Bijdragen en mededeelingen. Gelre, Vereeniging tot Beoefening van Geldersche Geschiedenis, Oudheidkunde en Recht. Deel 44
(1941)– [tijdschrift] Bijdragen en mededeelingen. Gelre, Vereeniging tot Beoefening van Geldersche Geschiedenis, Oudheidkunde en Recht– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina t.o. 131]
| |
HET HUIS LEEGPOEL TE RUMPT, DOOR TAVERNIER.
(Collectie R.D. Storm Buysing). | |
[pagina 131]
| |
Het huis de Leegpoel naar aanleiding van een overdracht in 1728
| |
[pagina 132]
| |
Leegpoel in ‘Gelre’Ga naar voetnoot1), Jhr. Mr. A.H. Martens van Sevenhoven schreef er over, eveneens in ‘Gelre’Ga naar voetnoot2), naar aanleiding van het adellijk gezelschap te Beesd in 1640. Persoonlijk maakte ik kennis met dit leengoed bij het uitwerken van de genealogie Van DoelandGa naar voetnoot3). | |
II. Uit de geschiedenis van de Leegpoel voor 1728.Omtrent de geschiedenis van de Leegpoel vóór 1728 valt weinig meer te zeggen dan Beelaerts en Martens ervan vermeldden, behoudens een beleening uit 1655, welke, dank zij een jongere aanwinst van het Algemeen Rijksarchief, in dit hoofdstuk kon worden opgenomen. In de leenboeken van Asperen - over de jaren 1485-1760 - staan de opvolgende beleeningen van de Leegpoel opgeteekend en daaruit leeren wij het verleden van dit huis kennen. De oudst bekende leenman, in 1485, was Gijsbert Hol. De Hol's bezaten de Leegpoel toen vermoedelijk al sinds vele decenniën. Een Willem Hol ‘van Roemde’ compareerde tenminste anno 1424, terzake van bezit onder GellikumGa naar voetnoot4). In de plaats van Gijsbert Hol werd op 9 Januari 1485 zijn zoon Willem beleend. Na bekomen verlof splitste deze Willem Hol het leen, waarvan hij de helft behield, terwijl de andere helft overging op zijn schoonzoon Claes Florisz; deze werd beleend 10 October 1529. Willem Hol werd den 12 Juni 1536 opgevolgd door zijn zoon Peter, en laatstgenoemde verkocht reeds in 1538, met zijn zwager Claes Florisz, het goed in zijn geheel aan jonker Robbert van Erp. De Leegpoel ging op 16 Maart 1564 in leen over aan den zoon van Robbert van Erp, jonker Rutger, wiens weduwe, Agnes van Brienen, ermede beleend was van 1593-1617. Het goed vererfde toen aan Josina van Erp, een dochter uit het huwelijk van Robbert en Agnes van Brienen. Josina trouwde achtereenvolgens met Dirk van Els en Gerard van Buchell, heer van Dottenhoff. En dan, in 1634, wordt Dirks en Josina's zoon, jr. Rutger | |
[pagina 133]
| |
van Els, heer op de Leegpoel. Naar Martens van Sevenhoven verhaalt, liet jr. Rutger van Els geen andere nakomelingen na dan twee natuurlijke kinderen; ten voordeele van hen en hunne moeder had hij getesteerd. De familie verzette zich, en de betrokken wilsbeschikking werd met succes aangevochten door een zuster van den overleden Rutger, Margaretha van Els, en haar echtgenoot jr. Arnold Gruyter, heer van Craeyesteyn. Zij verkochten daarop de Leegpoel aan haar vollen neef jonker Diederik van Els, hetgeen Beelaerts reeds veronderstelde en thans vaststaat door de leenakte van 13 Februari 1655, waarbij Diederik beleend werd met ‘seecker adelyck huys, hofstadt ende erve..... genaempt de na opdracht door jonker Arnout de Gruyter, heer tot Craeyesteyn, kapitein-luitenant, als man en voogd van joffrouwe Margarita van Els. Hoewel Diederik van Els, als weduwnaar, reeds den 17den Maart 1703 overleden en te Rumpt begraven was, wachtte zijn zoon, Edmond baron van Els, tot 1728 om zich als leenvolger van zijn vader met de Leegpoel te laten beleenen. Edmond's militaire plichten hadden hem wellicht belet eerder orde op zaken te stellen. Hoe dan ook, hij deed het grondig, want, onmiddellijk na zijn eigen beleening, droeg hij zijn bezit weer over aan Eimert Kreine van Doeland.
