| |
| |
| |
Achtenveertig spraakmakende journalisten
Een persgeschiedenis in portretten
Piet Hagen
Kan men op basis van een serie biografische portretten een profiel van een beroepsgroep schetsen? In zijn boek Journalisten in Nederland, een persgeschiedenis in portretten, 1850-2000 heeft Piet Hagen een poging gewaagd. Hier bespreekt hij de mogelijkheden en beperkingen van zijn methode.
Er bestaan tal van boeken waarin aan de hand van een serie portretten gepoogd wordt een groter geheel te schetsen. De suggestie is dat het totaalbeeld meer is dan de som der delen: de portrettengalerij moet tevens een beeld geven van een tijdvak, een discipline, een stroming of een beweging.
Een klassiek voorbeeld is Le Vite de' più eccelenti architetti, pittori, et scultori italiani waarin Giorgio Vasari (1511-1574), die zelf ook schilder was, leven en werken schetst van de grote Italiaanse kunstenaars van de Renaissance, van Cimabue en Giotto tot Leonardo da Vinci en Michelangelo. De twintig portretten zijn afzonderlijk te lezen, maar tegelijk is duidelijk dat alle door Vasari beschreven kunstenaars (van wie hij een aantal persoonlijk kende) deel uitmaken van een vernieuwingsbeweging die ruim twee eeuwen omspande. Zij kenden het werk van hun voorgangers, waren elkaars leermeester, compagnon of concurrent, en vormden - door de tijd heen - een artistieke gemeenschap, die tot steeds hogere prestaties werd geïnspireerd.
Zo zijn er boeken met portretten van grote denkers, maatschappijhervormers, letterkundigen, kooplieden of natuurkundigen, die stuk voor stuk een beeld geven van een bepaalde discipline en van de mensen die dat vak uitoefenden. De door verschillende auteurs geschreven bundel Van Stevin tot Lorentz, in 1980 verschenen in de Intermediair Bibliotheek die meer portretreeksen opleverde, geeft aan de hand van achttien portretten van Nederlandse wetenschappers een beeld van de ontwikkeling van de natuurwetenschappen in Nederland tussen 1600 en 1900, waarbij Lorentz de logische afsluiting vormt van het tijdperk dat met Stevin begon. Aanzienlijk ambitieuzer is een boek als Erflaters der beschaving. Daarin probeerden Jan en Annie Romein het geestesmerk van Nederland vast te leggen aan de hand van een serie portretten van zesendertig personen uit vijf eeuwen, die een bijdrage leverden aan de Nederlandse en Europese beschaving. Hoewel de Romeins zeiden te kiezen voor het eerste echelon, kan men zich toch afvragen of Elisabeth Wolff en
| |
| |
Op 7 december 1917 werd het Persmuseum in de typografische bibliotheek van Lettergieterij ‘Amsterdam’ feestelijk geopend in aanwezigheid van een keur van journalisten. Belangrijkste aanwezigen waren:
Zittend: D. Kouwenaar, eerste secretaris en oprichter van de Stichting (eerste van links); J.W. Helmer, voorzitter (tweede van links); J.C. Peereboom, penningmeester (vierde van links). Staand: A.Th. Hartkamp, conservator (eerste van links); W.C. van Meurs, bestuurslid en mede-oprichter van de Stichting (derde van links); J.W. Enschedé, tweede secretaris (zesde van links) en C.J. Schotel, de latere secretaris en conservator (negende van links).
Herman Schaepman van hetzelfde kaliber waren als Erasmus en Rembrandt.
| |
Democratisering
Een nieuwe variant van de portrettengalerij dook ter gelegenheid van de laatste eeuwwisseling op. Vooral kranten hadden behoefte om via een serie portretten een beeld te schetsen van de vervliegende eeuw. Daarbij bleek dat het idee van de erflaters aardig gedemocratiseerd was. Ook personen die de Romeins als tweede- en derderangs terzijde geschoven zouden hebben, kwamen nu in aanmerking voor de portretreeksen van Bekende Nederlanders uit de twintigste eeuw.
