Het bleekersmeisje, bevattende vele zedelijke, vrolijke en aangename liederen, ten dienste van alle fatsoenlijke gezelschappen
(ca. 1850)–Anoniem Het bleekersmeisje, bevattende vele zedelijke, vrolijke en aangename liederen, ten dienste van alle fatsoenlijke gezelschappen– Auteursrechtvrij
[pagina 59]
| |
Grietje en Steintje beiden,
't Zijn twee knappe meiden.
Schilder mij het dorp eens uit,
Met de kerk en toren,
Hans die juist het voeder hooi,
Inrijdt naar behooren:
En mijn Lijsje op de straat,
Met zijn dochter aan de praat,
Zet in huis van binnen,
Onze meid aan 't spinnen.
Schilder ook hoe Hans vol moed,
Maait in 't rijpe koren,
En daarbij van Neerlands bloed,
Aanheft dat wij 't hooren,
Hoe mijo zoon op 't korenveld,
Langzaam op zijn vingers telt,
Hoe veel volle schoven,
't Rijpend graan beloven
Maakt ons Zondags in de kerk,
Als wij hoogtijd vieren,
Schilder ook het akkerwerk,
Schapen, koeijen, stieren,
Schilder onze woning net,
't Jaargetal in 't dak gezet,
Zolder, keuken, kelder,
Alles even helder.
Schilder, hoe ik moe en mat,
's Avonds zit te kniezen,
Hoe ik dan een snuifje vat,
Nu begin te niezen.
Hoe mijn schimmel blaast op stal,
Hoort hij 't niezen bij geval,
Hoe mijn vrouw daarneven,
Wakker schrikt van 't leven.
| |
[pagina 60]
| |
Van bonte kleuren houd ik veel,
En van rood bijzonder,
Verf mijn pakhuis donker geel,
Meng wat bruin daaronder ;
Maak mijn vrouw van leden rank,
Als gemalen krijt zoo blank,
Rozenroode koonen.
Zoo als alle schoone.
Smeert de verf toch niet te schraal,
't Geld is ligt gewonnen,
Denk dat ik vooruit betaal,
Zeven ducatonnen.
Maak het stuk van daag gereed,
Tien voet lang en tien voet breed,
Ik zou het haast vergeten,
Gij knnt bij mijn eten.
|
|