| |
| |
| |
Het oog van de vader
Over de getekende dagboekjes van Jacob de Vos Wzn.
Mariëlle Polman
Verwondering is het begin van alle filosofie, wordt vaak gezegd. Veel ouders zijn in dat geval wijsgeren in aanleg, omdat ze de ontwikkeling van hun kinderen met zo veel verwondering gadeslaan. In babyboeken, dagboeken en fotoalbums leggen zij met plaatjes en teksten hun waarnemingen vast om naderhand hun huiselijke geschiedenis opnieuw te beleven. Ook Jacob de Vos Wzn. (1774-1844) deed dat: van 1803 tot 1809 maakte hij acht boekjes met in totaal 267 tekeningen van speelse taferelen, met zijn zoontjes Willem, Gerrit, Jacob en Christiaan als hoofdrolspelers in en nabij hun huis aan de Keizersgracht, het tegenwoordige nummer 27, te Amsterdam.
Uit elke tekening blijkt dat De Vos de uitspraak van de natuurkundige Charles Bonnet ter harte heeft genomen: ‘Waarnemen is de kunst van ziel en wetenschap’. De uitspraak werd geciteerd door Jacobs vader, de erudiete, doopsgezinde predikant Willem de Vos, in diens verhandeling over de Konst van het waarnemen. Sommige tekeningen laten expliciet zien dat ook Jacob gefascineerd was door deze kunst, vooral die tekeningen waarop zijn kinderen met optische apparaten spelen, zoals de camera obscura, de toverlantaarn, de optica spiegel en illuminatieprenten. Zelf was De Vos een van de eerste Nederlanders die een toestel van Daguerre, de uitvinder van de fotografie, aanschaften. Deze discipline behoorde volgens hem niet tot de kunst, aangezien er geen ziel en leven in zat, maar tot de wetenschap; zo kon met behulp van de uitvinding van Daguerre volgens hem kennis worden vergaard over de werking van het licht. Het is dan ook niet vreemd dat hij het toestel aan de afdeling natuurkundige instrumenten van de Maatschappij Felix Meritis schonk.
| |
Samen observeren
Kijk Nichtjes! wat een aardig vendje
Staat hier op dat gekleurde prentje,
Miekoo! gij raad niet, wie het is?
'T is kleine Gerrit, neen, dat's mis.
Dit rijmpje schreef Jacob op 17 december 1803 naast zijn tekening van Willem en Gerrit, die hun nichtjes Miekoo en Bet trots de dagboeken laten zien. Kijken ze ook naar de tekening waarop ze zelf zijn afgebeeld en zijn we aldus getuige van het duizelingwekkende effect van de beroemde cacaodoosjes? Bladerend kijken we met hen mee, worden zo ook waarnemers van hun vaders waarnemingen - wie neemt op
| |
| |
15 maart: Wimpje helpt Papa aan het tekenbord
16 maart: Gerrit met zijn luiertje zegt: och neen!
zijn beurt ons waar? - en zien Willem aan tafel bij de meester, Willem en Gerrit die kippen voeren, duikelen, hinkelen, ballen, kaart-, paardje- en schooltjespelen, nieuwe jassen krijgen, prenten kijken. Later zien we het nieuwe broertje Jacob (Koo genoemd) en nog later een wiegje met Christiaan. De jongens musiceren, golfen, dansen, springen touwtje, kegelen, spelen kerkje of toneel en verkleden zich als schoorsteenvegers, wassenbeelden of huzaren, spelen met de gonzer of kijken naar het ‘capoenen’; ze zijn ziek of spelen billardje, paletten en vissen. Soms zijn ze op visite bij familie van hun Twentse moeder Catharina Coster uit Almelo, waar ze rogge plukken, pannenkoeken eten, aan de pomp spelen, op Twickel bij de graaf slapen, ‘weide Marie’ bezoeken of met een hondje in Ootmarsum spelen. Dat hun moeder ziekelijk is, blijkt uit de tekeningen die in Vreland zijn gemaakt, waar Catharina voor herstel van haar gezondheid verbleef. Aandoenlijk zijn de tafereeltjes met hun zieke moeder of de tekening van de vader, die zijn hoofd zorgelijk ondersteunt en getroost wordt door Willem en Gerrit. ‘Ach Papa! weest niet zo bedroefd; Mama zal nog wel beter worden,’ staat boven een van de vele intieme, huiselijke scènes. Huiselijkheid stond bij Jacob dan ook hoog in het vaandel, een negentiende-eeuws ideaal waarmee hij de destijds nieuwe gedragscode van zijn vader ver- | |
| |
werkelijkte. Die had eerder De beste middelen om het huwelijk gelukkig te maken geschreven en daarin voor het huiselijke leven als basis van een geslaagd huwelijk gepleit.
