Bijdragen en mededeelingen. Gelre, Vereeniging tot Beoefening van Geldersche Geschiedenis, Oudheidkunde en Recht. Deel 44
(1941)– [tijdschrift] Bijdragen en mededeelingen. Gelre, Vereeniging tot Beoefening van Geldersche Geschiedenis, Oudheidkunde en Recht– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina t.o. 117]
| |||||||||||||||
het onstein voor 1925.
| |||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||
Het Onstein
| |||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||
Blijkens een acte van 13 November 1556Ga naar voetnoot1) was een geschil ontstaan tusschen Herman Onstedynck en zijn vrouw Catharina ter eenre en Johan Onstedynck en diens vrouw Peterken (blijkens de hieronder volgende acte van 16 Juli 1557 een zuster van Herman) over land in Klein-Onstedinck. Bepaald werd, dat Herman Groot- en Johan Klein-Onstedinck zal gebruiken. Volgens een acte van 16 Juli 1557Ga naar voetnoot2) blijkt de eigenaar Herman Unstedinck zonder consent van den Hertog op zijn goed een bouwman, gend. Hendrick, gezet te hebben. Hij zelf is te Emmerik gaan wonen, en is, hoorig naar den goede, gehuwd met de vrije vrouw Catherina Hoernincx, bij wie hij 4 zoons, Gerrit, Johan, Henrick en Lambert (onderscheidelijk 6, 5, 4 en 2½ jaar oud) en 1 dochter, Aeltken (9 jaar oud) heeft. Zijn zuster Petronella, ook hoorig, is gehuwd met den vrijen man Jan Onstedinck, van wien zij 5 kinderen, nl. 4 zoons, Peeter, Gerrit, Willem en Harmen (onderscheidelijk 20, 14, 9 en 3 jaar oud) en 1 dochter, Aelken (6 jaar oud) heeft. Zij wonen op Klein-Onstedinck, zooals al bleek uit de hierboven vermelde acte van 1556, en testeerden op 12 Maart 1558Ga naar voetnoot3). In de rekeningenGa naar voetnoot4) van de rentmeesters der domeinen van Zutphen over 1555/1556-1557/1558 ff. XXI wordt het goed steeds vermeld als volgt: Het ‘goet Onstedinck, 'twelck nutertijt geoccupeert wordt by Herman Onstedinck, zoene van Gerrit Lebbinck, hoerich na den goede’, met vrouw en kind, niet hoorig zijnde. De rekening van 1558/1559 echter vermeldt op f. XVI, dat het goed Onstedinck bij brieven van 27 October en 20 Juni 1557 van de hoorigheid is ontslagen. De hierop betrekking hebbende acten zijn te vinden in een register betreffende den verkoop van de landsheerlijke domeinen over 1557-1560Ga naar voetnoot5). Op 20 Juni 1557 bevrijdde Koning Philips II als hertog van Gelre het Groot-Onstedinck, een volschuldig eigen goed, op verzoek van Herman Onstedinck, man van Catharina Hoirnincx, van de hoorigheid; de vrijkoop geschiedde op 3 Juni 1558. Op 22 October van ditzelfde jaar 1557 bevrijdde de Koning ook het volschuldige Cleyn-Onstedinck, bezit van Johan Onstedinck, die het aan Cornelis Anthonisz., den landrentmeester van Zutphen | |||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||
- op voorwaarde van afkoop der hoorigheid - verkocht had, van de hoorigheid; de vrijkoop geschiedde op 3 Mei 1558. De acten van overdracht van Groot- en Klein Onstedinck zijn niet gevonden; uit acten in het schepensignaat van Zutphen d.d. 8 Januari en 12 Maart 1558 blijkt evenwel, dat de vrijbrieven betaald werden door Cornelis Anthonisz., en dat deze aan Johan Onstedinck en diens vrouw Petronella het huis en goed Klein-Onstedinck in pacht gaf, en beloofde deze vrouw en haar kinderen te zullen vrijkoopen. De nieuwe eigenaar, Cornelis Anthonisz. van Steensel, is een belangrijk man geweest in de financieele administratie van den Achterhoek. Hij noemde zich ook Cornelis Anthonisz. van Schoonhoven, blijkbaar naar zijn geboorteplaats, werd in 1549 benoemd tot landrentmeester en hofrichter van Zutphen, en in 