Al deze reeksen putten uit het veel grotere reservoir beroemdheden wier naam een lemma heeft gekregen in een der algemene of gespecialiseerde biografische woordenboeken. Het Biografisch Woordenboek van Nederland, waarvan vijf delen zijn verschenen, bevat nu 1826 lemma's. Ook hier is sprake van democratisering: naast politici, militairen en schrijvers kunnen nu ook voetballers en cabaretiers een plekje krijgen in de eregalerij.
Ook journalisten valt die eer steeds vaker te beurt. Van de 1826 personen die in de tot nu toe verschenen delen voorkomen, heeft naar schatting tien procent ooit als journalist of publicist gewerkt (zie de map ‘Portretten’ op: www.dejournalist.nl, waar men ook een overzicht vindt van biografische geschriften van en over journalisten). Nogal wat journalisten blijken ook op andere terreinen actief te zijn geweest: als politicus of als schrijver. Dat verhoogt hun kans op vermelding in een biografisch woordenboek aanzienlijk. In het Lexicon van de Nederlandse letterkunde (1986) komt men 175
| |
| |
namen tegen van grensgangers die zowel op journalistiek als literair terrein actief waren.
Tegen deze achtergrond kan men zich afvragen hoe zinvol een portrettenreeks is van achtenveertig journalisten over een periode van 150 jaar. Wat zal de optelsom van levensbeschrijvingen opleveren voor een beeld van het geheel?
| |
Vierduizend namen
De stroom boeken over de persgeschiedenis is de laatste decennia gestaag gegroeid. Naast een klein aantal pershistorische overzichtswerken en een flink aantal monografieën van afzonderlijke media, verschijnen met een zekere regelmaat ook biografieën van journalisten. Zo werden recent de levens beschreven van de journalisten M. van Blankenstein en Emmy J. Belinfante. Verder zijn er nogal wat levensbeschrijvingen verschenen van personen die niet alleen journalist, maar ook - of primair - politicus waren of schrijver. Men denke aan de recente biografie van Menno ter Braak, die behalve schrijver ook journalist bij Het Vaderland was. Zoekend naar een methode om de beroepsgroep van journalisten in historisch perspectief te beschrijven, ben ik jaren geleden begonnen met het verzamelen van biografisch materiaal van en over journalisten. Geleidelijk groeide zo het idee om een ‘persgeschiedenis in portretten’ te maken. Een gewaagde onderneming, want hoe kan men ooit in een beperkt aantal portretten de verscheidenheid vangen van al die duizenden beroepsbeoefenaren gedurende anderhalve eeuw?
Het geheugen van mijn computer bevat nu zo'n vierduizend namen van schrijvende journalisten, voornamelijk uit de laatste anderhalve eeuw, met relevante gegevens over hun loopbaan en werk. Deze lemma's beslaan soms enkele regels, soms enkele pagina's tekst. Van degenen die ik grondiger heb bestudeerd, zijn de bestanden uiteraard veel langer. Naast dit digitale archief heb ik van ongeveer duizend journalisten een knipselmap. Dat lijkt ouderwets in het internettijdperk, maar ik prijs mij gelukkig dat ik veel originele artikelen in mijn bezit heb. Prints uit databanken kunnen daar niet tegenop.
Op deze wijze groeide in mijn elektronisch geheugen, ordners en boekenkasten een pershistorische verzameling met een sterk accent op de levensloop en het werk van journalisten. Daarnaast verzamelde ik informatie over journalistiek in het algemeen en over de weerslag van historische gebeurtenissen in de geschreven pers. Dat geheel heb ik geprobeerd in één boek samen te brengen.
Over de indeling heb ik lang geaarzeld. Ik had het voorbeeld kunnen volgen van Dennis Griffith, die in The Encyclopedia of the British Press (1992) ruim tweeduizend journalisten beschrijft, sommigen in een paar regels, anderen in een paar alinea's. Deze encyclopedie wordt ingeleid met enkele algemene hoofdstukken over de geschiedenis van de Britse pers sinds 1422. Zo'n naslagwerk is buitengewoon overzichtelijk en handig voor iedereen die iets wil opzoeken over kranten en ‘the men who made it’. Net als in Nederland horen daar grensgangers bij die zowel in de journalistiek als in de politiek (Winston Churchill) of literatuur (George Bernard Shaw) werkzaam waren. Maar het nadeel van zo'n encyclopedisch werk is dat de journalisten niet echt tot leven komen.