De schetsen krijgen steeds meer kleur - waterverf binnen goed zichtbare contouren - en ontwikkelen zich tot zelfstandige prenten. Daarin heeft De Vos niet alleen aandacht voor de spelende figuren, maar ook voor het decor, zoals de tuin, de kamer, de gang, de keuken. Aanvankelijk worden de dagen aan de vergetelheid ontrukt doordat consequent de data worden vermeld, maar die worden steeds spaarzamer. Daardoor vermindert het dagboekkarakter. In het begin noteert Jacob zorgvuldig waarom hij die dag niet heeft getekend, bijvoorbeeld omdat het te koud is, hij het vergeten is, Wimpje bij opa heeft gegeten met Willem de Clercq (een neefje en de latere voorman van de protestantse Réveil-beweging), of omdat oom het boekje heeft meegenomen. Maar boven aan de lijst van verontschuldigingen staat: ‘Niet geleerd, dus niet getekend’, een humoristische, pedagogische truc, lichtvoetiger dan de methodes van de moralistische Hieronymus van Alphen, die zijn kinderen liever zag leren dan spelen, al vielen die twee voor hem samen, want ‘Mijn speelen is leeren, mijn leeren is speelen / En waarom zou mij dan het leeren verveelen?’
| |
In het voetspoor van...
Ze roepen vragen op, de lachende, mollige kinderen die doen denken aan ondeugende putti met korte nekjes. In welke familie zijn zij geboren, tot welke stand behoorden zij, en wie is hun tekenende vader? In de informatieve, cultuurhistorische inleiding geeft Eveline Koolhaas-Grosfeld zowel in het Nederlands
december: Ach Papa! Weest niet zoo bedroefd; Mama zal nog wel beter worden
als in het Engels antwoord op deze vragen en treedt daarmee in het voetspoor van juffrouw I.H. van Eeghen, die in 1955 als eerste over de dagboekjes heeft gepubliceerd.
De vader van de kinderen had zijn oom, ook Jacob geheten, opgevolgd in de compagnie De Vos en Sanderus, een assurantiemakelaardij voor transporten. Daarmee behoorde het gezin weliswaar tot de welgestelde kringen, maar toch volgde het een relatief eenvoudige levenswijze gezien bijvoorbeeld hun huurwoning. Al werkte Jacob in de handelswereld, zijn hart lag bij de kunst. Ook hierin was hij een ware nazaat van zijn kunstminnende oom, die een omvangrijke kunstverzameling had, bestaande uit eigentijdse schilder- | |
| |
kunst, maar ook uit zeventiende-eeuwse werken van onder anderen Meindert Hobbema. In zijn collectie bevonden zich zelfs enkele kinderstudies van Aart de Gelder, Gerard Lairesse en Jacob de Wit, Engelse karikaturen en spotprenten van onder anderen W. Hogarth, en werk van Cornelis Troost. De heldere, lineaire stijl en de humoristische ondertoon van neef Jacobs kindertekeningen weerspiegelen ook zíjn liefde voor Engelse spotprenten, met name voor die van W. Hogarth.
Ook op artistiek terrein trad Jacob in het voetspoor van zijn oom, die zelf ook getekend schijnt te hebben. Jacob volgde lessen aan de Amsterdamse stadstekenacademie, waarna hij werd aangenomen bij het departement der tekenkunde van de Maatschappij Felix Meritis. Daar ontmoette hij vermoedelijk ook Christiaan Andriessen, wiens getekende dagboekjes deels dezelfde jaren bestrijken als die van Jacob. In 1795 werd hij lid van Democriet, een fel patriotgezind dichtgenootschap te Haarlem, dat - geheel in de lijn van Jacob - ernst en luim met elkaar verenigde. Voor Democriet maakte hij verschillende spotprenten. Feestattributen van Democriet, zoals maskers en schilden, bracht hij mee als speelgoed voor zijn zoontjes. Ook de komst van Napoleons broer Lodewijk in 1806 was voor hen aanleiding om de intocht van deze koning na te spelen, zoals in een fraaie tekening is vastgelegd.