Beelaerts besluit hiermede, onder de verzuchting: ‘het laatste uur was toen echter reeds voor dit goed geslagen’, daarbij kenlijk afgaande op de leenakte van 18 Augustus 1728, krachtens welke als nieuwe leenman van het huis cum annexis optrad Eimert Kreine van Doeland, gekwalificeerd als een Rumptsch landbouwer. Was het werkelijk in 1728 met de Leegpoel gedaan? Het vraagpunt is minder eenvoudig dan Beelaerts' opmerking, bij oppervlakkige lezing, doet veronderstellen. Voor de beantwoording is beslissend de rechtshistorische beteekenis van de Leegpoel en de maatschappelijke plaats van den nieuwen eigenaar, Van Doeland. Aan de hand hiervan zullen wij in de volgende twee hoofdstukken beoordeelen, of inderdaad in 1728 het laatste uur voor de Leegpoel geslagen had. | |
III. De rechtspositie van de Leegpoel in 1728.De leenakte van 1728 noemde de Leegpoel een ‘adellijk’ huis. Oorspronkelijk had de hoedanigheid ‘adellijk’ voor een onroerend | |
[pagina 134]
| |
goed stellig praktischen rechtskundigen inhoud. Voor verschrijving in de ridderschap van de Geldersche kwartieren immers was adellijk bezit een vereischte. Meer dan één adellijke bewoner van een niet adellijk huis, die een plaats in de ridderschap begeerde en daarvoor overigens ook in aanmerking kwam, heeft alleen met dat doel zijn huis trachten te doen erkennen als havezate of riddermatig goed. Het hiergenoemde vereischte heeft in het ééne kwartier van Gelderland langer stand gehouden dan in het andere. De reglementen over het verschrijven en admitteeren van de heeren van de ridderschap in het kwartier van Nymegen van 1653, 1668, 1670 en 1719 bepaalden: de heeren zullen tenminste in het kwartier aan onbezwaard valeur moeten bezitten tienduizend gulden vast goedGa naar voetnoot1). Dit goed behoefde niet gekwalificeerd te zijn. Het kostte in het kwartier van Nymegen moeite, om de ridderschap voldoende bezet te houden en dit kwam in de vereischten duidelijk tot uitdrukking. Zoo werden ook geen adellijke kwartieren bij de admissie verlangd. Hieruit volgt, dat in 1728 aan de Leegpoel, in den zin van adellijk huis, geen eigenaardige rechten verbonden waren, en dus door den overgang op den niet riddermatigen Van Doeland geen karakteristieke hoedanigheid van dit leen slapende geworden of teloor gegaan kon zijn.
