Het bleekersmeisje, bevattende vele zedelijke, vrolijke en aangename liederen, ten dienste van alle fatsoenlijke gezelschappen
(ca. 1850)–Anoniem Het bleekersmeisje, bevattende vele zedelijke, vrolijke en aangename liederen, ten dienste van alle fatsoenlijke gezelschappen– Auteursrechtvrij
[pagina 67]
| |
Op 't laatst ontmoette hij een heer,
Die schat op schat gewonnen had,
Die zag meedoogend op hew neer,
En liet gulhartig bij zijn sterven,
Den bedelaar zijn schatten erven,
Zoo zorgt de Opperzegenaar,
Voor d' arme kleine bedelaar.
Toen ging hij vroolijk welgemoed,
Met zijnen schat al naar de stad,
Waar hij voorheen was opgevoed,
Schonk steeds troost aan den bedroefde,
Bood hulp aan hen, die hulp behoefde,
Hij was de redder in gevaar,
Die arme kleine bedelaar.
Hij had nu geld en goed genoeg,
En was te vreen, zoo als voorheen,
Toen hij zijn lot geduldig droeg,
Wijl hem geen tegenspoed meer drukte,
Maar alles zorgloos hem gelukte,
Was hij gered nu uit 't gevaar,
Die arme kleine bedelaar.
Nu bood hij bijstand dag en nacht,
En had erbarmen, met de armen,
Wijl hij zijn lot heeft overdacht,
Kan hem geen beter hoop thans streelen,
Dan aan de armen mee te deelen,
Zoo juicht hij vroolijk door het land,
Verlost nu van den bedelstand,
Gij menschdom! denkt nu vroeg of laat,
Dat God beloont, die hem niet hoont,
Maak op zijn hulp dus altijd staat,
Want hij kan troost en hulp steeds geven,
Hij is de redder van ons leven,
Hij is ons aller toeverlaat,
Hij red een ieder in zijn staat.
|
|