Bijdragen en mededeelingen. Gelre, Vereeniging tot Beoefening van Geldersche Geschiedenis, Oudheidkunde en Recht. Deel 44
(1941)– [tijdschrift] Bijdragen en mededeelingen. Gelre, Vereeniging tot Beoefening van Geldersche Geschiedenis, Oudheidkunde en Recht– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 219]
| |
Eén grafsteen voor twee pastoors in de kerk van Hattem
| |
[pagina 220]
| |
Daaruit volgt dan tevens, dat die binnenrand betrekking moet hebben op een anderen persoon dan Bernardus die Haese. Wij hebben daarom gezocht naar een naam, en hadden daarbij op grond van het begin van den laatsten van bovenstaande regels ook een bepaalden persoon in gedachten, nl. den voorganger van Bernardus die Haese, welke dan zou moeten zijn heer Radbodus die Haese. Zulk een naam was echter niet te vinden op de resten van de zerk. Dat beteekent nog niet, dat die er niet op heeft gestaan; wij hebben het vermoeden, dat een deel van dien naam inderdaad nog op de zerk aanwezig is, en wel het eerste en laatste gedeelte er van, terwijl het stuk van de zerk, waarop het overige zou moeten staan, niet is teruggevonden en dus ontbreekt. Het gaat hier om den rechter binnenrand. Daar leest men van boven naar beneden, voorzoover er iets van is te ontcijferen: r• • • • • • • • • • • • ese • • • • • • • • • • • • • ne gaudea • • • • manus meas. Wij vermoeden, dat het eerste gedeelte daarvan aldus is te reconstrueeren: r(adbodus die ha)ese. Dit vermoeden wordt versterkt door het nog vrij goed te lezen opschrift op de linker zijde: obiit anno domini millesimo quinge (ntesi)mo 33 • 74••. De tusschen haakjes geplaatste letters zijn erg geschonden, maar het verband eischt aan te nemen, dat dit er heeft gestaan. De oorspronkelijke zerk had dus betrekking op een persoon, die in 1533 stierf, en waarschijnlijk 74 jaar oud is geworden. Nu weten we, dat pastoor Radbodus die Haese in 1533 is gestorven, en dat hij toen ook dien leeftijd kan hebben bereikt, daar hij reeds in 1498 pastoor te Hattem was; combineeren we dat nu verder met de woorden van den buitenrand: ‘Huic successit Bernardus de Haese’, zoo blijft er geen andere mogelijkheid over, dan aan te nemen, dat de steen oorspronkelijk is gemaakt voor het graf van pastoor Radbodus die Haese, en dat men in 1577, toen de afgezette pastoor stierf, dezen in hetzelfde graf heeft bijgezet, en daarop in den buitenrand het voornoemde inschrift aangebracht. Dientengevolge heeft de zerk het stoffelijk overschot van twee pastoors van Hattem bedekt en in herinnering gehouden, die daarbij niet enkel de verwantschap hadden van beiden pastoor in deze stad te zijn geweest, en voorganger met opvolger, maar wellicht tevens ook oom en neef. De heer Hoefer laat zich in zijn boek over de Kerk van Hattem daarover niet uit; we krijgen den indruk, dat hij een andere meening | |
[pagina 221]
| |
heeft. Onze onderstelling gronden we op het feit van de opmerkelijke overeenkomst van beider naam: die Haese; dat in 1517 de magistraat van Hattem aan Bernardus die Haese een beneficium toezegt op verzoek van ‘onse pastoer’Ga naar voetnoot1); en dat in 1533, als pastoor Radbodus die Haese is gestorven, ‘die eerweerdyghe heer Bernardus de Haese, in der tijt pastoir onser kercken van Hattem, heft zich laeten inleyden in dat erffhuys ende naghelatene guedere sijns saligen heren Radbodus de Haese op sijn recht’Ga naar voetnoot2). Op welk recht zou dat anders kunnen geschieden, dan wijl hij diens neefGa naar voetnoot3) was? De zerk is later nog eens opnieuw gebruikt. Het is duidelijk te zien, dat middenin een groot gedeelte is weggebeiteld - en dat op een zeer slordige wijze - en vervolgens de naam Schrassert met nog een paar daaraan voorafgaande woorden er op is aangebracht, vermoedelijk door denzelfden derderangs steenhouwer. Het moet niet onmogelijk worden geacht, dat het weggehakte gedeelte de beeltenis is geweest van pastor Radbodus die Haese, gelijk de heer Hoefer vermoedt; een vergelijking met den grafsteen van Michael van Bamberch, welke veel overeenkomst met dezen vertoont, wettigt dat vermoeden. |
|