Zoo was het tenminste naar formeel recht, maar men zal, met mij, dezen gedachtengang hebben kunnen volgen, zonder er voldoening in te vinden. Want al mocht voor de Leegpoel het vanouds toekomend prerogatief van ‘adellijk’ in 1728 rechtens irrelevant zijn geweest, een zekere affectie-waarde had het toch wel behouden en deze ging definitief te niet, toen het goed blijvend in handen kwam van niet riddermatige leenmannen met name de Van Doeland's. Voor dit betoog valt veel te zeggen, mits het uitgangspunt vast staat: was de Leegpoel van ouds een adellijk goed? Onderwerpen wij nu daartoe de opeenvolgende leenverheffingen en leenmannen aan een nadere kritische beschouwing. Bij de overdracht van 1728 werd gesproken van een ‘adellijk’ huis, zoo ook in de boven aangehaalde akte van 1655. Maar tot deze twee gevallen bleef de aanduiding ‘adellijk’ beperkt. In de oudere beleeningen heet het eenvoudigweg huis en hofstad. De Hol's, gedurende de vijftiende eeuw en, vervolgens, tot 1538 eigenaren van de Leegpoel, maakten geen deel uit van de ridder- | |
[pagina 135]
| |
schap en hebben reeds daarom op dit bezit geen aanspraak gegrond voor een plaats in dat lichaam. Op de oudst bekende riddercedel van het kwartier van Nymegen, dateerende uit omstreeks 1460, staat dan ook onder Rumpt alleen Oth van Asperen, de heer van RumptGa naar voetnoot1). In de jaren 1538-1634 behoorde het leen aan het geslacht Van Erp. Hiervan hebben in de ridderschap gezeten jr. Robbert van Erp, schepen van Deil omstreeks 1555, en jr. Rutger van Erp. In hoeverre zij krachtens het bezit van de Leegpoel toelating verkregen hadden, is niet gebleken. Zij waren ook elders gegoed. Robbert van Erp stond wel op de riddercedel van 1555Ga naar voetnoot2) van het kwartier van Nymegen als thuisbehoorende te Rumpt, maar, zooals wij boven opmerkten, bij Van Erps beleening in 1538 werd de Leegpoel niet als een riddermatig huis, immers gewoon als een erffve ende hoffstadt, aangeduid. Vervolgens kwam ‘de Leegpoel’ aan de jonkers Van Els. De eerste, jr. Rutger van Els, schepen van Deil en later gedeputeerde in het kwartier, deed zijn intrede in de ridderschap in 1632, maar bij deze admissie kan de Leegpoel, welke hij immers eerst in 1634 verkreeg, geen rol hebben gespeeld; hij was trouwens onder meer, als eigenaar van het huis Brienesteyn bij Enspijk, nog verder gegoed in de Tielerwaard. In 1655 kocht jr. Diederik van Els, heer van Boelenham en Enspijk, raad van Gelderland, ambtman van de Tieler- en Bommelerwaarden, en gecommitteerde ter Generaliteit, de Leegpoel uit de omstreden nalatenschap van zijn neef Rutger van Els. Doch Diederik was vóór dien, den 26sten Mei 1654, in de ridderschap opgenomen. Het bezit van ‘de Leegpoel’ heeft daarbij dus evenmin gegolden. Diederik's zoon, Edmond baron van Els, gouverneur van Grave en luitenant-generaal, had, wegens zijn militairen stand, geen toegang tot de ridderschap; hij bleef eigenaar van de Leegpoel tot het meergenoemde jaar 1728. Wij kunnen gereedelijk aannemen, dat het bezit van de Leegpoel nimmer gediend heeft bij de geloofsbrieven voor toelating in de ridderschap. Uit de oudere akten van beleening, noch uit de admissies tot de ridderschap van de adellijke bewoners van de Leegpoel valt voorts eenig bewijs te putten voor de oorspronkelijke adellijke hoedanigheid van dit goed. En hiermede is tevens van de baan de veronderstelling van een aan zulke hoedanigheid verbonden affectiewaarde. De benaming ‘adellijk’ huis in de akten van 1728 en van | |
[pagina 136]
| |
1655 kan niet anders opgevat worden, dan als een incidenteele betuiging van hoffelijkheid jegens de toenmalige adellijke eigenaars, een ornament zonder meer. Kortom, de overdracht in 1728 liet de rechtshistorische positie van de Leegpoel onverlet. | |
IV. Het voortbestaan van de Leegpoel na 1728.Op zich zelf deed de uitgifte op 18 Augustus 1728 aan een niet adellijken leenman niets tekort aan de waardigheid van de Leegpoel, maar zou misschien de nieuwe eigenaar het heerenhuis laten vervallen tot een minder aanzienlijke boerenwoning? Inderdaad, dan zou in 1728 het laatste uur voor de Leegpoel geslagen hebben! Ook dit punt kan bevredigend worden opgehelderd.