1550 tot rentmeester van den tol aldaar, in welke functies hij in 1564 werd opgevolgd door zijn schoonzoon Johan Garbrandsz. Van 1568-1570 was hij 's Konings rentmeester van de geconfisqueerde goederen van den graaf van den Bergh in het graafschap Bergh en in de hoogheid Wisch, waarin hij mede werd opgevolgd door zijn evengenoemden schoonzoon. Omstreeks 1570 is hij overleden. Hij was gehuwd met Aluthea (Luytgen) Straatmans Roelofsdr., die op 30 Januari 1571 als zijn weduwe voorkomtGa naar voetnoot1). Uit hun huwelijk waren 3 kinderen gesproten, nl. Cornelis, die in bovengenoemde acte van 30 Januari 1571 voorkomt, Geertruyd, dood in 1598, eerst gehuwd met Johan van Haersolte tot de Leemcule, weduwnaar van Gerritje van Holthe, drost van Ulft, gestorven in 1574, daarna, in 1583, met Andries Manrique. Het derde kind was Maria, eerst gehuwd met haars vaders opvolger Johan Garbrandsz., landrentmeester van 1564-1576, daarna met Johan Verwer. De verdeeling van het Onstein onder de beide Onstedinck's heeft al spoedig moeilijkheden opgeleverd, daar de juiste omvang van de beide gedeelten niet vaststond. Op 28 Februari 1559Ga naar voetnoot2) namelijk vroeg Cornelis Anthonisz. om verklaringen van Johan en Henrick Onstedinck en liet beslag leggen op het goed van Harmen Onstedinck in verband met de vraag, of het land van de mark van Vorden, aan laatstgenoemde verkocht, begrepen was onder den koop van Groot-Onstein door den eischer. Op 4 Mei 1564Ga naar voetnoot3) stelde hij met zijn vrouw de goederen Groot- en Klein Onstedinck tot onderpand voor een | |||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||
schuld van den rekenmeester Thomas Gramaye en diens vrouw Jacobmina Stalpaerts aan de onmondige kinderen van wijlen den maarschalk Johan van Wachtendonck. Zijn weduwe Aluthea Straetmans machtigde op 30 Januari 1571Ga naar voetnoot1) haar zoons Johan Garbrants en Cornelis Cornelisz. van Steensel om haar belangen waar te nemen. Het toeval wil, dat uit dezen tijd een zeer interessante beschrijving van den op het Onstein aanwezigen inboedel bewaard is gebleven. De Geuzenkapitein Gijsbert van Heerdt, door graaf Willem van den Bergh in 1572 aangesteld tot commandant van Bredevoort, bezondigde zich van tijd tot tijd aan het uitplunderen van Koningsgezinde personen en hun huizen. Zoo had hij ook het Onstein leeggehaald, waarover Johan van Haersolte en Johan Garbrandtsz. op 10 Maart 1573 een klacht indienden bij Jacob van Bronckhorst, heer van Anholt en pandheer van Bredevoort. Deze klacht, met bijgevoegden inventaris van de weggeroofde goederen, berust in het archief Anholt en is hierachter als bijlage afgedrukt. De in de vorige alinea vermelde borgstelling van 1564 voor Gramaye heeft voor de erfgenamen van Cornelis Anthonisz. onaangename gevolgen gehad. In 1597Ga naar voetnoot2) namelijk lieten Arnold en Johan van Wachtendonck, Keulsche ambtlieden te Kempen en Berg, beslag leggen op de goederen van Groot- en Klein Onstedinck, toebehoorende aan genoemde erfgenamen, ter zake van een sedert 24 jaar onbetaald gebleven losrente. Hiervan werd kennis gegeven aan Johan Varwer te Cleve en Andries Manrique te Keulen, wonende op de Nieuwmarkt aldaar, de schoonzoons van den borg. Blijkbaar was dus de zoon Cornelis toen al overleden. In 1599 eindigde het geding met een overwinning van de beide Wachtendonck's, en op 13 Juni van dit jaar verpachtten zij aan Pieter Voochtt van Weele en diens vrouw Tryne het Groot- en Klein Onstedinck voor een tijd van 6 jaar. Aleid Unstedinck, die in 1602Ga naar voetnoot3) aan het Hof te Arnhem requestreerde over het goed Unstedinck, zal een volgende pachtster geweest zijn. Het Onstein bleef niet lang in het bezit der Wachtendonck's. In 1619Ga naar voetnoot4) verkocht Anna Salome van Holthausen, de weduwe van Arnold van Wachtendonck zu Bruch, Groot- en Klein Onstedinck met daarop staande spijker en schuur aan het echtpaar Hartger van Hasselholt genaamd Stockheim en Sophia van Oldenneel ter Haer. | |||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||