Mijn voornaamste drijfveer om een persgeschiedenis in portretten te maken was te laten zien wat voor mensen de
| |
| |
kranten en weekbladen volschreven (radio en tv komen nauwelijks aan bod). Wat bezielde hen en hoe schreven zij? In de Nederlandse pershistorie is dat aspect onderbelicht. Door karakteristieke citaten in elk hoofdstuk kon ik iets zichtbaar maken van de onderwerpen die hen bezighielden en de stijl die zij hanteerden.
Het was moeilijk om een selectie te maken van journalisten die een afzonderlijk portret verdienden. Ik koos er in totaal achtenveertig, maar mijn groslijst was langer. Zowel vóór als na de verschijning van het boek heb ik vaak moeten uitleggen waarom die of die er niet in stond. Waarom Henk van der Meyden niet? Of Jan Blokker? Naar eer en geweten kon ik antwoorden dat Van der Meyden nummer negenenveertig op mijn groslijst was. Ik had al het nodige materiaal verzameld, maar toen ik besloot dat een boek van zeshonderd pagina's genoeg was, viel hij buiten de boot. Geen ramp, want zijn portret is inmiddels door Rudie Kagie geschreven voor De Journalist. Ook Jan Blokker, die de pech had dat ik al acht generatiegenoten uit het derde decennium van de vorige eeuw had geselecteerd, kwam in de herkansing aan bod. Van hem maakte ik, eveneens voor De Journalist, een portret ter gelegenheid van zijn vijfenzeventigste verjaardag.
Ik koos voor mensen met een voltooid of op z'n minst redelijk gevorderd oeuvre, met een eigen stijl of aanpak, die model konden staan voor een medium, genre of stroming. Maar er moest ook een zekere spreiding zijn over verschillende periodes en over verschillende typen journalisten. Daardoor vielen soms journalisten af die al wel op de groslijst stonden.
De titel van het portrettendeel is ‘Velerlei pluimage’, omdat ik vooral een beeld wilde geven van de variëteit binnen de beroepsgroep. Volgens sommigen was ik daarbij te ruimhartig. Was Abraham Kuyper wel een echte journalist? Niet in de moderne zin van het woord, maar wel in de ogen van zijn tijdgenoten; hij was oprichter van een krant, schreef duizenden commentaren en was zelfs even voorzitter van de Nederlandse Journalistenkring.
Ook afwijkende opvattingen over journalistieke normen vormden geen beletsel om in de selectie door te dringen. Max Blokzijl, tijdens het interbellum correspondent in Berlijn, kreeg een plaats ondanks zijn verraderlijke rol als ‘volksvoorlichter’ tijdens de Tweede Wereld-oorlog. Oorlogscorrespondent Alfred van Sprang hoorde erbij, ook al is er achteraf kritiek op zijn partijdigheid. Dwarsliggers als Nico Rost en Willem Oltmans droegen bij aan het bonte karakter van mijn verzameling.
Het is dus geen eregalerij geworden, maar meer een staalkaart van talenten, waarbij dat talent alle kanten uit kon gaan: ideologisch bevlogen, bezeten van politiek, literair begaafd, tegendraads - dat maakte niet uit. Ook qua sociale herkomst, opleiding en karakter was er een grote variatie.
| |
Model
In de hoofdstukken die aan de reeks portretten voorafgaan, heb ik een overzicht gegeven per genre (reportage, oorlogsverslaggeving, opinievorming, interview, enzovoort). Zo was het mogelijk de geportretteerden in hun tijd te plaatsen. Ook zijn er afzonderlijke hoofdstukken over Nederlands-Indië, de Tweede Wereldoorlog en vrouwen in de journalistiek. Speciale aandacht krijgen grensgangers tussen journalistiek en politiek en tussen journalistiek en literatuur. De inleidende
| |
| |
De expositiezaal in het Korenmetershuisje. De eerste expositie aldaar werd op 1 februari 1924 geopend. De foto toont J.G. Götz van der Veth, die A.Th. Hartkamp in 1924 opvolgde als conservator, te midden van het geëxposeerde materiaal.