Al dadelijk, uit de acte van beleening, blijkt de bedoeling van den kooper, om het huis tot woning te bestemmen - zonder boerenbedrijf. Evenals twee eeuwen tevoren, in 1529, werd in 1728 het leen gesplitst: het boerenbedrijf kwam aan Cornelis Cornelisse Versteeg, het heerenhuis aan Eimert Kreine van Doeland. Versteeg werd beleend met: ‘sekere boerewooning met schuur en erve..... behoord hebbende aan het adeleike huis en hovstad de Leegpoel, gelegen in de heerleikheid Rumpt, synde het bovengemelde nu daarvan afgescheiden’. De leenakte voor Van Doeland haalden wij boven reeds aan.
Stelde Van Doeland's maatschappelijke positie hem in staat tot de bewoning van het heerenhuis de Leegpoel? Deze vraag raakt het gebied van de genealogie, en met name moeten wij ons bezig houden met Eimert Kreine van Doeland (1699-1763) en den kring zijner verwanten. De Rumptsche Van Doeland's stammen allen uit Wouter Eymerts, die slechts éénmaal voorkomt in het archief van de bank van Deil, wanneer hij den 11den November 1659 op hoogen leeftijd den heer Joachim van Gent, heer van Meynerswijck, capiteyn-commandeur, ‘gelooft voor tyns’ uit zijn huis en hof onder RumptGa naar voetnoot1). Zijn zoon Eymert KreineGa naar voetnoot2) Wouterse van Doeland huwde Tryntje Jasperse Wilfoit - zij gaven elkaar lijftocht 25 April 1660Ga naar voetnoot1) - en | |
[pagina 137]
| |
overleed vóór 1682Ga naar voetnoot1). Bij de instelling van de zelfstandige gereformeerde gemeente Rumpt in 1650Ga naar voetnoot2) was Eymert de eerste ouderling, voorts vindt men hem als buurmeester omstreeks 1664. De heeren van den Rumpter kerkeraad hebben klaarblijkelijk hun geestelijke waardigheid benut voor particuliere doeleinden, in het bijzonder gebruikten zij de kerk als droog- en herstelplaats voor hun vischnetten. Eymerts zoons, Aert en Wouter, alsmede de toenmalige bewoner van de Leegpoel, jr. Rutger van Els, deden daaraan druk mee. Dit verdroot den predikant, en op een goeden dag wierp hij de netten uit de kerk, wellicht gedachtig aan de wisselaars in den tempel. Schandaal volgde en nog getuigt het kerkeboek ervanGa naar voetnoot2): ‘17 October 1660 de broeders Aert Eymertse en Wouter Eymertse geciteerd sijnde, niet gecompareerd, om haer claegden in te stellen tegens den predicant, dewelcke haere netten, vóór desen altijt gehangen, gemaeckt en repareert in de kercke gelijck te voorn altijt geweest, niet wederom in de kercke heeft willen admitteeren, waarom dat se haar oock een tijtlanck van de gemeene vergaderinge op de rustdag en eens van 't Avontmael te gebruycken hebben geabsenteerd, sijnde diesweg wel ernstlyck van de predicant en Huyg Cornelisse, ouderlingh, vermaent, om van soodaenige naelaetigheyt te desisteeren, welcke sy naederhant geaccepteert, haer wederom als naerstige en godsalige broeders tot de gemeente gedragen’. Zoo werd de kerkelijke tucht gehandhaafd. Met Aert en Wouter Eymertse splitste het geslacht zich in twee takken. Aert van Doeland bewoonde omstreeks 1675 huis en hofstad ‘de Hardecamp’ met vrij uitgestrekt bezit onder RumptGa naar voetnoot3); dit goed is sindsdien verdeeld en in de achttiende eeuw bevonden de aandeelen zich in verschillende handen. In de jaren 1663-'70 bekleedde Aert Eymertse de ambten van buurmeester, ouderling en diaken. De laatste loten uit dezen tak te Rumpt Jan, gedoopt in 1702, en Willem van Doeland, gedoopt in 1704, zijn beiden ongehuwd ná 1779 overleden en bewoonden vele jaren een huis en hof, zonder verder landbezit, te Rumpt, zooals de dijkcedullen van Rumpt van 1760 en 1779Ga naar voetnoot4) en ook hun testamenten van 1770 en 1781 aangevenGa naar voetnoot5). | |
[pagina 138]