Deze echtelieden hadden reeds in 1613 den eigendom weten te verwerven van het nabij het Onstein gelegen Burkhorster sump of Scheddekinkslach, afkomstig van jonker Rudolph van Raesfelt c.s.Ga naar voetnoot1) Ongetwijfeld zijn zij de bouwheeren geweest van het oudste gedeelte van het thans bestaande huis, op welks achterzijde de wapens Hasselholt en Van Oldenneel, met het jaartal 1630, uitgehouwen zijn. De nieuwe eigenaar was waarschijnlijk een zoon van den hopman Adam van Stockum, waldgraaf van Nymegen, en diens vrouw Elisabeth van WarinckhofGa naar voetnoot2). Hij was in 1613 en 1618 vendrig, in 1621 wacht- en ammunitiemeester te Bredevoort, in 1624 commissaris van de monstering aldaar, en komt ook voor als luitenant van den graaf van Stirum. Hij huwde te Deventer op 10 December 1605 met Sophia van Oldenneel tot de Haer, dochter van Macharis en Margaretha van Munster, en hertrouwde na haar dood (voor 1630) met Henrica Mechteld van Hoevel, weduwe Van HerteveltGa naar voetnoot3). Hij overleed 12/22 Mei 1638 en werd te Deventer begraven. Uit zijn eerste huwelijk werd een 7-tal kinderen geboren, met nameGa naar voetnoot4):
De Hasselholts hebben na den dood van Hartger een magescheid gesloten, waarin de beide Onsteins aan Macharis werden toegewezen. | |||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||
Na zijn kinderloozen dood ging zijn weduwe op 29 Augustus 1654Ga naar voetnoot1) met haars mans familie, zooals hierboven vermeld (behalve Adam, die blijkbaar reeds overleden was zonder afstammelingen) een magescheid aan, waarbij aan den broeder en de zusters de beide Onsteins werden toebedeeld, waartegenover de weduwe een hypotheek op deze goederen ontving. Deze bezwaring werd in December 1654 door Henrick van Westerholt, heer tot Hackfort, afgelost. Terzelfder tijdGa naar voetnoot2) liet Jonker Diederick van Oldenneel arrest doen op de goederen om daaruit de betaling te verkrijgen van een schuld, groot 3000 carolus' gulden, wegens in 1652 aan wijlen Macharis geleend geld. Jeremias van Valckenborch en Joest Herman van Hasselholt beloofden dit geld uit de verkooppenningen van de goederen te zullen voldoen. Op 11 Juli 1654 lieten ook eenige Duitsche kooplieden op grond van schulden wegens geleend geld beslag leggen. De weduwe van Macharis, die als hypotheekhoudster belanghebbende was, schijnt niet gekend geweest te zijn in de plannen tot publieken verkoop van haar onderpanden, want na de aankondiging daarvan, die blijkens de acte van 12 Augustus 1654 kort voor dien datum moet hebben plaatsgehad, protesteerde zij tegen alle daaruit voortvloeiende gevolgen. De andere erfgenamen namen op 16 Augustus ook hun maatregelen en wezen een procureur aan. Op 9 November 1654 beloofden Henrick van Westerholt, heer tot Hackfort, en zijn vrouw Alithea van Scherpenseel aan Jacob Boll 1000 gulden te zullen betalen en stelden daarvoor als onderpand het goed Onstienk. Kort voor dien tijd moet dus het Onstein c.a. aan den heer van Hackfort zijn overgegaan. Ook wijst hierop, dat de nieuwe heer van het Onstein in December van ditzelfde jaar de hypotheek, daarop gelegd ten behoeve van de weduwe van Macharis van Hasselholt, afloste. Een acte van