hoofdstukken worden afgesloten met een groepsportret. Dat is vooral gebaseerd op de kenmerken van de achtenveertig geportretteerden, maar conclusies zijn zoveel mogelijk getoetst aan de grotere groep van zeshonderd journalisten die in het register staan, hetzij omdat zij voorkomen in het algemene overzicht, hetzij vanwege hun connectie met geportretteerden. Daarnaast kon ik de indrukken laten meewegen die ik heb van het hierboven genoemde digitale bestand van vierduizend personen. Ondanks al deze aantallen was mijn methode meer kwalitatief dan kwantitatief. Ik heb mijn selectie van achtenveertig spraakmakende journalisten model laten staan voor een veel grotere en bovendien zeer gevarieerde groep journalisten. Pas toen ik - achteraf - overeenkomsten ontdekte, ben ik me gaan afvragen of die kenmerken ook voorkwamen bij de zeshonderd personen in het register. Die aanpak leidde onder meer tot de volgende conclusies: 1) De sociale herkomst van de geportretteerden was zeer verschillend. Naast kinderen uit hogere sociale milieus zijn er heel wat journalisten afkomstig uit lagere sociale milieus. Vanaf ongeveer 1960 is dat beeld snel veranderd. Tegenwoordig komen journalisten vaker uit hogere sociale milieus.
2) Ook het opleidingsniveau was zeer divers. Sommige toonaangevende journalisten uit het verleden hebben nooit hoger onderwijs gevolgd, sommigen hebben niet eens de middelbare school voltooid. Zij waren autodidact. Dat is omstreeks 1960 veranderd. Niet alleen qua sociale herkomst, maar ook qua opleidingsniveau vormen journalisten een homogenere groep. Parallel aan die ontwikkeling is het inkomen fors gestegen.
3) In grote lijnen volgt de journalistiek de politieke en culturele trends. De portrettenreeks begint met twee conserva- | |
| |
tieve journalisten. Toen de liberale kranten opkwamen, gingen liberale journalisten de boventoon voeren. In het tijdperk van de verzuiling was een groot deel van de beroepsgroep verzuild. Ook na de verzuiling volgde de meerderheid van de dagbladjournalisten de modes van de dag: eerst was er een maatschappijkritische golf, toen kreeg het ‘paarse’ denken de overhand en al snel daarna keerde de journalistiek zich ook daar weer van af. En voor de volledigheid: zelfs tijdens de Tweede Wereldoorlog voegde de meerderheid van de journalisten zich in het gareel. Toch laat mijn overzicht ook zien dat individuele journalisten individuele keuzen kunnen maken. Sommigen gingen dwars tegen de tijdgeest in en lieten afwijkende geluiden horen.
4) Er is nogal wat grensverkeer tussen journalistiek en politiek. Sinds 1870 hadden minstens 215 politici - ik schat zes procent van het totaal - in parlement en regering een journalistiek verleden. (In de op 15 mei jongstleden gekozen Tweede Kamer hebben acht van de honderdvijftig leden een journalistieke achtergrond). De verklaring is vermoedelijk dat politici en journalisten worden gerekruteerd uit soortgelijke milieus; beide groepen hebben een belangstelling voor de publieke zaak en tevens een neiging om in de openbaarheid te treden. Dan is het een kleine stap van de ene naar de andere professie.
5) Er is ook vrij veel grensverkeer tussen dag- en weekbladjournalistiek enerzijds en literatuur anderzijds. Journalisten wagen zich aan romans of gedichten, schrijvers fungeren ook als critici. Net als op de ‘vierkante kilometer’ rond het Binnenhof, kan men zich afvragen welke invloed déze symbiotische relatie heeft. Ook zonder te denken aan handjeklap, bestaat er een cultureel klimaat waarbinnen zowel de journalistiek als de literaire kritiek fungeren.
6) Er is sprake van geleidelijke professionalisering. Kwaliteitskranten worden minder gestuurd vanuit ideologisch verschillende uitgangspunten en meer vanuit gemeenschappelijke professionele criteria. Kranten, en dus ook journalisten, lijken meer op elkaar en concurreren meer op dezelfde markt. Om misverstand te voorkomen: de krant wordt wel professioneler gemaakt, maar dat wil niet zeggen dat er vroeger geen grote talenten waren. Het journalistieke werk van P.A. Daum, Alexander Cohen en vele anderen is nog steeds leesbaar.
