Het bleekersmeisje, bevattende vele zedelijke, vrolijke en aangename liederen, ten dienste van alle fatsoenlijke gezelschappen
(ca. 1850)–Anoniem Het bleekersmeisje, bevattende vele zedelijke, vrolijke en aangename liederen, ten dienste van alle fatsoenlijke gezelschappen– Auteursrechtvrij
[pagina 56]
| |
Drie jaren, o wat is dat lang,
Mijn hart is vol met schroomen,
Kleed ik mij uit, kleed ik mij aan,
Dan denk ik aan mijn Christiaan. (bis.)
Bij 't afscheid was 't ons beiden naar
De droefheid deed ons beven,
Mijn moeder zei: wat zijt gij raar,
Zij wou mij klappen geven ;
Denk aan Sint Jan! riep zij aan,
En aan uw lieven Christiaan. (bis.)
Zijn leeren broek hangt aan den wand
In ons betreurde kamer,
Geen nood, dat ik die broek verpand,
't Waar zonde en ook jammer,
Zie ik die broek vol hefde aan,
Dan denk ik aan mijn Christiaan. (bis)
Zijn vlegel hangt hier aan den wand
Die hout won voor mijn eten,
Een aalsvel is het vlegelband
Ik kan het niet vergeten,
En zie ik nu dien vlegel aan,
Dan denk ik aan mijn Christiaan. (bis)
En als hij naar de molen rijdt,
Met onze ezels knollen,
Dan zei hij: kom mijn lieve meid!
Wij zullen zamen sollen ;
Ach, zie ik nu den ezel aan,
Dan denk ik aan mijn Christiaan. (bis.)
Als 't Amsterdamsche Kermis was,
En er waren danzerskringen,
Dan zij hij: meisje! hou u kras,
Wij willen hupsa springen,
Komt de Amsterda msche kermis aan.
Dan denk ik aan mijn Christiaan. (bis.)
| |
[pagina 57]
| |
Van Christiaan is 't lied hiervan,
Dat heb ik opgezongen,
Ach had ik hem maar tot mijn man,
Dien allerliefsten jongen
Het hoofd begint mij gek te staan,
Hoe meer ik denk aan Christiaan. bis.
|
|