| |
De tweede van de gebroeders, die wij uit het ‘netten’-schandaal kennen, Wouter Eymerts, was in 1660 bij den lijftocht zijner ouders nog onmondigGa naar voetnoot1), in 1661 meerderjarig en kort daarna gehuwd met Bastiaentje Paulusse, een dochter van den schout Paulus Janse en Thoniske JacobsGa naar voetnoot2). Wouter zelf is buurmeester van Rumpt geweest en moet al jong gestorven zijn, daar op den dijkcedul van 1680 vast goed ten name staat van de ervenGa naar voetnoot3). De familie van zijn vrouw nam een belangrijke positie te Rumpt in: de vader, Paulus Janse, was, gelijk wij reeds opmerkten, schout van deze heerlijkheid geweest evenals diens vader, Jan FlorisseGa naar voetnoot4); een oom, Floris Janse, zat in de schepenbank van DeilGa naar voetnoot5). Dit milieu bleef karakteristiek voor de latere Van Doeland's. Uit het huwelijk van Wouter Eymerts en Thoniske Jacobs sproten - voorzoover bekend - twee zoons. De jongste, Egbert, kwam in 1694, twintig jaren oud, te Leiden aan, studeerde aldaar in de theologie en werd predikant; van 1706 tot zijn dood, in 1740, stond hij te Avezaath. De oudste zoon, Paulus Wouterse, zag in 1663 het levenslichtGa naar voetnoot6), hij genoot elders een opleiding en keerde einde 1692Ga naar voetnoot7) in zijn geboorteplaats terug, waar hij juist tot schout was aangesteld. Deze benoeming, voor de Van Doeland's persoonlijk van gewicht, verdient ook overigens de aandacht, vanwege de motieven, welke daarbij aanwijsbaar hebben gegolden. Er heerschte na het midden van de zeventiende eeuw onrust onder de bevolking van Rumpt, gevolg van de tegenstelling gereformeerd-roomsch, en uitbarstingen bleven niet uit. Het kerkeboekGa naar voetnoot8) gelijkt in dat tijdvak meer een klachtenboek, en verhaalt, hoe eenmaal zelfs de roomschgezinden, na een eigen uitvaartdienst, in luidruchtige processie rond- | |
[pagina 139]
| |
om de protestante kerk trokken en de prediking verstoorden; de schout werd schielijk gewaarschuwd, maar greep niet in: hij was immers zelf ‘paapsch’! Zelfs de ambtman kwam er aan te pas, maar de zaak scheen bij het oude te blijven. De vork zat namelijk zóó in den steel, dat de uitoefening van het dagelijksche gerecht toekwam aan het huis Rumpt, toenmaals bezit van de jonkers van Scherpenzeel. Deze waren roomsch-katholiek en bezetten de belangrijke posten in het gerecht met geloofsgenooten; zoo bleef de plaatselijke overheid tot laat in de zeventiende eeuw roomsch. De Van Scherpenzeel's stonden in hoog aanzien, en hoe begrijpelijk was het, dat de ambtman tegen hen niet openlijk wenschte op te treden voor een eenvoudig dorpsrelletje? Intusschen, achter de schermen moet wel druk zijn uitgeoefend, en zoo geviel het, dat de heer van Rumpt in 1692 het schoutambt voor het eerst vergaf aan een protestant, Paulus Wouterse van DoelandGa naar voetnoot1). Deze was op dat oogenblik de aangewezen figuur. Reeds als kleinzoon, van moederszijde, van den vroegeren roomsch-katholieken schout Paulus Janse kwam hij voor het ambt in aanmerking, zijn functie van ouderling verzekerde hem het vertrouwen bij de protestanten, terwijl hij door de roomsche familie van zijn moeder nauw geliëerd was met vele katholieken. De Van Scherpenzeel's mochten van hem een bemiddelende houding verwachten, en, inderdaad maakt het kerkeraadsboek sedertdien van verwikkelingen geen gewag meer. Paulus' eigen gezinsleven getuigde van een ruim standpunt in geloofszaken; zoo werd bij het gemengde huwelijk van zijn dochter Jenneke met den roomschen Jacob Versteegh, voltrokken voor het gerecht van Deil op 13 Februari 1736Ga naar voetnoot2) - waartoe hij toestemming verleende - overeengekomen, dat de jongens uit het huwelijk den vader zouden volgen, de meisjes de moeder. Eenmaal schout, vielen aan Paulus van Doeland meerdere posten ten deel; collecteur der verpondingGa naar voetnoot3), schepen in de hooge bank van Deil, voorts armmeester, kerkmeester en ouderling te Rumpt. Reeds vóór hij in 1692 te Rumpt terugkwam, was hij getrouwd met Amelia Elisabeth Weytingh, vermoedelijk geboortig uit Bentheim of Steinfurth. Bij haar overlijden in 1702, tenminste, behoorden tot | |
