de dood van voornoemde hertog, heeft het zich waarschijnlijk aldaar gevormd, met als hoofdbestanddelen de keizerlijke diploma's over de erfopvolging en met daarbij de bijzonderste stukken, die tot het archief van de afgestorven vorst behoorden. Johanna en Wenceslas hebben zich dus door hun Blijde Inkomst, ofschoon ze er de zinsnede ‘die wi namaels vercrigen selen’ hadden ingelast, niet verplicht geacht de tijdens hun regering ontvangen archiefstukken te Nijvel in bewaring te geven. Ze deponeerden ze daarentegen in hun hof te Brussel en in hun kasteel te Tervuren, welke, tot hiertoe weinig gekende oude depots der Brabantse charters, voor de eerste maal betuigd werden in 1395 in een gemeenschappelijke inventaris, alsdan opgesteld door beambten van de hertogin en van Filips de StouteGa naar voetnoot(118). Ze bewaarden er, naar uit de rubrieken van de inventaris op te maken is, gelijkaardige stukken als in het Nijvelse fonds, de meeste natuurlijk daterend van sinds 1356, ook enkele van vóór dat jaar. In deze, hun private residenties, kon zeker geen sprake zijn van controle door de steden, die echter deze miskenning van hun rechten blijkbaar niet kwalijk hebben genomen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kunnen ons daaromtrent natuurlijk veel gegevens zijn verloren gegaan, wel is zeker dat in 1406 de opvolger, Antoon van Boergondië, bij zijn inhuldiging niets aan de gemeenten heeft moeten beloven aangaande de niet-Nijvelse charters. In 1395 deed de hertogin de Brusselse verzameling naar Tervuren overbrengen, zodat er dus maar twee (althans ons bekende) depots meer waren. In 1438 echter waren er weer drie: getuigenis hierover legt een zeer mooie en lijvige inventaris af, die werd opgesteld door Adriaan van der Ee, secretaris en Brabantse archivaris van Filips de GoedeGa naar voetnoot(119). De Rekenkamer te Brussel, de onlangs gestichte instelling, wordt er naast Nijvel en Tervuren als bewaarplaats in genoemd. Samenvattend kan men zeggen over de oorsprong en de eerste geschiedenis van de Charters van Brabant: Onder de druk van speciale omstandigheden nl. successiemoeilijkheden, kwamen ze in 1356 voor lange tijd in de bijzondere belangstelling te staan. Om de zo belangrijke opvolgingsdocumenten, die het bevatte, voor elke vernietiging of ongerechtvaardigd gebruik te behoeden, gaven de nieuwe vorsten toen omzeggens heel het archief, dat ze van hun vader hadden geërfd, in hun Blijde Inkomst over aan het toezicht van hun machtigste onderdanen, de steden. Dit fonds, eerst te Leuven gevormd en daarna naar Nijvel overgebracht, bleef echter op zichzelf bestaan en werd sindsdien niet meer aangevuld; niettegenstaande deze stabiliteit bleef het tot het einde der XVe eeuw de bezorgdheid der hertogen in hun inhuldigingsakten gaande maken. Daarnaast heeft zich te Tervuren en in het hertogelijke hof te Brussel een andere steeds aangroeiende verzameling gevormd van stukken sedert 1356 ontstaan, die gelijkaardig, ofschoon recenter zijn dan de Nijvelse, maar waarop natuurlijk de in artikel 2 toegestane controle door de steden allicht niet in toepassing kon treden. Na enkele verplaatsingen en over- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
brengsten waren in 1438 de Charters van Brabant verdeeld over drie depots: Nijvel, Tervuren en de Rekenkamer te BrusselGa naar voetnoot(120).
* * *
Wat nu, in verband met voorgaande uiteenzetting over de Charters van Brabant, van de beide er zich bevindende originele stukken 900 en 901 van de Blijde Inkomst van 1356? Eigenaardig is wel, dat er twee identisch dezelfde exemplaren zijn. Vreemd is eveneens, dat een dergelijk archief zulke documenten bezit. Was het nodig, en had het zin, dat de hertog een exemplaar voor zich behield? De minuut of een kopie konden toch ook volstaan. Noch het testament van Hendrik II, noch de Keure van Kortenberg, noch de Waalse charters, die toch gelijkaardige oorkonden zijn, worden er bewaard. Daarentegen zijn de volgende Blijde Inkomsten wel te Brussel aanwezig. Met behulp van de reeds genoemde inventarissen zul- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
len wij deze problemen trachten op te lossen en zullen tot de conclusie komen dat geen der beide stukken oorspronkelijk tot de Brabantse charters behoorde. Men kan a priori zeker zijn dat de nummers 900 en 901, vermits inderdaad van na de dood van Jan III, nooit tot het oudste Brabantse fonds, nl. Nijvel hebben behoord en bijgevolg nooit onder het toezicht van de steden hebben gestaan. De twee inventarissen van 1393 en 1434 maken er dan ook geen melding van. Wel bevond zich één van hen ten laatste seders 1395 in Tervuren, want de inventaris van dat jaar maakt er gewag vanGa naar voetnoot(121). Een tweede exemplaar moet vóór 1438 dit reeds zijn komen vervoegen, want A. Van der Ee, in zijn mooi en lijvig catalogus, noteert twee identieke stukken van de derde januari 1356, die zich toen in de Rekenkamer bevondenGa naar voetnoot(122). Geen van beide wordt met de naam Blijde Inkomst of Joyeuse Entrée aangeduid, maar de omschrijving als: ‘beloften, die de hertogen deden bij hun ontvangst in het hertogdom op 3 januari 1356’ is duidelijk genoegGa naar voetnoot(123). De in 1395 en 1438 geïnventariseerde oorkonden kunnen trouwens met de nu te Brussel bewaarde Blijde Inkomsten, 900 en 901, geïdentificeerd worden en wel aan de hand van de dorsale nota's en andere | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