Geheel volgens de gewoontes van zijn tijd en zijn milieu zette Jacob zich vanuit een negentiende-eeuws beschavingsideaal in voor kunst en wetenschap. In 1816 werd hij secretaris van de afdeling kunsten van het Koninklijk Instituut van Wetenschap, Letteren en Schone Kunsten, en raakte hij betrokken bij het kunstonderwijs in het koninkrijk van Willem I. Hij verlangde naar een eigentijdse historieschilderkunst, toegesneden op de nationale geschiedenis en eigentijdse zeden en gewoonten, wees de nieuwe kleurenlithografie af en had allerminst een voorkeur voor eigentijdse romantische muziek. Lidmaatschappen van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, het Provinciaal Utrechtsch Genootschap en de Maatschappij tot bevordering van de Bouwkunst volgden. In 1840 werd hij benoemd tot Ridder der Orde van de Nederlansche Leeuw.
Met geestige parodieën op de cultuur-kritische ideeën van hun vader traden Jacobs zonen in zijn voetspoor. Zoon Jacob leek het meest op hem: hij nam tekenlessen bij Christiaan Andriessen en bij de Maatschappij Felix Meritis, maar ontplooide zich uiteindelijk in de muziek. In 1858 was hij een van de oprichters van het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap (KOG), en vier jaar later een van de initiatiefnemers tot het oprichten van een nieuw museumgebouw voor oude kunst, dat uiteindelijk het Rijksmuseum zou worden, alwaar de collectie van het KOG is gehuisvest. Sinds 1996 bevinden zich daar in de collectie kunstwerken en historische objecten deze tekeningen van zijn vader.
| |
Visuele biografie
Aan het einde van sommige boekjes gaat Willem zijn vader om een nieuw exemplaar vragen. De jongetjes waren echter niet alleen bewonderaars van zijn prenten, ook zelf tekenden ze. Tekenen bevordert zowel de smaak als de kunst van het waarnemen en maakte dan ook een belangrijk deel uit van het aanschouwelijke onderwijs, dat door verlichte pedagogen werd gepropageerd. Vanuit moderne pedagogische inzichten werden prentenboeken vernieuwd
| |
| |
met veel natuurgetrouwe afbeeldingen en met mogelijkheden om te kleuren, te knippen en te plakken. Proeve van kleine gedigten voor kinderen van Hieronymus van Alphen is een voorbeeld van het stimuleren van verwondering over de natuur en van het leren, geïllustreerd met ondersteunende tekeningen. Jacob sloot zich hierbij aan en vooral zijn tweede boekje doet denken aan Van Alphen en diens navolger Pieter 't Hoen, doordat hij hier zijn tekeningen toelicht met vierregelige versjes. Bij hen zijn er echter weinig spelende kinderen te ontdekken, in tegenstelling tot J.H. Swildens en Jacob de Vos. Om hun speelsheid, bewegelijkheid en onhandigheid uit te beelden, nam Jacob de Vos de putti van Jacob de Wit als voorbeeld, wiens composities - deels op de rug of van opzij - hem zeker ook hebben geïnspireerd.
Ieder huisje heeft zijn kruisje, dus ook dat van het gezin De Vos. Moeder De Vos stierf in 1820, en zoon Gerrit, vriend van Thorbecke, overleed in 1831 aan tuberculose. Geen groter compliment voor een vader bij wie huiselijkheid hoog stond aangeschreven dan de woorden van deze zoon: ‘Hoe weinigen tog is het gegeven ouders gehad te hebben die alles voor hunne kinderen waren, die geen genoegens kenden, die zij niet met dezen deelden; men leert dan zoo tehuis te zijn, daar het goed te vinden en niet goed elders.’
De tekeningen van De Vos zijn eerder getekende foto's dan zelfstandige kunstwerkjes. Het zijn huiselijke plaatjes van een kundig tekenaar die de bewegingen van zijn kinderen wil vastleggen en zeker geen ‘Gesamtkunstwerk’ zoals het getekende dagboek van Charlotte Salomon. Ze vormen een visuele biografie die
Zoo deed de Koning den 20en April zijne intrede
boeiend materiaal biedt voor de historische wetenschap, in het bijzonder voor de geschiedenis van de pedagogiek, de tekenkunst en de letteren. Daarmee horen ze eerder thuis in het onderdeel historische objecten dan in het onderdeel kunstwerken van de collectie kunstwerken en historische objecten van het KOG.
Eveline Koolhaas-Grosfeld, Vader & zoons. Jacob de Vos Wzn. (1774-1844) en de getekende dagboekjes voor zijn kinderen / Father & sons. Jacob de Vos Wzn. (1774-1844) and the journals he drew for his children.
Verschenen als deel 24 in de serie egodocumenten, geredigeerd door R.M. Dekker en G.J. Johannes. Uitgeverij Verloren (Hilversum 2001)
|
|