[pagina 140]
| |
haar nalatenschap goederen gelegen in genoemde graafschappenGa naar voetnoot1). Paulus hertrouwde spoedig daarna met Antonia Hol. Uit het eerste huwelijk werden geboren Arnoldus, gedoopt te Rumpt 16 September 1693, Eymert (Kreine)Ga naar voetnoot2), gedoopt 7 Augustus 1699 de latere eigenaar van de Leegpoel, en Anna Marie, gedoopt 5 October 1701; uit het tweede huwelijk Amelia Elisabeth, gedoopt 22 November 1706, Jenneke, die trouwde met Jacob Versteegh, bovengenoemd, Bastiaentje, gedoopt 4 April 1717 en tenslotte AdrianaGa naar voetnoot3). Nauwelijks was Paulus van Doeland in November 1737 gestorven en begraven, of zijn beide zoons, Arnold en Eimert, verdeelden de ambtelijke nalatenschap. Arnoldus volgde in het schoutambt op en Eimert wist zich nog in dezelfde maand te laten benoemen tot collecteur van de verponding. Eimert zat toen al in den zadel, doordat hij eenige jaren tevoren secretaris van de heerlijkheid Rumpt geworden wasGa naar voetnoot4); sedert 1728 woonde hij op ‘de Leegpoel’ en voorts van 1743-'63Ga naar voetnoot5), had hij zitting in de schepenbank van Deil. Na den dood van zijn broer Arnold was hij schout van RumptGa naar voetnoot6); ook werd hij, evenals zijn vader, armmeester en ouderling. Het zoo haastig van zijn vader overgenomen collecteurschap bezorgde Eimert een procedure met het huis Rumpt, dat het benoemingsrecht voor zich opeischte, terwijl Eimert zich door de geërfden had laten aanstellen. Blijkbaar had Van Doeland, dit voorziende, zijn benoeming met zooveel spoed doorgezet, om den heer van Rumpt voor een voldongen feit te stellen. Aanvankelijk scheen het geschil voor minnelijke regeling vatbaar, en zoo accordeerden op 6 Augustus 1738Ga naar voetnoot7) G. Busch- | |
[pagina 141]
| |
mann q.q., namens den heer van Rumpt, en Eimert van Doeland, dat laatstgenoemde zou desisteeren van de collectie der verponding, maar daartegenover zou erlangen een acte voor zijn leven als leengriffier van de heerlijkheid. Het accoord beklijfde niet, en de zaak hing na eenige jaren nog voor Gedeputeerden in het kwartier van Nymegen, die, bij sententie van 28 Mei 1740Ga naar voetnoot1), niet beter wisten te doen dan Ymert van Doeland als aangestelde collecteur van de geërfdens van Rumpt provisioneel te handhaven naast Godefridus Buschmann, geëligeerd door den heer van Rumpt. Hoe de zaak tenslotte geregeld moge zijn, de families Buschman en Van Doeland hebben zich in elk geval verzoend. Eimert's kleindochter Paulientje van Doeland overleed 8 Mei 1790 als bruidGa naar voetnoot2) van Godefridus Buschman junior, schepen van Deil en later schout van de heerlijkheid Rumpt. Zoo zien wij, dat het schoutambt in Rumpt gedurende de 17de en de 18de eeuw als een soort erfstuk van generatie op generatie is overgegaan, zij het tweemaal langs vrouwelijke lijn. Einert Kreine van Doeland overleed op 64-jarigen leeftijd in 1763Ga naar voetnoot3); tweemaal was hij gehuwd geweest, eerst te Enspijk 3 Mei 1722 met Gysbertje de Raet, een dochter van Adriaen de Raet, schepen in de bank van Beesd, en Janneke Dirks Verreem, en, in tweeden echt, met Anneke Hermense Hakkert (Rumpt 18 April 1738).