speciale kenmerken van deze laatste. Het in 1395 meegedeelde exemplaar was gecancelleerd, ofschoon dit niet uitdrukkelijk vermeld werd. Er is daarvoor echter een dubbel bewijs. Vooreerst werd het eerstvolgende charter aangegeven als volgt: ‘lettres aussi chancellées’; vervolgens ontbreekt een classificatienummer, dat voor de ongeschonden stukken opgetekend, en bij de vernietigde achterwege gelaten werd. Deze cancellatie, samen met de gelijkluidende zinsnede: ‘promesse que [ils] firent quand ils furent receus nouvellement à la duché de Brabant’, die zowel in de inventaris als op de rug van 901 voorkomt, vormen de tweevoudige basis (nr. 901 draagt immers een vertikale inkerving!), voor de vaststelling dat dit minst-goedbewaarde origineel van het moderne fonds, Charters van Brabant, in 1395 te Tervuren werd bewaard. A. van der Ee gaf in 1438, naar is gezegd, twee gelijke akten (‘lettres toutes pareilles’) aan. Voor de eerste gebruikte hij een gelijkluidende omschrijving als in de inventaris van 1395 (die hij waarschijnlijk gekend en benut heeft), maar hij voegde er bij: ‘signées par XIIII’, waardoor reeds voldoende is aangetoond, dat hij niet 901 bedoelde, maar wel 900, dat hetzelfde rangnummer op de rug draagt. Nummer 901 kwam bij hem dan als tweede aan de beurt; in de vermelding ‘lettres cassées, toutes pareilles, signées par Brab.’ is het gemakkelijk te erkennen: de afkorting van Brabant werd immers ook op zijn keerzijde aangebracht. De combinatie van al deze argumenten is wel van aard om te bewijzen dat 900, het mooie origineel, tussen 1395 en 1434 onder de Charters van Brabant terecht gekomen is; 901 moet er reeds vóór - of in elk geval sedert - de eerste datum gedeponeerd zijn geweest. Is bijgevolg 901 het eigenlijke origineel van de Charters van Brabant? Ofschoon de conclusie, dat het door de hertogen voor hun eigen archief is gereserveerd, hier het meest voor de hand ligt, toch blijft in dat geval de cancellatie moeilijk te verklaren. Zou het vernietigen van een stuk uit de private hertogelijke verzameling enig juridisch gevolg hebben gehad? De steden hadden toch een eigen oorspronkelijke oorkonde, die ze in geval van schending van de verleende privilegies als rechtstitels konden aanbrengen. 't Zoeken naar een oplossing van een ander probleem bracht terzelfdertijd deze zaak op een onverwachte wijze tot klaarheid. Het is namelijk alleszins vreemd dat de oude hoofdstad Leuven, die midden een merkwaardige | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rijkdom aan charters een rijke reeks Blijde Inkomsten bezit, de eerste en de oudste hiervan mist. Dat ze een inhuldigingscharter heeft ontvangen van de vorsten, die in 1356 binnen haar muren hun eed van trouw aan 's lands voorrechten aflegden, kan men niet slechts als een hypothese maar als een zekerheid aannemen. Ze heeft het echter reeds in 1361 moeten afstaan om het nooit meer terug te krijgen want het kwam gecasseerd voor immer in het Brabants archief terecht, waar wij het nu kennen als nr. 901. Het was tijdens het democratische oproer dat de Leuvenaars hun voorrechtsbrief hebben moeten inleveren als losprijs voor de vrede die de hertog hun verleende. Misnoegd om het arbitraire en tyrannieke patricische bewind kwamen in 1360 de ambachten onder de leiding van Pieter Coutereel in opstand en eisten medezeggenschap in de stadszaken. Wenceslas liet hen aanvankelijk begaan, daar hij eigen voordeel zag in het fnuiken van het hem ook hinderlijke, oppermachtige gezag der geslachten, nam vrede met hun hervormingen en bezegelde in een oorkonde de schikkingen, die hen aan het stedelijk bestuur deelachtig maakten (1 september 1360). Ze sloten op 16 oktober daaropvolgend een verbond tot onderlinge steun en hadden gedurende een jaar de teugels in handen, daar ze de meeste patriciërs nog gevangen hielden vanaf het begin van de troebelen. De hertog was echter ondertussen door deze laatsten bewerkt dergelijke revolutionaire daden niet ongestraft te laten, daar er anders kans op eventuele herhaling bestond. Daar hij toch zijn doel, hun vernedering, had bereikt, trok hij met een leger naar Leuven, waar alles nochtans in der minne werd geregeld en waar hij aan de stad de zg. ‘peys’ van 19 oktober 1361 opgelegdGa naar voetnoot(124). Enerzijds herhaalde deze vrede wat reeds op 1 september van het vorige jaar was overeengekomen. De gilden en de ambachten zullen onder mekaar het stadsbestuur en de ambten verdelen. Al het voorgevallene wordt als vergeten en vergeven verklaard en de privilegies worden bekrachtigd. Anderzijds trad de hertog op in hoedanigheid | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van rechter tegenover opstandige onderdanen en eiste van de Leuvenaars tekenen van onderwerping. Zij zullen hem nederig ‘bloet in haerre cleden ende bloetshoeft’ om vergiffenis vragen en hem een som van 30.000 mottoenen ter hand stellen. Tenslotte zullen ze hem ‘omme die goede onste ende vrienscap haers liefs heren ende vrouwen’ drie originele brieven afstaan. Ten eerste, die ze ontvangen hadden bij de inhuldiging van de vorsten, ten tweede, die van de vrede die onlangs gemaakt was en, ten laatste, het verdrag, dat de ambachten onder mekaar gesloten haddenGa naar voetnoot(125). Deze stukken kunnen als de Blijde Inkomst van 3 januari 1356, de eerste hertogelijke schikking van 1 september 1360 en het verbond van 16 oktober van dat jaar geïdentificeerd worden. De vermeldingen ‘alselken brief alsi [here ende vrouwe] haerre stat van Lovene gaven doen sij ierst ontfaen worden in horen lande van Brabant’ en ‘den brief dien d'ambachte van Lovene onder hen gemaect ende besegelt hebben’ spreken voor zichzelf. De omschrijving ‘den brief dien si haer vorscreven goeder stat gaven vanden peise die lestwerf gemaect was’ is minder duidelijk maar er is in de Leuvense geschiedenis geen andere recente vrede gekend dan die van 1 september 1360Ga naar voetnoot(126). Een nadere vereenzelving is deze der drie stukken met de nummers 901, 1865 en 1871 van het huidige fonds Charters van Brabant. Van het Leuvense stadsarchief zijn ze naar de hertogelijke verzameling overgebracht. De gezamenlijke kenmerken van deze zich nu in het Algemeen Rijksarchief bevindende charters laten toe tot die conclusie te komen. Ze dragen elk een in het Frans gestelde nota op de rug, die hun inhoud resumeert; het lijkt ons zeer waarschijnlijk, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat deze nota's door één en dezelfde hand werden aangebrachtGa naar voetnoot(127). Wat echter van doorslaande aard is: ze zijn alle drie gecancelleerd. De juridische vernietiging van het tweede werd reeds naast de kopie in het Cleyn Charterboec van de peys van 19 october 1361 in de marge betuigd: ‘Ende dat dieselve peys [van 1 september 1360] ende brieve daerop gemaect te mael te niet sijn ende bliven tot eweliken daghen’; er werd effectief, zelfs tweemaal, in gesneden en de éénentwintig zegels werden