overdracht is echter niet geregistreerd in het protocol van het Scholtambt Zutphen; waarschijnlijk heeft er voor gerichtelijke of executoriale verkoopen een afzonderlijk protocol bestaan, dat voor het Scholtambt (wel voor de stad) niet bewaard is gebleven. Henrick van Westerholt, een zoon van Borchard, heer van Hackfort en Entringen, en diens eerste vrouw Elisabeth van den Clooster, was geboren in 1590. Hij huwde in 1613 met Alithea van Scherpenseel, vrouwe van Scherpenseel en Peursum, die op 30 December 1658 overleed. | |||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||
Terwijl Hackfort op zijn oudsten zoon Borchard Willem vererfde, kwam het Onstein aan zijn tweeden zoon Conrad Goswin, heer van EmpeGa naar voetnoot1) en Baeck, die gehuwd was met Elisabeth Maria Catharina van Twickell. Dit echtpaar verbond de beide Onsteins en het Weveringh op 6 April 1672 voor een schuld van Diderick van Sweeten. Herhaalde malen is nog sprake van hypotheken op het Onstein, ook na den dood van Conrad Goswin, die voor 21 Maart 1689 overleed. Zijn weduwe, samen met haar dochter Wilhelmina Maria Margaretha en dezer echtgenoot Joan Adolph van Raesfelt, heer tot den Oostendorp, Ham en de Coppel, drost van het ambt Dulmen en overste in Munsterschen dienst, bezwaarden het goed in 1693Ga naar voetnoot2) en 1695; in 1700 nam Van Raesfelt opnieuw geld op onder hetzelfde verband en op het Weveringh. Al deze hypotheken werden tusschen 1699 en 1713 geroyeerd, waarschijnlijk met geld, verkregen door den verkoop van onroerend goed, waarvan de belangrijkste was de verkoop van de erven en goederen Weverinck, Groot- en Klein Onsteinck door Van Raesfelt aan Jan Evert ten Broeck, burgemeester van Zutphen, op 6 Februari 1710. Het mag een toeval heeten, dat deze overdracht ons bekend geworden is, aangezien het prothocol van het Scholtambt over 1697-1714 in de serie ontbreekt. Gelukkig is er in het Rechterlijk archief aanwezig een ‘Register over opdragten ende affectatiën van onroerende goederen in het scholtampt Zutphen’, loopende over de jaren 1696-1738, naar de buurschappen geordend, waarin bedoelde acte in uittreksel wordt medegedeeld. De nieuwe eigenaar Jan Evert ten Broeck was een vrijgezel van 52 jaar; hij overleed op 4 December 1714 onder Vorden, zeer waarschijnlijk op het Onstein, en heeft dus van zijn nieuw verworven bezitting, die hij, blijkens het jaartal 1711 op de lijst boven de voordeur, liet verbouwen, slechts enkele jaren genoten. Zijn universeele erfgename ab intestato was Maria Helena ten Broeck, de in 1678 geboren eenige dochter van zijn reeds in 1685 overleden ouderen broeder Enno Matthias, heer van de Wiersse, bij Helena de Lespaul. Zij huwde in 1709 met mr. Adriaan Balthasar Valck, burgemeester van Zutphen, geboren in 1668, en overleden in 1730. Hij testeerde te Zutphen 16 Augustus 1730, en overleed op den 27sten daarna, | |||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||
zijn geheele bezit nalatende aan zijn eenige dochter Susanna Johanna Louisa Everdina Valck en haar toen reeds geboren kinderen Willemina Cecilia, Jacoba Charlotta en Robbert Jacob van Heeckeren. Susanna Valck was namelijk, ruim 13(!) jaar oud, op 19 September 1724 te Zutphen in het huwelijk getreden met Ludolf Hendrik Burchard Sylvius van Heeckeren, heer tot Waliën, Kemnade en Kampherbeek, geboren te Zutphen 14 Juli 1696, en gestorven aldaar 7 November 1762. Hij was burgemeester van Groenlo, richter van Doesburg, gecommitteerde ter Staten-Generaal, bewindhebber der O.I. Compagnie, en gecommitteerde ter Admiraliteit van Friesland. Dit echtpaar maakte op 23 November 1730 