7) Een bijzondere ontdekking was dat zesendertig van de achtenveertig geportretteerden op de een of andere manier een internationale en/of multiculturele achtergrond hadden. Ze hadden een buitenlandse vader of moeder, hadden enige tijd in het buitenland gewoond of gewerkt, hadden een buitenlandse echtgenoot. Ik vermoed dat zo'n multiculturele geestelijke bagage de journalistieke kwaliteiten stimuleert.
8) Ik heb het niet aangedurfd om een psychologie van de beroepsgroep te geven. Maar in enkele portretten spreek ik wel terloops over de ijdelheid die veel journalisten eigen is. Je moet, neutraler gezegd, een zekere geldingsdrang hebben om dagelijks voor een krant te kunnen schrijven. Daarnaast lijken journalisten een soort ambivalentie te vertonen: ze komen vriendelijk en beleefd binnen, maar blijken na afloop hun eigen bedoelingen te hebben gehad. Het is een spel van aantrekken en afstoten.
Ik heb me wel eens afgevraagd of een meer statistische benadering van persoons- en loopbaangegevens van grotere aantallen journalisten zou kunnen leiden tot meer inzicht in de beroeps- | |
| |
groep. Die vraag kwam ook op door het bijna gelijktijdig verschijnen van het promotieonderzoek van Mark Deuze (Journalists in The Netherlands, Amsterdam 2002), die zo'n duizend journalisten heeft geënquêteerd. Zonder een oordeel uit te spreken over de kwaliteit van Deuzes proefschrift, constateer ik dat zo'n analyse van persoonskenmerken en opvattingen op één bepaald tijdstip in elk geval geen vergelijkingen in de tijd toestaat. Evenmin valt na te gaan in hoeverre de geventileerde opvattingen het werk van journalisten dekken. Ik ben meer uitgegaan van het principe dat men aan de vruchten de boom kent. Daarom heb ik zoveel mogelijk het eigen werk van journalisten als uitgangspunt genomen.
Ik heb ook wel eens gedacht aan een soort netwerkanalyse waarin de betrekkingen van journalisten onderling en hun verwevenheid met andere sectoren van de maatschappij (politiek, bedrijfsleven, kunst) in kaart worden gebracht; of aan een statistische analyse van de vierduizend journalisten in mijn digitale databankje, naar analogie van het onderzoek naar Franse universiteiten van de socioloog Pierre Bourdieu, die op basis van veel feitenmateriaal een ‘homo academicus’ construeerde. Misschien zou je zo de ‘homo journalisticus’ te voorschijn kunnen toveren.
| |
Mozaïek
De inleidingen en portretten bieden samen een driedimensionaal beeld van het leven van journalisten, van de media waarvoor ze werkten en de historische werkelijkheid die zij beschreven. Het voordeel van de biografische opzet is dat men verhalen kan vertellen die telkens weer enkele decennia van de pershistorie beslaan. Doordat die periodes elkaar gedeeltelijk overlappen en doordat in elk portret ook andere, niet geportretteerde journalisten optreden, ontstaat een mozaïek dat kleurrijker is dan een thematische geschiedschrijving. Levensgeschiedenissen lenen zich bovendien beter voor een verhalende stijl en voor een bijna natuurlijke integratie van leven en werk. Door de chronologische volgorde van de portretten ziet de lezer geleidelijk het tijdsbeeld verschuiven. Structuur en samenhang worden door de inleidende hoofdstukken gegeven.
Hoewel ik hierboven een poging heb gewaagd, blijft voorzichtigheid geboden bij het trekken van algemene conclusies. Op onderdelen kan men wel gevolgtrekkingen maken, zoals ten aanzien van sociale afkomst en opleiding, of over aspecten als parlementaire journalistiek, journalistiek in Nederlands-Indië, ontwikkeling van het interview of oorlogsverslaggeving. Maar over de beroepsgroep als geheel valt hooguit te concluderen dat journalisten een buitengewoon gevarieerde beroepsgroep vormen. Gelukkig maar, want dat maakt het vak en de geschiedschrijving ervan juist boeiend.
Piet Hagen, Journalisten in Nederland, een persgeschiedenis in portretten, 1850-2000 (Amsterdam, De Arbeiderspers 2002)
|
|