weggenomen. De beide andere hebben één vertikale inkerving; van het derde werd daarenboven de onderste strook, de zegels inbegrepen, afgekniptGa naar voetnoot(128). In 1395 werd, volgens de toen opgestelde inventaris, het tweede samen met de gecasseerde Blijde Inkomst, in een afzonderlijke lade te Tervuren bewaardGa naar voetnoot(129) ‘et n'y a[vait] autre chose en ladite laye’; het derde wordt niet vernoemd. Het lijkt ons derhalve gewettigd nr. 901, wegens zijn overeenkomst met de twee andere Leuvense afgenomen charters, als de originele Blijde Inkomst-oorkonde te aanzien, die de Leuvenaars van de hertogen ontvingen. Het draagt een gelijkaardige dorsale nota, het werd | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gecancelleerd en werd samen met één van hen in een speciale lade te Tervuren bewaard. Zijn overigens weinig markante tekstvarianten kunnen dit besluit daarenboven nog meer kans op waarheid geven; zij leveren echter meer een negatief dan wel een positief bewijs op. Al wat het enigszins onderscheidt van de andere originelen komt ook in het oudste Leuvense afschrift voor, nl. in dat van het Cleyn Charterboec, dat van vóór 1367-68 moet daterenGa naar voetnoot(130). Anderzijds vertoont deze kopie met zijn tekst (van 901) geen verschillen, die de mogelijkheid uitsluiten, dat zij hem als basis heeft gehad. Die verschillen bestaan slechts in weglatingen van woorden uit onachtzaamheid, of in verkeerde lezingenGa naar voetnoot(131). Het blijft echter nog een onopgelost probleem, waarom de keuze van de hertog in oktober 1361 juist op die drie stukken is gevallen en waarom hij, welbepaald, de Leuvenaars hun Blijde Inkomst wilde | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
afhandig maken. Achtte hij zijn opstandige en oproerige onderdanen deze uitvoerige privilegies niet meer waardig? Of zag hij juist in deze omstandigheden de kans schoon om een voor hem vernederend document (dat Pirenne een ‘capitulatie voor Wenceslas’ noemde) terug tot zich te nemen en meteen te vernietigen? De tweede hypothese zal wel dichter dan de eerste, en de vereniging van beide veronderstellingen wellicht het dichtst bij de waarheid liggen. Nog een andere, en voorname vraag stelt zich hier: wat is er na de cancellatie nog overgebleven van de Blijde Inkomst, voor Brabant evenals voor Leuven, op juridisch gebied? Dat het origineel van de hoofdstad te niet gedaan werd, heeft zeer waarschijnlijk wel gevolgen gehad. Wanneer nu kwam de andere originele Blijde Inkomst in de Charters van Brabant terecht en vanwaar was zij afkomstig? Voor de oplossing van beide vragen is een merkwaardig getuigenis bewaard. Er wordt in het Algemeen Rijksarchief een in het begin van de XVe eeuw vervaardigde maar niet gedateerde catalogus bewaard van archiefstukken, die door Thierry GherbodeGa naar voetnoot(132), raadsheer van de hertog van Boergondië en bewaarder der Vlaamse charters, in het bezit werden gesteld van de hertog van BrabantGa naar voetnoot(133). Op folio 12 komt er de vermelding in voor van een brief, bezegeld met het grootzegel van wijlen Johanna, eertijds hertogin van Brabant, en van Wenceslas, en met de zegels van vijf Brabantse edelen, waardoor de vorsten verschillende punten en artikelen toestonden bij hun ontvangst te Leuven op 3 januari 1356; hij draagt het rangnummer XIIIIGa naar voetnoot(134). Deze omschrijving - waarin men gemakkelijk de oorkonde nr. 900 erkent, die haar zes zegels nog heeft bewaard - is niet te dateren op dezelfde wijze als de inventaris in zijn geheel, want ze werd door een | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 64]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VI.- A.R.A., Charters van Brabant, nr. 900; door ons genoemd: Antwerps origineel.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
andere hand neergeschreven, blijkbaar als een inlassing. Ze bevat in zich echter enkele elementen die een approximatieve datering toelaten. Een terminus ante quem, is de periode 1420-1422, waarin de dood van Th. Gherbode te situeren valt. Een a quo is de dood van Johanna in 1406, want er wordt over de hertogin gesproken als over ‘feux dame Jehanne, jadiz duchesse’. Tussen 1406 en 1422 is dus het mooie origineel vanuit Vlaanderen naar Brabant overgebracht. Hoe geraakte echter deze bij-uitstek-Brabantse oorkonde in het graafschap? - We staan hier weer voor een episode van de Brabants-Vlaamse rivaliteit uit de tweede helft der XIVe eeuw. Nr. 900 is namelijk de Antwerpse originele Blijde Inkomst, die enkele jaren na haar ontstaan, en zelfs nog vroeger dan de Leuvense, uit de stedelijke privilegie-com is verdwenen. Zij heeft haar eigen rol gespeeld in de gewapende strijd, die nog hetzelfde jaar van de blijde intrede van Johanna en Wenceslas ontketend werd. Lodewijk van Male, de machtige graaf en echtgenoot van Johanna's jongere zuster, stelde zich niet tevreden met de 120.000 schilden, die door zijn schoonvavader, hertog Jan III, aan zijn vrouw waren toegewezen als deel der erfenis en die daarenboven nog steeds niet waren uitbetaald. Toen hij in juni 1356 in Brabant binnenviel, had hij het vooral op de opkomende handelsstad Antwerpen gemuntGa naar voetnoot(135). Nadat reeds de heerlijkheid Mechelen hem was toegestaan, vond hij hier immers een drievoudig voordeel. Vooreerst zou geen gebied beter de rente kunnen opleveren, waar zijn vrouw recht op had; vervolgens zou hij, door het stapelrecht op vis, zout en haring te ontnemen, én een geduchte concurrent van de Vlaamse handel een gevoelige slag toebrengen, én de Mechelaars, zijn nieuwe onderdanen, voor zich winnen. Door de vredesonderhandelingen, die door de hertog van Gelder, man van de derde dochter van Jan III, werden geleid, werd het hem door de vrede van Ath op 4 juni 1357 als leen toegewezen. De Antwerpenaars droegen hem, die ze dus één jaar en enkele maanden nadat ze de hertogen in hun stad hadden verwelkomd, als | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nieuwe meester kregen, maar weinig sympathie toe. Ze zagen daarvoor in hem al te zeer de overwinnaar, die slechts uit was op eigen belang en voordeel. Het afnemen der stapels, dat als een dreigend gevaar hun boven het hoofd hing, zou