Deze genealogische schets met eenige uitweiding heeft moeten dienen, om den persoon van den kooper van de Leegpoel in dato 1728 te belichten. Evenzeer kan men zich van dit huis zelf een duidelijke voorstelling maken, dank zij een foto naar een teekening van TavernierGa naar voetnoot4), ontleend aan de collectie R.D. Storm Buysing. Hier blijkt weer van hoe groot gewicht fotografische documentatie voor geschiedkundige studie kan zijn. De Leegpoel rijst nu voor ons op in haar ware gedaante, niet als een machtig kasteel, veel minder als een vorstelijke buitenplaats van een Hollandschen regent, maar daar stond nabij de Linge een ruim gebouwd vroeg zestiende-eeuwsch fraai landelijk heerenhuis, omgeven door een eenvoudige waterpartij met eenigen houtopstand; een typisch Betuwsch-geheelGa naar voetnoot5). Uit genoemde teekening valt verder af te leiden, dat dit huis ten | |
[pagina 142]
| |
tijde van de Van Erps is gebouwd, welke veronderstelling steun vindt in de terminologie van de beleening van 1538, waarbij - in tegenstelling met de leenakte in 1485 - niet gesproken werd van een huys ende hoffstadt, maar alleen van een erffve ende hoffstadt. Het lijdt geen twijfel, of de notabele Eimert Kreine van Doeland paste volkomen in den stijl van de ‘Leegpoel’. En Eimert's stiefmoeder, Antonia Hol, kon zich thuis voelen in het huis, waarmede - zooals eerder vermeld - drie eeuwen tevoren reeds de Rumptsche Hol's eenige generaties beleend waren geweest. | |
V. Besluit.Eens is de Leegpoel in verval geraakt, wanneer staat niet vast, maar de geschiedenis brak in 1728 nog niet af. De eerste dijkcedulGa naar voetnoot1) van Rumpt dateerende na den dood van Eimert van Doeland is van 1779 en daarop staat zijn nagelaten vast goed deels ten name van de weduwe, deels ten name van zijn zoon Wouter van Doeland. Onder diens bezit wordt ‘de Laagenpoel’ uitdrukkelijk opgesomd en blijkbaar was hij zijn vader op de Leegpoel opgevolgd. Wouter van Doeland, gedoopt te Rumpt 11 Maart 1725, trad minder op den voorgrond dan zijn vader en zijn grootvader en heeft zich aanvankelijk vergenoegd met het buurmeestersambt in het dagelijksch gerecht van RumptGa naar voetnoot2) Eerst op hoogen leeftijd omstreeks 1800 viel hem een plaats in de schepenbank van Deil ten deel, maar hij verscheen zelden ter terechtzitting en op 21 Mei 1805 vroeg en verkreeg hij ontslag wegens ‘syne hoge jaren en swakheidsgestel’Ga naar voetnoot3). Kort daarna in 1808 is Wouter van Doeland, 83 jaren oud, overleden. Hij was tweemaal gehuwd geweest, eerst te Rumpt 1 September 1749 met Teuntje Janse Romijn en later te Tuil 2 October 1761 met Anna Margaretha Murman. Steeds is de Leegpoel in zijn bezit gebleven. Den zesden December 1784 compareerde voor schepenen van DeilGa naar voetnoot4) Wouter van Doeland en verklaarde: ‘uit kragt van consent en octrooy om over syne leengoederen leenroerig aan 't Hoog Edele Huys van Asperen te mogen disponeren door den Stadhouder der Leenen van denselven Huyse den 8e December 1773 aan hem comparant verleent, na | |
