Het bleekersmeisje, bevattende vele zedelijke, vrolijke en aangename liederen, ten dienste van alle fatsoenlijke gezelschappen(ca. 1850)–Anoniem Het bleekersmeisje, bevattende vele zedelijke, vrolijke en aangename liederen, ten dienste van alle fatsoenlijke gezelschappen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende De Visscher met zijn meisje. Als de zon is uit de kim gerezen, Ga ik met mijn hengelroe, En wat bij 't visschen meer moet wezen, Naar de ruime plassen toe, Om een baarsje te verrassen, Vrolijk in het schom'lend riet, Langs 't walletje groen bewasschen, Stoort de visscher niemand niet. Hier laat ik mijn aasje zinken, Met mijn pijpje in den mond, Waar is de flesch, ik moet eens drinken; Een klein slokje is gezond; Maar wat zie ik door de boomen, Een lief meisje, hoor zij zingt, Daar haar stem bij 't herwaarts komen, Vrolijk in mijn ooren dringt. Kom wat nader, aardig meisje, Zet u hier in 't groen wat neer, Zusjelief! kom drink een reisje, O wat is 't bekoorlijk weer, Rust hier zacht en zonder kommer, Want gij schijnt alree vermoeid, Rust hier zacht in 't koele lommer, Zie hoe lieflijk 't stroempje vloeit. [pagina 58] [p. 58] Neen, o visscher! al die streken, Van de visschers uit de stee, Zijn mij meer dan eens gebleken, Laat mij gaan want ik moet heen: Wat zou wel mijn vader zeggen, Als ik hier mijn tijd versleet, Daar 'k hem achter ginsche heggen, Naar mijn komst verlangen deed. Slechts een kusje, o mijn schoone! Gun dat ik een korte poos, U mijn liefde en vriendschap toone, Lief zoet meisje, wordt niet boos, Slechts een kusje, o mijn engel! - Zij ontvlugt mij, o wat spijt! 'k Had een baarsje aan mijn hengel, Maar helaas nu ben ik 't kwijt. Nu moet ik mij vergenoegen, Met een baarsje uit het riet, En ga mij weer tot visschen voegen, En stoor mij aan de meisjes niet, Laat die meisjes vrij maar dwalen, Zoo bevallig en zoo kuisch, Ik zou de reis wel duur betalen, En komen zonder baarsje thuis. Vorige Volgende