velen onder hen in hun broodwinning treffen. De welvaart van hun stad lag hun nauw aan het hart en deze was nu juist voor de Vlaamse handel een steen des aanstoots. Ze maakten het den graaf dan ook niet gemakkelijk en trachtten hem zo lang mogelijk te hinderen in het uitvoeren van zijn plannen. Lodewijk van Male van zijn kant gaf hierop een antwoord door zijn toevlucht te nemen tot geweld en drastische maatregelen. Deed hij enerzijds een aanslag op de persoonlijke vrijheid van enkelen door ze als gijzelaars naar Vlaanderen te voeren, anderzijds vond hij een nog probater middel om de aanspraken van de Antwerpenaars, die zich sterk op hun verworven rechten beriepen, alle grond te ontnemen in het wegnemen der privilegies. Dat hij hiermee ten zeerste zijn nieuwe onderdanen kwetste, blijkt wel uit het feit, dat enkele oude bronnen zeer levendig de herinnering aan dit machtsmisbruik hebben bewaardGa naar voetnoot(136). Claeys Alleyn, rentmeester der stad ‘oud 48 jare’, verklaarde in een ‘Informatie ende besoeck, begonnen doen in de stad van Antwerpen, den 9e dagh in juni, in 't jaer 1433’: ‘heeft oic hoiren seggen datter eenige gewapende quamen van over 't vere ende dat hij [Lodewijk] doe ter yersten track opter stadhuys, dede de scrinen ende de coffren, dair de privilegien van de stad in waren, opslaen, ende daer uytnemen de briven ende carteren dane in waren ende voeren, also hij heeft hoeren seggen, een deel te Ruplemonde, een deel te Gend, te Reyssele ende t'anderen plaatsen’. Claus van Hovel, secretaris der stad, 56 jaar oud, getuigde op 24 november van hetzelfde jaar: ‘... dat [Lodewijk] binnen quam met machte van volke van wapenen ter poirten in, geheten Verloren Cost, welke grave nam de privilegien van der vors. stad’. Het is een algemeen gekend feit, wat de ontnomen rechtsbrieven betreft, dat er stukken betreffende de stapels in zijn bezit kwamenGa naar voetnoot(137). De voortzetter der Brabantse Yeesten vertelt dat hij wen- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ste te hebben ‘ale die brieve in de hant entie privilegien die van de saken der vorseide mercten mensie maken’. Antwerpen heeft hier zonder twijfel zijn deel moeten bijdragen. Dit wordt bevestigd in een grafelijke oorkonde, gedateerd op 13 september 1358: ‘Wij Lodewijk... doen te weten omtrent het geschil... tussen onse stat van Mechline... en onser stat van Antwerpen... als van vischmaerct, zoutmaerct ende havermaerct, daerof sij aan beeden siden bleven up ons ende hem verbonden hebben onse segghen ende ordenance te houdene bi haren openen brieven, die sij ons derof ghegheven hebben’Ga naar voetnoot(138). Een keizerlijk diploma van 29 oktober 1309 en twaalf kleine perkamentjes, geschonken door verschillende Brabantse steden in 1259, kwamen zo in zijn handen. Hij heeft ze de eigenaars nooit teruggegeven en wellicht hadden deze hiervan een voorgevoelen, want ze lieten door de abt van St.-Michiels twee vidimussen maken: één van de keizerlijke oorkonde en één van de twaalf stukjes samenGa naar voetnoot(139). Deze laatste nalatigheid buiten beschouwing gelaten, had het opeisen van voornoemde documenten toch een tamelijk rechtvaardig karakter en 't kan dus daarop niet zijn, dat de zoeven geciteerde bronnen doelen, wanneer ze van wapengeweld verhalen. De graaf heeft het zonder twijfel niet bij die (dertien?) stapelstukken gelaten, ofschoon gegevens hieromtrent veel schaarser zijn en de Antwerpse geschiedschrijvers er bijna niet over reppen. Een charter van 23 ok- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tober 1361 - in dat jaar schijnt de toestand pas kalmer geworden te zijn - waarin bij belooft restitutie te doen ‘van de privilegien ende vriheiden van onser vorseide stad, waaraan wi mids den mesleeden, horribelheden ende hoverhoiricheden vorscreven hand geslagen hadden, als verbuert’ is echter op zichzelf al voldoende om als bewijs te dienenGa naar voetnoot(140): wanneer hij daarin, enkele regels verder, uitzondering maakt voor ‘eenen nieuwen privilegie van den rechte ende van der heerlicheit van onsen scependomme van Antwerpen... d'welke wi alleene tonswaert behouden hebben bi consente van onser vorseide stad om vele saken, die daer in waren’Ga naar voetnoot(141) is alvast de aard van de in beslag genomen rechtstitels gekend. Hij heeft zijn nieuwe onderdanen gestraft, door het konfiskeren van hun stedelijke privilegies, of althans toch van de voornaamste ervan. Naast het juist genoemde charter over de schepenen is trouwens nog een andere ontroofde voorrechtsbrief bij name bekend en wel diegene, die de hertogen aan de stad hadden geschonken bij hun inhuldiging, nl. de Blijde Inkomst van 1356! Deze is daarbij op die 23e oktober 1361, de restitutiedag, niet door de Vlaamse graaf aan het Antwerpse archief teruggeschonken maar op diezelfde dag door hem door een nu nog bewaard vidimus vervangen: een zeer goed bewaard perkament, 62 cm hoog en 53 cm breed, met omgeslagen strook van 5,2 cm; geschreven in een klein, rond, regelmatig lopend schrift; de beginletter W. is 1,7 cm hoog; op de plooi werd de zin aangebracht: ‘Bi minen heren ende bi miner vrouwen in haren Rade-Lambert’; aan dubbele perkamenten stroken hangen twee zegels: het klein zegel in gele was van de graaf en dat van de gravin in rode was; het draagt in de Antwerpse privilegie-com het nummer g.96. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