zijn testament, elkander den lijftocht van al hun goederen vermakende. In dit testament worden alleen de leengoederen opgesomd, dus niet het Onstein, dat allodiaal was. Hoewel de boedelscheiding tusschen Ludolf van Heeckeren en zijn kinderen ons niet overgeleverd is, blijkt uit verschillende acten, dat het Onstein toebedeeld werd aan zijn jongste dochter Assuera Henriette van Heeckeren, gedoopt te Zutphen 9 October 1735, en overleden aldaar 6 Augustus 1759. Zij was volgens huwelijksvoorwaarden d.d. 6 Juni 1755, te Zutphen op 26 Juni van dat jaar gehuwd met Heilwig Derk van Lynden, geboren in 1737, de zoon van Carel van Lynden, heer van den Swanenburg bij Gendringen, en Mechteld van Lynden tot de Parck. Hij was heer van Onstein en van Landfort bij Gendringen, ambtsjonker van Brummen, ordinaris-raad in den Hove van Gelderland, richter van Arnhem en Veluwezoom, gecommitteerde in den Raad van State, en overleed op Landfort 14 April 1782. Reeds lang was hij toen echter geen eigenaar van het Onstein meer. Uit zijn huwelijk waren 3 kinderen gesproten, die allen jong overleden zijn. Zijn vrouw stierf kort na de geboorte van het laatste kind, nadat zij haar man op 5 Augustus 1759, dus den dag voor haar dood, de helft van haar goederen had vermaakt. De op grond van dit testament noodige boedelscheiding met de verwanten van Lynden's vrouw kwam op 9 December 1760 tot stand. Hierbij verkreeg hij in eigendom al het nagelaten meubilair en de juweelen, het huis ‘Onstein met zijn hoven, gragten, cingels, allées en verder getimmer’, waaronder behoorende Groot- en Klein Onstein, het land bij den Cranenberg en het Wevering, alles allodiaal goed, alsmede het vruchtgebruik van alle overige goederen. Evenals onder de vroegere bewoners bleek het Onstein voor Van Lynden een nuttig object voor bezwaring te zijn. Van 1760-1768 | |||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||
nam hij een 6-tal hypotheken op het goed, in totaal voor een bedrag van 15.000 carolus' gulden. In 1766 verkocht hij aan professor Johan Lulofs te Leiden de weide de Schuttemaete bij het Onstein, doch nam in ruil hiervoor terug de weide de Horst, behoorende onder het goed de Costede aan het Veld tegenover het Onstein, blijkbaar een afronding van het bezit. Waarschijnlijk heeft het afgelegen bezit voor Van Lynden niet voldoende waarde gehad en werden de schulden hem te machtig. Het werd in openbare veiling gebracht, die op 7 en 21 Augustus plaats had ten huize van Jan Kromhout, kastelein te Brummen. Er werd in 4 perceelen geveild, nl. het huis Onstein c.a., het Weveringh, het Slag (een ‘daghuurdersplaats’) en de Wientjesvoort. Het geheel werd afgemijnd op f 35.005 door en op 24 Augustus 1770 overgedragen aan Engelbertus Tiberius Haring van Harinxma thoe HeeghGa naar voetnoot1). Deze Friesche edelman uit den R.K. tak van zijn geslacht was geboren te Leeuwarden op 2 Juni 1740 als zoon van Martinus en Hester Lucia de Laignier. Hij huwde op 7 Februari 1768 te Wamel met Maria Gertrudis Louisa van Grotenhuis tot Veenhuis, die te Wamel op den Sterkenburg woonde en daar 15 November 1737 gedoopt was. Uit dit huwelijk werd slechts een zoontje in Mei 1770 geboren, dat enkele weken na zijn geboorte overleed. Na den dood van zijn vrouw, zij stierf op het Onstein 22 Februari 1772, hertrouwde Harinxma te Heino op 2 Augustus 1773 met Maria Ursula Sophia van Oldenneel, weduwe van Gerrit Ferdinand van Cammingha, geboren op den Heerenbrinck bij Heino op 6 Juli 1743 als dochter van Henricus Arnoldus en Margaretha Josina Maria Judoca van Oldenneel. Zij overleed op het Onstein 2 Mei 1835, dus vele jaren