Herdenking bij het graf van mijn geliefde Damon
Hier ligt mijn Damon in het graf,
Wat heeft die lieve jongeling,
Mijn moeder had hem ook zoo lief,
Want hij was braaf en goed,
Ach waarom of mijn jeugdig hart,
Hem nu reeds missen moet.
Geen jongling leeft op aard nu meer,
Mijn Damon die mij alles was,
Slaapt zacht dan lieve jongeling,
Wanneer de dood mijn oogen sluit,
Dan slaap ik zacht bij u.
Mijn moeder zegt, mijn lieve kind!
Verslijdt uw jeugd in droefheid niet,
Uw jongling is bij God. -
Dan lieve moeder, volg ik hem,
Ik zwoer, dat ik in eeuwigheid
| |
Dit zweer ik nog, mijn beste vrind!
In d' eeuwigheid rukt nooit de dood,
O kom dan schielijk bleeke dood!
Of heb ik nog niet lang genoeg,
Ach, Damon! als de heldre maan,
Zoo door mijn venster schijnt,
Dan is het even of gij zelf,
Voor mijn gezigt verschijnt,
Wat zat mijn Damon menigmaal,
Hier 's avonds aan mijn zij,
Dus roep ik, en ik schuif uw stoel,
Maar ach! uw stoel blijft ledig staan,
O Damon ; 't geen mijn hart dan lijdt,
Is meer dan 't lijden kan,
Mijn moeder zucht en treurt en schreit,
Als zij mijn droefheid ziet,
Dit grieft mij, maar mijn lieve God!
Maar 'k zal niet lang, niet lang meer zijn,
Ik voel 't reeds aan mijn hart,
Mijn Damon nog een korten tijd,
Dan eindigt al mijn smart.
Dan kom ik bij u, in 't stille graf,
Nog maar een korten tijd,
En 'k vind bij u, aan uwe zij,
Het einde van mijn strijd.
Hoe zacht, hoe lieflijk slaap ik dan,
| |