't Begin- en 't eindprotocol maken de reden van het vidimeren bekend en houden een belofte in tot restitutie van het origineel in ruil voor het onderhavige vidimusGa naar voetnoot(142). Lodewijk van Male heeft - naar uit de tekst blijkt - wel een bijzonder belang gesteld in het inhuldigingscharter van zijn schoonzuster en schoonbroer (‘mits datse ons aenroert in vele pointen’). Had hij echter ook een bijzondere reden om de Antwerpenaars ervan te beroven? En is die reden wellicht te vinden in het feit, dat deze laatsten weinig genegen waren hem als heer te huldigen, zo korte tijd na de blijde intrede van de hertogenGa naar voetnoot(143)? 't Zijn weer dezelfde getuigen die optreden (1433) om te verklaren, dat zij hun eed van trouw, in januari 1356 afgelegd, nog al te bindend achttenGa naar voetnoot(144). Claeys Alleys ‘heeft oic eenighen hoiren seggen dat de vorseide grave 't Antwerpen niet alzo lichtelijken gehuldt en was als te Mechelen, omdat de stat tevoren ontslagen wesen wilde van den eede die sij hertoghe Wencelijn ende vrouwe Johanna als erfachtige gedaen hadde’. Claus van Hovel zag een verhouding van oorzaak tot gevolg tussen hun kleine inschikkelijkheid en de aanslag op de privilegies, want hij verklaarde uitdrukkelijk: ‘dat grave Lodewijck, tornich wesende op de stad van Antwerpen om dat sij hem niet also varnic gehuldt en hadde als hij begeerde, binnen quam met machte van volke van wapenen ter poirten in Verloren Cost, welcke grave | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nam de privilegien’. Nadere gegevens ontbreken echter om als zeker aan te nemen, dat reeds ten tijde - en ter gelegenheid - van de inhuldiging der Vlaamse graven, dus rond 2 juli 1357, de Blijde Inkomst zou zijn afgenomen, om deze nog zeer frisse herinnering aan de vroegere heren te doen verdwijnen. Wat de feiten echter onbetwijfelbaar te kennen geven is, dat van de belofte die het vidimus inhoudt (dit laatste terug te nemen in ruil voor de oorspronkelijke brief) er niets in huis is gekomen. Antwerpen heeft nooit zijn origineel stuk van de Blijde Inkomst teruggezien. Van Vlaanderen kwam het ter gelegenheid van het restitueren van archiefstukken tussen 1406 en 1422 bij de Charters van Brabant terecht, waar het het Leuvense exemplaar ging vervoegen en waar het nu als nummer 900 is gecatalogeerd. Het heeft een duidelijke herinnering aan de plaats van zijn herkomst bewaard, want op de keerzijde is de zin aangebracht: ‘De lettre die min here hadde t' Antwerpen’. Zijn plaats in de Antwerpse privilegie-com bleef tot op heden ingenomen door het bijna zes jaar later vervaardigde vidimus. Er rest nu nog alleen de conclusie steviger te funderen, waardoor in nr. 900 het verdwenen Antwerpse charter werd erkend. De opvallende gelijkenis van de teksteigenaardigheden van het stuk van de Charters van Brabant met die van het vidimus en het XIVe-eeuwse afschrift in het Rood fluweel privilegieboeck, het voornaamste Antwerpse stadscartularium voor die tijd, verraadt openlijk, evenals zijn juist geciteerde dorsale aantekening, zijn Antwerpse afkomst. Zijn in het oog springende afwijkingen met de andere originelen komen ook in het vidimus en eveneens, buiten éne uitzondering, in de kopie voorGa naar voetnoot(145). De gevallen waarin het vidimus daarbuiten van zijn | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bron afwijkt zijn zo gering en onbelangrijk, dat ze gerust, zonder de waarheid geweld aan te doen, aan verstrooidheid kunnen worden toegeschreven. In het afschrift zijn deze afwijkingen enigszins talrijker (was het origineel of het vidimus zijn bron?), wat echter bij een kopie niet zoveel verwondering moet wekken; ze verraden in ieder geval geen verwantschap met andere originelen of afschriften, van elders afkomstigGa naar voetnoot(146). Uit al het voorgaande kon met zekerheid de conclusie worden getrokken, dat het Antwerpse origineel, ofschoon zich niet meer op zijn aangewezen plaats, het stedelijk archief, bevindend, niet spoorloos verdwenen is. Aan de hand van gegevens, verstrekt door zijn eigen uiterlijke kenmerken en door oude inventarissen, kon het geidentificeerd worden met het mooist bewaarde van de vier oorspronkelijke Blijde Inkomsten, nr. 900 van de Charters van Brabant; en kon eveneens, tamelijk getrouw, zijn reisweg van uit Antwerpen naar Vlaanderen en vandaar naar Brussel, waar het in het begin der XVe eeuw belandde, gevolgd worden. Evenmin is het Leuvense origineel, waarvan de plaats in het stadsarchief ook onbezet is, in de voorbije eeuwen verloren gegaan. Met minder zekerheid maar toch met zeer grote waarschijnlijkheid werd het met het gecancelleerde exemplaar 901 vereenzelvigd. Het werd door Wenceslas in oktober 1361 samen met twee andere oorkonden aan de eigenaars ontnomen, als straf voor hun opstandigheid tegenover het gezag, en naar de hertogelijke verzameling overgebracht. De cancellatie, die er wellicht bij dezelfde gelegenheid werd in aangebracht, heeft zonder twijfel juridische gevolgen gehad voor de stad, en misschien zelfs voor heel Brabant. De lotgevallen dezer twee originelen zijn alleszins merkwaardig en | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ongewoon. Zij illustreren dat zowel de Brabantse hertog als de Vlaamse graaf een bijzondere belangstelling voor de Blijde Inkomst hadden; de eerste, doordat hij, zes jaar na de verlening, ze aan de hoofdstad van zijn land ontnam en casseerde; de tweede, omdat hij, die als vreemde vorst met een document van intern-Brabants belang weinig te maken had, openlijk in een vidimus verklaarde dat de tekst hem erg interesseerde en hij er zich over wilde ‘beradene’. Typisch is tevens dat in dezelfde maand oktober 1361, in een tijdruimte van vijf dagen, Wenceslas het Leuvense origineel opeiste (19 october) en Lodewijk besloot het Antwerpse stuk voor zich te houden (23 october) toen hij de stukken van Antwerpen restitueerde en er een vidimus van afleverde. Is misschien de graaf (die toen juist weer ten zeerste zich met de Brabantse politiek bemoeide omwille van de charters, die zich te Leuven bevonden) door de handelwijze van Wenceslas zich pas ten volle van de betekenis van de Blijde Inkomst bewust geworden en wilde hij ze daarom verder bestuderen? Daardoor is misschien te verklaren dat in de restitutiebrief van 23 oktober hij wel uitzondering maakt voor het privilegie aangaande de schepenen van 25 februari 1356 (dat hij voor zich behield) maar van de Blijde Inkomst niet gewaagde; hij heeft misschien pas op het laatste ogenblik besloten het inhuldigingscharter ook in zijn bezit te houden, toen de restitutiebrief reeds was opgesteld en gegrosseerd. Zo is het in het begin van dit hoofdstuk gestelde probleem: ‘welke is de identiteit van 900 en 901?’ opgelost en meteen werd reeds een gedeeltelijk antwoord verstrekt op de vraag, waar de originelen van de andere Brabantse hoofdsteden buiten 's-Hertogenbosch en Zoutleeuw, gebleven zijn. Brussel en Tienen dienen echter nog ter sprake te komen.
