Bijdragen en mededeelingen. Gelre, Vereeniging tot Beoefening van Geldersche Geschiedenis, Oudheidkunde en Recht. Deel 44
(1941)– [tijdschrift] Bijdragen en mededeelingen. Gelre, Vereeniging tot Beoefening van Geldersche Geschiedenis, Oudheidkunde en Recht– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 65]
| |||||||||||||||
De plooierijen te Wageningen
| |||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||
te deelen. Bij het privilegie van 12 Juni 1263, waarbij aan Wageningen stedelijke rechten werden toegekend, was bepaald, dat de stad zou worden geregeerd door een raad, bestaande uit 12 schepenen. Deze raad of magistraat bestond later uit 2 burgemeesteren en 10 schepenen. Dit college vulde zich zelf aan. De invloed van de burgerij op het bestuur was zeer gering. Feitelijk is mij hiervan slechts één voorbeeld bekend. In het ‘Regiester offt signatuer’ van Wageningen van 1558-1628, fol. 44 lezen wij het volgende:
(Voorjaar 1578). ‘Compareerden in den raithuyse voir den Ers. Raith deser stadt na voirgedane kerckensprake oder publicatie die alinge gemeinte ende burgeren deser stadt ende hebn in anschouw deser geferlicken tyden, oms (= om) en (= een) Ers. Raith een weinich van hueren last tho releveren, geordineert ende geauthoriseert twelf burgeren, als myt namen Jorden van der Lauwyck, Henrick Eck, Jacob van Estrick, Peter Neuyen, Derck van Brienen, Peter Zuyrmont, Derck Zuyrmont, Anthonis Mom, Ghiesbert Alerss., Aryen van Daetzelert, Arnt Berntss. en Zweer van Essen, gevende denzelvigen burgeren ende twelleffen absolute macht van huerentwegen in alle saecken, der Republic ende welvartte alhier belangende, myt en Ers. Raith te consuleren, raitsplegen, sluyten ende concluderen, ratificerende 't selvighe ende approberende, gelovende sulcx sonder contradictie t'achtervolgen, gelovende diezelvige oick alinge schadeloes te halden ende desenthalven te quiteren’Ga naar voetnoot1).
De strekking van dit niet onbelangrijke stuk was mij eerst niet geheel duidelijk. Aanvankelijk heb ik gedacht, dat het hier een tijdelijken maatregel gold en dat men in de hierbij optredende gemeente een college van gemeenslieden had te zienGa naar voetnoot2). Bij nader inzien ben ik echter tot de overtuiging gekomen, dat hierbij wel degelijk sprake is van de instelling van gemeenslieden. Immers vóór 1578 heb ik nooit een spoor van een dergelijk college gevonden, maar kort na dien datum komt het te Wageningen voor, want in een ordonnantie op de accijnsen van de wijnen en de bieren van 4 Februari 1583 (Gerichtboick Wageningen 1556-1589, fol. 332 vso.) wordt het vermeld. ‘Is by den schepenen und gecorene gemeinsluyden eendrachtelick geresolveert und gesloten’ luidt het in den aanhef. Vermoedelijk spoedig daarna is deze vertegenwoordiging in onbruik geraakt, want wij hooren er sedert niet meer van. Toen de burgerij | |||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||
in 1703 het college in eere wilde herstellen, wenschte de richter eerst het bewijs geleverd te zien, dat het er vroeger geweest was, maar de burgerij kon dit niet en antwoordde slechts met algemeenheden, het bewijs, dat men het bestaan toen al totaal vergeten was. Opgemerkt moet nog worden, dat in 1672, nadat de magistraat bij de nadering der Franschen de wijk naar Holland had genomen, door de burgerij een stedelijke regeering is aangesteld, waarnaast een college van gemeenslieden fungeerde. Deze regenten zijn, hoewel ze zich voor de stad verdienstelijk hebben gemaakt, in 1674 zonder meer ter zijde gesteld. De ontstemming, die toen onder de burgerij tot uiting kwam, heeft geleid tot heftige onlustenGa naar voetnoot1). Later zou men zich op dit precedent beroepen. In het regeeringsreglement van 1675 werd bepaald, dat de magistraat zou bestaan uit acht personen, nl. twee burgemeesters en 6 schepenen. In het stadhouderlooze tijdperk was dit getal wisselende. De plooierijen te Wageningen zijn begin 1703 begonnen. Dit is betrekkelijk laat, doch men dient niet te vergeten, dat de beweging niet in Wageningen zijn oorsprong heeft genomen, doch dat men daar slechts het elders