[pagina 143]
| |
expiratie der lijfftocht door hem en sijn tegenswoordige huysvrou Anna Margaretha Murman voor schepenen deses Gerigts elkanderen reciproquelijk gemaekt en besproken, tot synen eenige en universeele erffgenamen in alle syne L'heengoederen by hem van voornoemde Hoogh Edele Huyse Asperen te lheen gehouden wordende, in gelyke deelen of portiën te institueeren alle syne kinderen en by vooroverlyden derselver wettige na te latene kind of kinderen by representatie, willende en begeerende hy comparant, dat deese syne dispositie effect sorteere als testament’. Het zoo juist genoemde consent van 1773 zal wel de laatste bemoeienis geweest zijn van den baron van Asperen met de Leegpoel, want ten tijde van Van Doelands overlijden waren de leenverhoudingen bereids opgeheven. Op negen December 1808 brachten de erfgenamen van Wouter van Doeland, te weten Gijsbertje van Doeland, gehuwd met Mathijs de Jongh, Eva van Doeland, gehuwd met Adrianus van Vliet, alsmede Otto, Anna Margaretha, Maria en Woutera Hillegonda van Tricht, kinderen van Antonia van Doeland en Johannis van Tricht, de Leegpoel in publieke veiling; de opbrengst bedroeg f 4900. -. En bij acte van den 1en van Oogstmaand 1809 transporteerden deze erven het verkochte goed aan Jacobus van Diën gehuwd met Huibertje Hakkert, Johannes Frederik Hekman gehuwd met Beleke van Diën en Cornelis Schroot gehuwd met Willemke van de Vijver, in welke acte de Leegpoel werd omschreven alsGa naar voetnoot1): ‘een huys, schuur, berg, moestuin, boomgaard zamen ongeveer twee morgens vanouds den Legenpoel genaamd, te Rumpt kennelijk staande en gelegen no. 61, laatst bij Wouter van Doeland beseten en gepossideerd geweest met alle rechten en privelegiën’. De Leegpoel had toen tachtig jaren aan de Van Doelands toebehoord. Wat er daarna van het huis geworden is bleef onbekend: de aankoop in 1808 door eenige koopers met gezamenlijke krachten voorspelde niet veel goeds. Door de werking van de natuur of door menschenhanden gesloopt, hoe dan ook, op de twee dijkcedullenGa naar voetnoot2) van 1820 en 1833, welke bewaard zijn gebleven, komt het huis de Leegpoel met name niet meer voor. Het was toen blijkbaar werkelijk gedaan met dit aloude huis! | |
[pagina 144]
| |
VI. Toegift.Eigenlijk buiten het bestek van het onderwerp, nog iets over het wapen Van Doeland. Blijkens de collectie R.T. Muschart zegelde Eimert Kreine van Doeland (1699-1763), als leenman van het huis Rumpt, met zes bijen 3.2.1., helmteeken een bijenkorf in antieke vlucht. In zijn geslacht had zich als een draad de naam Eimert voortgezet, in oudere schrijfwijze Ymmert of Immert, waarvan de stam ymme of imme, dit is bij, (vergelijk ons woord imker) tot het familie-wapen geïnspireerd moet hebben. Een fraai voorbeeld inderdaad van een sprekend wapen, ontleend aan den naam. De Van Doeland's hebben de taal van de heraldiek weten te verstaan! |
|