na haar man, die reeds op 8 Mei 1795 te Zwolle was begraven, en zal wel met belangstelling het familiewapen van haar verre verwante aan de achterzijde van haar huis bekeken hebben, vermoedelijk zonder eenig vermoeden, hoe dit er gekomen was! Uit haar tweede huwelijk had zij slechts een dochter, Hendrica Arnolda Maria Louisa, geboren op het Onstein en gedoopt te Cranenburg onder Vorden op 6 Juli 1774. Na den dood van Mevrouw Harinxma-van Grotenhuis had op 30 Juli 1772 een magescheid plaatsgevonden tusschen haar man en haar eigen familie, waarbij het Onstein, zooals door hem ten huwelijk ingebracht, aan Harinxma bleefGa naar voetnoot1). | |||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||
Harinxma heeft de laatste maanden van zijn leven waarschijnlijk niet veel rust gehad. De revolutie was in het land gekomen, en ook de anders zoo vreedzame Graafschap leed onder de gevolgen. Een teekenend voorval, waar ook het gebrek aan discipline van de in die buurt gelegerde troepen in gekenschetst wordt, vond in April 1795 op het Onstein plaats, dat wij, dank zij de medewerking van Mr. Staring van den Wildenborch, in de eigen woorden van den rentmeester Bergman hier kunnen weergeven: ‘... te Lochem ligt teegenswoordig zo 8 à 9 hondert man voetvolk in garnisoen, en daer word gezegt datse over een dag 2 à 3 weg zullen marseeren en dan ok de onzen, en die verders te Vorden hooren, of 't waar zal zijn zal den tijd leeren; by 't vertrek of liefer des zaevonts van te vooren zijn der een bende op 't Onstenk gekomen, die dronkent waaren, en de zelven niet op 't Huis willen hebben, trokken de brug op, en bender dan eenige dervan door de graf geswommen, en hebben daer voor 't grooste gedeelte waer zy by konden de glaesen ingeslaegen, en op 't Huis geschoote, en daer waern nog 2 officieren op 't Huis in kwartier geweest, maar hadden der, in die vurry (furie?), der niets aan kunnen doen. Zy hadden zig zelven moeten bergen, zo ik gehoord hebbe. Verders heb ik ter niet weer van gehoort, en dat volk is aprent ok weer op Borculo getrokken’Ga naar voetnoot1). Wij vermoeden, dat dit voorval de oorzaak was, dat Harinxma zijn landgoed verliet om, slechts enkele weken later (begin Mei), te Zwolle te sterven. Een half jaar later (22 November) was het bruiloft op het Onstein. De 21-jarige dochter des huizes trouwde met Ernestus Judocus Rudolphus van Grotenhuis, een tantezegger van de eerste vrouw haars vaders, een ‘koude neef’ dus, die haar, volgens de familietraditie, geschaakt had. Eenige jaren later, bij acte d.d. Zwolle 30 Maart 1802, droeg haar moeder aan haar dochter en schoonzoon het Onstein en haar overige goederen over, onder beding van levenslange inwoning en onderhoud. Zooals gezegd, overleed zij eerst in 1835 op het Onstein, en heeft dus wel ten volle van het haar toegezegde genoten. Ernst van Grotenhuis was door erfenissen van allerlei kanten (zijn moeder Van Euwsum, zijn grootmoeder De Breff, e.t.q.), een grootgrondbezitter van beteekenis geworden. Hij was heer van Onstein, Veenhuis (bij Twello), Liauckama (bij Sexbierum), Lulema- | |||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||