* * *
Brussel, de tweede Brabantse stad, heeft in het ontstaan der Blijde Inkomst zonder twijfel een bijna zo voorname rol gespeeld als Leuven. Het zag immers de kans op gelijke wijze zijn prestige te verhogen. Het verkreeg het recht het hertogelijk zegel binnen zijn muren te bewaren (art. 3). Over het gebruik en het consulteren der te Leuven gedeponeerde charters kreeg het eveneens zijn woord mee | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te spreken, daar het een der drie sleutels in zijn bezit ontving (art. 2). Tenslotte werd het in artikel 15 met de eerste stad op gelijke voet gesteld, daar het jaarlijkse besuec (enquête) beurtelings hier en dan daar zou plaatsgrijpen. Het ware, daarom reeds, wel zeer gedurfd de veronderstelling te aanvaarden, dat de latere Brabantse hoofdstad (reeds in de XIVe eeuw was haar opgang begonnen) geen originele Blijde Inkomst zou hebben ontvangen, daar deze nergens meer te vinden is. De tegengestelde hypothese, zelfs bij gebrek aan het materiële bewijs, heeft alle kans op zekerheid. Men kan zich moeilijk indenken dat Brussel, minder dan Antwerpen, 's-Hertogenbosch en zelfs Zoutleeuw, op het verkrijgen van een oorspronkelijk stuk zou hebben aangedrongen en ook, dat aan zulk verlangen geen gehoor zou zijn gegeven. Het ontbreken van dit oorspronkelijk stuk is trouwens gemakkelijk te verklaren. Het Brusselse archief bezit nu eenmaal bijna geen oude charters meer en is in dit opzicht veel armer dan dit der meeste andere Brabantse steden. In augustus 1695 ging het bijna totaal in de vlammen op, toen de stad door de Franse troepen beschoten en gebombardeerd werd. De Boterpot, een huis op de Grote Markt, waar het zich sinds 1614 bevond, werd in een puinhoop herschapenGa naar voetnoot(147). Wellicht is toen ook de Blijde Inkomst van 1356 niet aan de vernietiging ontsnapt. Ofschoon wij van haar waarschijnlijk meer dan drie eeuwen lang bestaan nergens een expliciete getuigenis vonden, is het zeer grote aantal afschriften in de Brusselse cartularia er een onrechtstreeks bewijs van (indien een bewijs hier nog nodig is). Niet minder dan 22 van de 39 kopieën, die wij zagen, zou men ‘Brusselse afschriften’ kunnen noemen. Hun zeer typische kenmerken laten niet toe ze bij een andere groep te rangschikken of ze terug te brengen tot een bewaard oorspronkelijk charter. Hun aantal en belangrijkheid, vooral voor de reconstructie van het verloren origineel, vereisen een nadere bespreking. De meeste (minstens 16 van de 22 door ons geziene) kopieën der Brusselse traditie gelijken sterk op elkaar en zijn opvallend slordig en onnauwkeurig. Ze steken op een zeer ongunstige wijze af tegen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die der andere steden. Hun zeer typische en overtalrijke fouten - vooral omwisselingen van woorden en vergeten zinsdelenGa naar voetnoot(148) - doen hen dadelijk in een aparte groep onderbrengen. Het waren echter geenszins afschriften van tweede rang: minstens vier, gemaakt in de XIVe eeuw nog en dus ongetwijfeld met een praktisch doel, komen voor in de bijzonderste stadscartulariaGa naar voetnoot(149). Toch verdenken we een van deze (wij aanzien dat van het Boeck metten Hare en dat van de Coren van Brusele als de oudste specimina), en niet de oorspronkelijke oorkonde, de bron te zijn geweest van de weinigverzorgde traditie. Men zou immers geneigd zijn het Brusselse origineel, wegens het groot aantal van de juist besproken afschriften, te beschuldigen van een verregaande onnauwkeurigheid, ware het niet dat twee dingen daar tegen pleiten. Vooreerst is het wel zo goed als uitgesloten dat de tweede stad van Brabant zich met een zo onverzorgd exemplaar zou hebben tevreden gesteld, terwijl toch de vier nog restende originelen zo sterk op elkaar gelijken. Vervolgens zijn er andere en veel betere kopieën, waarvan de Brusselse oorsprong buiten alle twijfel staat, bewaard gebleven. Veel kleiner in aantal, zijn deze niet minder belangrijk. Het Swerdtboeck (begin XVIe eeuw) bevat een praktisch perfecte, maar spijtig genoeg onvolledige tekstGa naar voetnoot(150). Voor een volledige weergave ervan wordt evenwel verwezen naar het Privilegieboeck van Brussel, fo LXII, en naar het Boeck metten Hare. Van het laatste kan hij | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zeker niet zijn gekopieerd, gezien het verschil in getrouwheid; hij moet derhalve uit het eerste zijn gehaald. Kwam hij uit het nu verloren, maar zonder twijfel zeer bijzondere Wit-Privilegieboeck? Volgens een XVIIe-eeuwse inventaris der stedelijke charterboekenGa naar voetnoot(151) kwam daar op fo LXII alleszins een Blijde Inkomst van Johanna en Wenceslas in voor! Men mag dan wel aannemen dat dit ooit veel geconsulteerdeGa naar voetnoot(152) cartularium niet bij de foutieve traditie aansloot, maar het Brusselse origineel getrouwer volgde. Men hoeft zich echter nog niet tevreden te stellen met deze onvolledige, getrouwe kopie van het verloren origineel en met de overtuiging, dat een volledige zich bevond in een der waardevolste stadscartularia. Want de reeds vroeger genoemde P. A-Thymo heeft ons in de XVe eeuw een zeer goede tekst overgeleverdGa naar voetnoot(153). Het is wel zeer onwaarschijnlijk dat deze Brusselse stadsbeambte elders dan in zijn gemeente de hem nodige documenten zou zijn gaan kopiëren. Hij had toegang tot de archieven en daarom is het zelfs niet onmogelijk dat hij 't oorspronkelijk charter voor zich heeft gehad. De corresponderende delen in het Swerdtboeck zijn daar, om zowel zijn getrouwheid als zijn Brusselse herkomst te bewijzen. Het is derhalve niet ongewettigd in de door hem weergegeven tekst de best bewaarde herinnering te zien aan het verloren origineel en op basis ervan dit laatste conjecturaal te reconstrueren; het Swerdtboeck en de onverzorgde groep vanzelfsprekend ook in acht genomenGa naar voetnoot(154).
* * * | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor het mogelijke Tiense origineel is men slechts op gissingen aangewezen. Het is verdwenen en dit zonder enig - ons gekend - spoor na te laten. Er kan hier echter dezelfde dubbele argumentatie voor een waarschijnlijk bestaan worden aangewend als in het geval van Brussel. Vooreerst is het een zekere zaak, dat Tienen Zoutleeuw in de rangorde der Brabantse steden voorafging; de Keure van Kortenberg en het Stedenverbond zijn hier o.a. twee veelzeggende XIVe-eeuwse getuigen. Zou deze stad, die toch ook een vertegenwoordiging naar de Raad van Kortenberg mocht zenden, in deze aangelegenheid der Steden bij uitstek, die het tot stand komen der Blijde Inkomst was, van een oorspronkelijk diploma zijn verstoken gebleven? Het verdwijnen van dit diploma is daarbij gemakkelijker te verklaren dan een eventueel behoud ervan! Het Tiense archief, dat zich toen in het stadhuis bevond, ging in 1635 bijna totaal in de vlammen opGa naar voetnoot(155). Reeds tijdens de opstand der Nederlanden tegen Spanje onder Filips II had het zware verliezen geleden, al kon er toen nog een en ander gered worden. Het weinig-overblijvende werd op het einde der vorige, en in het begin dezer eeuw naar het Algemeen Rijksarchief te Brussel overgebracht. Er is dus niets dat verhindert de hypothese te aanvaarden, dat Tienen, gezien zijn vooraanstaande plaats, van een origineel is voorzien geweest. Meer echter dan bij Brussel blijft het hier een gissing, daar afschriften of enige andere aanwijzing ontbreken om de waarschijnlijkheid te verhogen.
* * * | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Indien het dus zeker is, dat Leuven, Brussel, Antwerpen, 's-Hertogenbosch en ZoutleeuwGa naar voetnoot(156) een inhuldigingscharter ontvingen, en dit in het geval van Tienen zeer waarschijnlijk is, dan kan de algemene conclusie zijn, dat elke stad, die aanvankelijk een vertegenwoordiging naar de Raad van Kortenberg mocht zenden, van een exemplaar werd voorzien. Zijn beide eersten wel de grote promotors in de gebeurtenissen van 1355-56 geweest (zij hadden ook drie vertegenwoordigers in de Raad, tegen de anderen maar één), de anderen, die ook in 1312 reeds tot de machtigste gemeenschappen van het land werden gerekend en eveneens medezeggenschap kregen in het regeringsbeleid, zullen zich ook wel niet onbetuigd hebben gelaten. Wat is dan redelijker, dan dat zij verlangden het resultaat van hun inspanningen, in authentieke en bezegelde vorm, ter beschikking te hebben, om er zich in de toekomst op te beroepen in geval van schending of verwaarlozing ervan? Of het bij deze zes stukken gebleven is, is niet met zekerheid te zeggen. Aanduidingen nopens het bestaan van andere ontbreken helemaal. Antoon van Boergondië zou van zijn Blijde Inkomst in 1406, volgens een door hem gegeven charter op 19 december van dat jaarGa naar voetnoot(157) een exemplaar hebben laten vervaardigen voor de geestelijkheid, en een voor de adel. De abdij van Park te Leuven bezit een originele inhuldigingsakte van Filips de Goede (1430). De slecht gekende rol van de eerste twee standen bij de dood van Jan III en de regeringswisseling maakt elke gissing onmogelijk. Wel is zeker, dat zij in de XVe eeuw heel wat aan prestige hebben gewonnen (de Staten hebben zich dan gevormd)Ga naar voetnoot(158) en dat de XIVe eeuw eigenlijk de gulden eeuw der Brabantse Gemeenten is geweest! Wat derhalve betekent dat de gebeurtenissen in 1406 en 1430 zich temidden van andere omstandigheden hebben afgespeeld en voor die van 1356 niet richtinggevend kunnen zijn. Dat er buiten de steden in het laatst- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
genoemde jaar geen andere bestemmelingen zijn geweest blijkt ons daarom beter te aanvaarden dan de tegenovergestelde hypotheseGa naar voetnoot(159).
* * *
Er rest nu alleen nog enkele algemene bevindingen en conclusies mee te delen omtrent de afschriften en de oude drukken. De kopieën die wij zagen, of van wier bestaan we een getuigenis vonden (vanzelfsprekend zijn er ons nog ontsnapt) zijn vrij talrijk en gaan van de XIVe tot de XVIIIe eeuw. Hun aantal evenaart echter dat der Keure van Kortenberg niet. Het wordt kleiner naarmate zij recenter zijn; na de XVIe eeuw zagen wij er slechts vijf. De meeste bevinden zich in de stadscartularia of in bundels met algemeen-Brabantse privilegies. Opzettelijke veranderingen, die de betekenis en juridische draagwijdte der artikels zouden aantasten, werden er niet in aangetroffen. Onderlijningen en onvolledige kopieën maakten soms duidelijk, welke stipulaties men bijzonder interessant vond. Vooral art. 14 en 34 schenen de belangstelling te wekken; ook art. 9 en 15, maar toch minder. Alle steden, die een origineel ontvingen (van Tienen is ons niets bekend), lieten het in de eerste tientallen jaren na zijn ontstaan kopiëren in hun voornaamste privilegieboeken. Leuven deed het zeker vóór 1361, daar het daarna zijn charter niet meer bezatGa naar voetnoot(160). Antwerpen misschien zelfs nog vroeger, want het is mogelijk dat Lodewijk van Male toen hij het vidimus verleende (23 oktober 1361), het oorspronkelijk Antwerps stuk reeds lang in zijn bezit hadGa naar voetnoot(161). 's-Hertogenbosch bezit weliswaar in zijn archief geen XIVe-eeuwse kopie, maar een cartularium in de Handschriftenafdeling van de Koninklijke Bibliotheek te Brussel, dat zeer waarschijnlijk uit de Noord-Brabantse stad afkomstig is, heeft er wel eenGa naar voetnoot(162). 't Enige bewaarde | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zoutleeuwse afschrift ontstond eveneens in de eerste halve eeuw na de Blijde InkomstGa naar voetnoot(163). Brussel bezit vier XIVe-eeuwse kopieën in zijn voornaamste charterboeken, alle der foutieve groep. Deze in het Boeck metten Hare en de Coren van Brusele, die waarschijnlijk de oudste zijn, werden niet vóór 1370 ingeschreven. De eerste staat na de Confirmatie van de Keure van Kortenberg van 1372; de tweede wel vóór dit stuk, maar na een van 1370. Dat deze onnauwkeurige afschriften zoveel jaren van het origineel afstaan, is gemakkelijk verklaarbaar (echter niet dat ze zoveel werden overgenomen: of zijn de goede kopieën meestal verloren gegaan?). Alleszins moet men reeds eerder hebben gezorgd voor een tekst voor het dagelijks gebruik. Zou die niet beter en nauwkeuriger zijn geweest? En werd hij misschien in het Wit-Privilegieboeck gekopieerd?
* * *
Behalve de recente Zwitserse, gaat geen der door ons gekende uitgaven van de Blijde Inkomst op een originele oorkonde terug. De drie oude zijn zelfs nog slordiger dan het merendeel der Brusselse kopieën. In de Placcaeten (1648) en de Luyster (1699) werd een tekst gepubliceerd, die vaak met een totaal onbegrip van de betekenisGa naar voetnoot(164) ofwel uit de oude bron was gekopieerd, ofwel door de uitgevers werd ontcijferd. J.E. Loovens nam in Praktijcke, Stiel ende maniere van procederen (1745) letterlijk het inhuldigingscharter uit de eerste druk over. De twee XVIIe-eeuwse werken steunden klaarblijkelijk op hetzelfde afschrift uit het Manueel privilegi-boeck van Onse Lieve Vrouwe natie, dat in de Luyster als bron aangegeven staatGa naar voetnoot(165); dezelfde storende en onbegrijpelijke fouten komen in beide voor. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De herkomst van dit privilegieboek, en bijgevolg ook van de in de drie uitgaven gebezigde tekst, is ons niet bekend. Het is wel waarschijnlijk dat de Luyster, die een Brusselse onderneming was, is gaan putten uit een cartularium van de eigen stad (het Wit-Privilegieboeck werd er o.a. zeer veel in gebruikt). Varianten, die zeer sterk aan de Brusselse herinneren, komen er veelvuldig in voorGa naar voetnoot(166). Maar ook Antwerpse reminiscenties, zelfs frappante, zijn niet zeldzaamGa naar voetnoot(167); hierdoor dringt zich een andere veronderstelling op. Putten de Placcaeten uit een Antwerps charterboek (waarvan de naam wel kenmerkend is)Ga naar voetnoot(168), en nam de Luyster die tekst - zeer getrouw en zelfs ook de indeling in 33 artikels, die alleen in de oude drukken gevonden wordt - over, samen met de vermelding van de, in de Placcaeten weliswaar niet aangegeven bron? Er zijn evenveel argumenten (vooral tekstvarianten) voor een Brusselse als voor een Antwerpse afkomst en daarom moet een oplossing hier achterwege blijven. Wat echter wel zeker is, is dat de drie oude uitgaven alle andere Blijde-Inkomstteksten in onnauwkeurigheid overtreffen, en dit is wel merkwaardig, gezien het grote aantal afschriften, waarover men kon beschikken. Een veel betere uitgave bezorgde A.J. Namèche in 1853 in Cours d'histoire nationale, dl. IV. Hij wendde zich daarvoor tot de Leuvense archivaris en historicus E. Van Even, die natuurlijk bij gebrek aan het originele document, hem het beste en oudste en in feite ook vrij getrouwe afschrift uit het stadsarchief bezorgde, nl. dat van het Cleyn Charterboec. E. Poullet en Lallemand-De Vreese zochten voor hun uitgaven (resp. 1863 en 1914) niet verder en publiceerden andermaal, ieder op zijn beurt, dezelfde kopie. Waarschijnlijk collationeerde ieder zelf weer de tekst rechtstreeks op het XIVe-eeuwse cartularium. Heeft deze tweede groep heel wat voor op de eerste, een zo ge- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 80]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VII.- Origineel van 's-Hertogenbosch. S.A. 's-Hertogenbosch nr. 123.
