Bijdragen en mededeelingen. Gelre, Vereeniging tot Beoefening van Geldersche Geschiedenis, Oudheidkunde en Recht. Deel 44
(1941)– [tijdschrift] Bijdragen en mededeelingen. Gelre, Vereeniging tot Beoefening van Geldersche Geschiedenis, Oudheidkunde en Recht– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 185]
| |
Vondsten op den Doornenburg
| |
[pagina 186]
| |
zooals ons rood of geel aardewerk, en behoefden zij geen glazuur. Bij uitzondering is de plaats van ontstaan bekend. We weten nu, dat deze harde baksels uit de Rijnstreken komen; de mooie blanke kannen en kruiken zijn bijna zonder uitzondering in Siegburg ontstaan, in het kleine abdij-stadje aan den Sieg, dat over voortreffelijke klei beschikte. Ook het aardige kannetje van afb. 2 (ook fig. 1, c) is in Siegburg ontstaan. De kleur is vuilgrijs; hier en daar wat bruin gespikkelde partijen, die hun ontstaan danken aan de vliegasch van het vuur. Ook dit stuk is ongeglazuurd. De zware voetring, met zeer flauwe golvingen, wijst op een latere ontwikkelingsperiode; ook het fijne richeltje aan den mond is een vrij laat kenmerk. Daarom moet dit stuk ongeveer in het eerste kwart van de vijftiende eeuw worden gedateerdGa naar voetnoot1). Nog in de eerste helft van de vijftiende eeuw behoort de mooie kruik thuis, die in afb. 3 gereproduceerd is. (Ook fig. 1, a.) Ook deze kruik is ongetwijfeld weer Siegburgsch fabrikaat. Een typisch laat model, dat eerst in de vijftiende eeuw ontstaat. De breede kraag heeft iets archaïseerends; de scherpe ribbel onderaan en de vrijwel verticale lijn van de kraag wijzen uit, dat een oude randvorm, wel opnieuw toegepast, maar tegelijkertijd gewijzigd werd. Er valt nog een eigenaardig kenmerk van het laat-middeleeuwsche in deze verschijning op te merken. Op het lichtgrijze fond vertoonen zich hier en daar glimmende plekken, van geel-bruin tot in een licht bruinrood geschakeerd. Hoe zijn die verkleuringen ontstaan? Dergelijke technische problemen zijn zeer moeilijk op te lossen. Hoogstwaarschijnlijk is dit leemglazuur: een na het vormen en drogen opgebrachte ijzerhoudende leempap, waarvan de kleibestanddeelen een lager smeltpunt hebben dan het materiaal van de kruiken zelf. Men kan vaak constateeren, dat er van dat ‘glazuur’ afgesplinterd is; de binding met de scherf was dus niet zeer innig. De pottenbakkers hadden het geheim van het glazuren nog niet voldoende onder de knie! Dezelfde glimmende gedeelten vertoont de groote trechterbeker van fig. 1, b. Soms licht bruinrood, dan weer bruingeel of zelfs grijs. Deze nuanceeringen ontstaan in den oven onder verschillende omstandigheden, die ik hier niet in den breede behandelen kan. | |
[pagina t.o. 186]
| |
AFB. 1. SLANK JACOBAKANNETJE.
AFB. 2. SLANKE DRINKKAN UIT SIEGBURG.
AFB. 3. KAN, 15e EEUW.
AFB. 5.
Foto's Renaud. | |
[pagina t.o. 187]
| |
AFB. 4. HAARDSTEEN, 16e EEUW.
Foto Renaud. | |
[pagina 187]
| |
aardewerk van den doornenburg.
| |
[pagina 188]
| |
De trechterbeker ontstaat in de vijftiende eeuw. Een zekere verfijning valt niet te ontkennen. De uitstaande hals is zeer dun uitgedraaid, zoodat de rand vrij scherp wordt. Het aardige kleine oortje op den buik is zoo'n kenmerkend verschijnsel, dat men daaraan den trechterbeker reeds herkent. De voetring is, zooals meestal bij 15de-eeuwsche stukken, zeer zwaar. De haardsteen van afb. 4 dateert uit de tweede helft der zestiende eeuw. Zooals de naam aanduidt werden deze steenen gebruikt om den achterwand van den haard te bekleeden. In Utrecht zijn er vele vervaardigd; misschien kwam ook deze uit een Utrechtsche werkplaats. Voor het overige bestaan de aardewerkfragmenten uit wat scherven uit verschillende tijdperken; ook 18de-eeuwsch goed uit het Westerwald vindt men er onder. Een drinkbekertje van ‘Steinzeug’ bewerkt met zoutglazuur, behoort waarschijnlijk in de 19de eeuw thuis. Van een steenen kruik is dat wel zeker, blijkens het jaartal 1877. Genoemd moet nog worden de steel van een pan van zacht, geel aardewerk; hij is vrij kort en eindigt in een aardig gevormden knop. Dit fragment is inheemsch, evenals de brokstukken van een blauwgrijzen, vrij zacht gebakken voorraadspot. Tenslotte noem ik eenige fragmenten van een terra-cotta tuinbeeld. Ook glas werd in de grachten van den Doornenburg gevonden. Twee fleschjes zijn afgebeeld op afb. 5. Het linksche - 9 cm hoog - behoort nog in de vijftiende of zestiende eeuw thuis; het rechtsche echter - 12 cm lang - met zijn ver naar binnen gestulpte ziel en scherp geprofileerden mond moet waarschijnlijk omstreeks 1700 gedateerd worden. Het valt den beschouwer onmiddellijk op, dat het jongere stuk niet door de verweering werd aangetast, terwijl het oudere vol gloed en kleur is; kleurschakeeringen, door uiterst dunne luchtlagen onder de verweerde oppervlakte ontstaan. Van het jongere model werd ook een veel grootere uitgaaf gevonden, van donker groen glas. Als eenig belangrijk ijzerfragment noem ik tenslotte een lanspunt, ongeveer 32 cm lang. |
|