borg (bij Warfhuizen) en van Sterkenburg en Rouwenburg bij Wamel. Of de opvoeding van zijn groote gezin dan wel zijn zeer ruime levenswijze of verkeerd beheer oorzaak zijn geweest van zijn financieelen achteruitgang, een feit is het, dat hij, behalve het OnsteinGa naar voetnoot1), vrijwel al zijn bezittingen achtereenvolgens moest verkoopen of verlaten. In 1847 stierf hij op de Bult, een boerderij tegenover de Wientjesvoort, zijn weduwe eerst in 1861 te Arnhem. Hij woonde nog in 1835 met zijn gezin op het Onstein, en heeft het vermoedelijk afgestaan aan zijn dochter Marianna Ruberta Bernardina Antonia, bij haar huwelijk, op 29 Augustus 1839 te Vorden geslotenGa naar voetnoot2), met Abraham Adriaan Stoop, een in 1818 te Ridderkerk geboren en zeer gefortuneerde spruit van het bekende Dordtsche geslacht van dien naam, en de stichter van den Roomsch-Katholieken tak van zijn familie, thans ten deele in den Nederlandschen adel verheven. Mevrouw Stoop-van Grotenhuis overleed den 20. April 1848 op het Onstein, het goed werd bij acte van scheiding d.d. 10 Januari 1849 aan haar weduwnaar toegewezen, op grond van haar testament, op haar huwelijksdag voor notaris J.J. de Raadt te Vorden verleden. Wellicht in verband met de noodige uitkeeringen aan zijn kinderen had Stoop in 1849 het Onstein verbonden voor een schuld van f 34.000 aan Mr. A.H.P. Hubert, heer van de Cloese, Langen en Diepenbroek, en bewoner van de Cloese. Wegens het niet-voldoen aan de verplichtingen ging Mr. Hubert in 1852 tot executie over. Verkocht werd volgens de omschrijving in de notariëele acte, gepasseerd voor notaris J.L.J. Marin te Lochem d.d. 11 Juni 1852: a. Het goed Onstein, bestaande uit een kapitaal heerenhuis, twee afzonderlijke bouwhuizen en andere bijgebouwen en landerijen, het Groot-Onstein, ‘thans’ tot 2 arbeiderswoningen ingericht, het boerenhuis Klein-Onstein met annexe woning voor den jager, het plaatsje Denneveld en het plaatsje Westerveld, ook wel de Leeuw genaamd, alles onmiddellijk aan elkander gelegen in de buurschap Linde, tezamen groot ruim 82 bunders. b. Het goed Groot-Weverinck, groot ruim 27 bunder. c. De katerstede Klein-Weverinck, aan den straatweg gelegen. | |||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||
d. Een stuk weiland aan de Hissinkbeek over het Onstein, (thans genaamd Platte weide) groot ruim 2 bunder. e. Een weiland groot ruim 3 bunder (thans de Hont). f. Een stuk bouwland, groot ruim 1 bunder (thans Kerkekamp). Deze 6 perceelen werden afzonderlijk en in generale massa geveild, met recht van naasting voor den kooper van het opgaande hout; zij werden gegund aan Jhr. Alexander Amandus Josephus Canisius van der Heyden van Doornenburg, wonende te Warnsveld op het Blek, voor een som van ruim f 54.000. Hij naastte tevens de boomen voor een bedrag van ruim f 2000. Op dienzelfden dag verkocht Stoop, mede namens zijn onmondige kinderen, bij openbare veiling aan Jhr. van der Heyden een 6-tal perceelen, waaronder de Nieuwenoord en het Onsteinslag, samen groot ongeveer 32 bunder, in de onmiddellijke nabijheid van het Onstein gelegen, voor een kleine f 6000. In 1857 werd het bezit uitgebreid met eenige perceelen, groot tezamen 16 bunder, van het erf Groot-Hellinger aan den straatweg Zutphen - Winterswijk, recht ten Noorden van het Onstein, afkomstig van de familie Van Hamel op het Groot-Venhorstink onder Vorden. De nieuwe eigenaar heeft het huis met zijn tweede echtgenoote Theresia von Motzfeldt bewoond tot in het jaar 1864, toen hij door het overlijden van zijn ouderen broeder Joannes Nepomucenus het ouderlijk huis Suideras onder Warnsveld verkreeg, en dit als de 4de baron van der Heyden ging bewonen. Hij overleed op het Suideras op 1 September 1879, zijn derde echtgenoote Joanna Maria barones van Voorst tot Voorst werd vrouwe van het Onstein, dat zij in 1900 aan haar eenigen zoon, den tegenwoordigen bewoner A.E.C.C. baron van der Heyden van Doornenburg, bij diens huwelijk ter bewoning gaf. Na haar overlijden werd bij acte van 19 Mei 1934 het Onstein, thans circa 170 H.A. groot, aan den bewoner toebedeeld.