Afbeelding zonder zegels. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
trouw-mogelijke weergave van het in 1356 opgestelde charter is zij evenmin, vermits een afschrift als basis diende. Pas vóór enkele jaren zijn we eindelijk een publicatie van de oorspronkelijke oorkonde rijker geworden, die hierin echter nog in gebreke blijft, daar ze slechts op één tekst (nr. 900) werd gecollationeerd. Een uitgave, gebaseerd op een kritische vergelijking der vier bewaarde exemplaren, blijft nog gewenst. In bijlage wordt daarom de tekst, niet van het mooistbewaarde, maar van het gecancelleerde stuk (901) der Charters van Brabant afgedrukt, met aangifte der afwijkingen van de andere originelen in voetnota. De keuze van het bij voorkeur te publiceren charter had wegens de zeer weinige en onbeduidende onderlinge varianten niet zoveel belang. We hebben dan de voorkeur gegeven aan het Leuvense exemplaar, omdat Leuven toch de hoofdstad was, waar de vorsten het eerst en op de plechtigste wijze trouw zwoeren aan 's lands privilegies; en deels ook omdat het Leuvense stuk door de sporen die het draagt van de hertogelijke woede, nl. de cancellatie, een merkwaardiger historisch document is geworden.
* * *
Ofschoon weliswaar niet alle voorgaande conclusies even vast staan, toch zijn zij wel van aard om aspecten, die van de Blijde Inkomst van 1356 weinig gekend waren, nader toe te lichten. De materiële voorbereiding en uitvoering worden er door geïllustreerd. Nadat de steden het over de inhoud eens geworden waren en de minute opgesteld was, bleek het ogenblik gekomen om de tekst in de gebruikelijke en passende vorm te steken en te grosseren. Leuven, dat voorzeker in die dagen druk doende was met de voorbereidingen voor de plechtigheid van 3 januari, nam ook de leiding hiervan op zich en belastte er de stadsklerk mee. Bijgestaan door ten minste twee, en wellicht meer bedienden, zorgde deze laatste voor minstens zes goed-gelijkende exemplaren, die bestemd waren voor zes hoofdsteden, wier vertegenwoordigers vanzelfsprekend er aan hielden, het eindresultaat van hun aktiviteit gedurende de laatste maanden in authentieke vorm mee naar huis te nemen. De hertogelijke zegelbewaarder hechtte het gemeenschappelijk grootzegel van Johanna en Wenceslas aan de perkamenten. Vijf voorname Brabantse ridders, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die waarschijnlijk in het gevolg van de nieuwe vorsten de intrede te Leuven meemaakten, werden als getuigen opgeroepen; om hun aanwezigheid en instemming te bewijzen, bevestigden zij eveneens hun persoonlijk zegel aan de omgeslagen band. Na alzo volwaardige authentieke documenten te zijn geworden, werden de originele Blijde Inkomsten naar de steden gestuurd of aan de vertegenwoordigers meegegeven. Daar kregen zij een plaats in de privilegie-com en werden in de stadscartularia voor het dagelijks gebruik gekopieerd. Vier, vrij goed bewaarde originele exemplaren zijn tot ons gekomen. Er bleven er echter maar twee op de hun aangewezen en van ouds voorgestemde plaats, nl. dat van 's-Hertogenbosch en dat van Zoutleeuw (wiens archief echter ook nog in de vorige eeuw naar het Algemeen Rijksarchief overgebracht werd). Twee gingen, waarschijnlijk in de XVIIe eeuw, door oorlogsverwoestingen verloren, Dat van Tienen liet geen enkel spoor achter; het Brusselse leeft nog voort in meer dan twintig afschriften, maar slechts het werk van P.A.-Thymo bevat er een getrouwe en volledige weergave van. De laatste twee tenslotte kenden een bewogen bestaan. Oktober 1361 was een beslissende maand. Het Leuvense werd de 19e door hertog Wenceslas aan de eigenaars ontnomen als straf voor hun opstandigheid, gecancelleerd en naar zijn eigen archief overgebracht. Vier dagen later gaf de Vlaamse Graaf, Lodewijk van Male, in ruil voor hun Blijde Inkomst, die hij in zijn bezit had en wilde houden, aan de Antwerpenaars een nu nog bewaard vidimus. Tussen 1406 en 1422 werd het afgenomen stuk reeds aan Brabant gerestitueerd en te Brussel gedeponeerd, waar het in het archief der Rekenkamer bij het gecasseerde exemplaar terecht kwam. Momenteel bevinden zich beide samen tussen de Charters van Brabant (A.R.A.), waar ze gerangschikt zijn als nrs. 900 en 901. Het eerste, afkomstig van Antwerpen, is van de vier originelen, spijt zijn reis naar Vlaanderen, het mooist geconserveerde, het is het enige dat zijn zes zegels bewaard heeft. Het grote aantal afschriften was eens te meer een aanduiding over het belang, dat men in de loop der eeuwen aan de Blijde Inkomst van 1356 heeft gehecht. Van de XIVe, XVe en XVIe eeuw zijn er heel wat bewaard. Daarna, zeker omdat men toen beschikte over gedrukte teksten, worden ze zeldzamer. Zij zijn over het algemeen tamelijk getrouw; alleen een groep der Brusselse traditie vertoont opvallende afwijkingen. De uitgaven, gedurende het ancien régime | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gepubliceerd, zijn ongewoon slecht; de herkomst van de gebruikte tekst is niet zeker. De meer moderne namen het oudste Leuvense afschrift tot basis en zijn heel wat waardevoller. Alléén de zeer recente Zwitserse druk is gebaseerd op een origineel, nl. het Antwerpse. |
|