Het tegenwoordige kasteel vertoont in de kelderverdieping nog den ouden oorsprong uit den tijd der Hasselholts. Daar ook vindt men, aan de achterzijde, den reeds besproken wapensteen, met het jaartal 1630. In 1711 vond een verbouwing plaats door den nieuwen eigenaar Jan Evert ten Broek, die dit jaartal op de lijst boven de voordeur deed plaatsen. In 1925 is het huis, onder leiding van den architect Dorst in Ruurlo, sterk gewijzigd. Het werd van een nieuw dak en een aan- | |||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||
gebouwden toren - die tevoren reeds in aanleg aanwezig was - voorzien. Boven het rijke fronton werd een klokketorentje gebouwd, in het dak werden twee dakvensters aangebracht. Het huis, dat door water omringd is, bezit een tweetal bouwhuizen, ter weerszijden van het voorplein gelegen. Dit voorplein, met de bouwhuizen en den tuin achter het huis, is weder omringd door een gracht, die gevoed wordt door de Hissinkbeek. De hoeven Groot- en Klein Onstein liggen aan de Zuidwestzijde van het huis, buiten het grachtencomplex. | |||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||
Bijlage.Edel und wolgeborner Edelher her. Neffens dienstlicher erbeidonghe unses (wattan geringes) vermoegentz kunnen wy u Edelheitt guitlicher dienstlicher meynnonghe unvermeldt niit laeten, welcher gestaldt hirbefoerens Gisbert van Heerde, by tidhen dern Goesen aldair tho Bredefoertt Droste gewest mach siin, sich hefft moetwillichlicken gelusten laeten und hefft van und uyt unser behuyse, genompt Unstedinck, in den kerspel vann Vurden gelegen, diese nhabeschreven partes van huyssraett und ingedompte gehaelt und laeten haelen und op datt voirs. u Edelheitt pandthuyss Bredefoertt brengen und foeren laeten, und aldair inbehaelt yss. Dairomb gelangt ahn u Edelheitt unse ganss dienstliche bitt und flitzich beger, dieselvige u Edelheitt gelyven woll, dieselvige hirby geschreven partes van huyssraett gunstlichen unss folgen und wedderomb genieten laeten. Wollen wy einen man, diewelcke datselvighe kent und wettenschap hefft (umb halen tho laeten) aversenden; watt wy dess genieten und unss vertroesten sollen moegen, eyn trostlighe thoeverlettighe schriftliche antwordt hiirby dienstlichen begerende ind wirr ider tidt tsampt und besonder thoe verschulden unss beflitigen willen. Myt befelonghe dess Almechtigen, die u Edelh. gelucksalichlicken tho regiren friste. Datum Ulfft den Xden Martii XVCLXXIII.
Euwere Edelheit dienstwillighe Joehann vann Haersolthe, drost thoe Oelfft. Johan Garbrants, Landrentmr. generael der Graefschap Zutphen.
In den irsten II beddestedeken ader ledicanten, Noch III taeffelen, twe kleynen, eyn dubbelde, Noch II trysoren ader bufetten, Noch etzlicke groene kussens, Noch etzlicke bancken van wagenschaott myt etzlicke schaebellen und ander stoelen myt allerley huissraett.
Dem Edelen und Wolgeboren Jacobo van Brunckhorst und Baethenburgh, her thott Anhoelt und pandtheer tho Bredefoertt etc., unseren Edelen lieven heren thoe Bredefoertt. Fürst. Salm Salmsches Archiv in Anholt. |
|