gegeven voorbeeld heeft gevolgd. Op 2 Februari 1703 dan kwamen een groot aantal burgers en inwoners (226) te samen, om te overleggen, wat er gedaan moest worden. Overwegende, dat na de vlucht van den magistraat in 1672 met onderling goedvinden een andere magistraat en tevens een college van gemeenslieden waren gekozen, die echter in 1674 hadden moeten plaats maken voor een regeering, aangesteld door den Stadhouder, zonder gemeenslieden ‘die oock aparentelijck lange voor den jare 1672 uytgestorven waren’, waren de aanwezigen van meening, dat de burgers, die in geen zaken van financiën, politie en justitie waren gekend, daardoor in hun rechten en privilegiën verkort waren. Daarom besloot men, te gelegener tijd te zullen overgaan tot het verkiezen van 12 burgergemeenslieden, bekwame en eerlijke mannen, die er voor zouden hebben te zorgen, dat de rechten en privilegiën der stad gedrukt of bekend werden, en ook, dat deze voortaan nageleefd zouden worden. Tot uitvoering waarvan de aanwezigen elkander trouw en bijstand beloofden. Hoewel daarvan geen aanteekeningen in het gemeente-archief zijn gevonden, mag men aannemen, dat de burgerij de verder te nemen maatregelen toevertrouwde aan gecommitteerden, gekozen door | |||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||
de drie ambachtsgilden, de twee schutterijen en de burgerij zelf, uit elk drie. Dit college komt later voor als de ‘Achtien’. Kort na de bijeenkomst van 2 Februari is een nominatie gemaakt van 48 burgers, waaruit de gemeenslieden moesten worden gekozen, en een van 28 personen, waaruit de nieuwe magistraat zou benoemd worden. Op 17 Februari zijn de volgende personen tot gemeensman gekozen, t.w.: Anthony van der Horst, Reynier van Schuylenborgh, Bartholt Schaets, Gerrit Schaets, Jacob Oliven, Gerrits van Ede, Bartholt van Stralen, Willem Gerrits van Campen, Jan Aelders, Jan van Roeckelt, Adriaen Lamerts en Brant Brants. Op 24 d.a.v. werden tot leden van den nieuwen magistraat benoemd Bartholt Schaets, Reynier van Schuylenborgh, Gijsbert van Issum, Cornelis van Amerongen, Gerrits van Ede, Jan van der Horst, Anthony van der Horst en Jacob Oliven. Zooals men ziet, waren onder de 8 leden van den nieuwen magistraat niet minder dan 5 der pas gekozen gemeenslieden, waarvoor later andere benoemd zijn. Alvorens de nieuwe regeering te kiezen, is de oude uit zijn bediening ontzet. De akte, waarbij dit geschiedde, luidt aldus:
‘Wy gildtmeesters, schutmeesters en gecommitteerden, representerende de samentlycke borgery en inwoonders der stadt en schependom Wageningen, doen te weten, dat wy, hebbende geconsidereert, dat door de doodt van den Coninck van Engelandt als erfstadthouder van Gelderlandt glorieuser gedachtenis, het recht van borgemeesteren en schepenen, dewelcke van hoogstgemelte erfstadthouder in die stadt sijn aengestelt geweest, sonder daervan continuatie ontfangen gehadt te hebben van diegene, dewelcke recht, om deselve in dese stadt te geven, hadden, is geëxtingueert; dat oock de voors. regenten de gildens, schutteryen, borgeren en inwoonders der voorn. stadt en schependom hebben onthouden het genot van hare rechten en privilegiën, en oock deselve boven hare rechten en privilegiën hebben beswaert in het disponeren by sich selfs over alderhande sware saecken, over welcke te disponeren, anders als met de gemeensluyden, deselve is verboden by de privilegiën; dat oock de gildens en schutteryen byna in alle hare rechten en privilegiën sijn vernadeelt, ende dat oock lestelijck in den afgelopen jare 1702 deselve regenten deser stadt tegen deser stadts bondgenoten in de steden Nymegen, Thiel en Bommel tot nadeel van derselver privilegiën, dewelcke sijn meerendeel conform met deser stadts privilegiën, hebben helpen bevorderen het bekende gebruyck der militie, sonder toedoen ofte consent van dese stadts borgeren ofte gildtmeesters, wy gildens, | |||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||
schutbroeders, borgeren en inwoonders voorn. om de voorschreven en meer andre redenen hebben verclaert en verclaren by desen, dat de regeringe van de voorn. borgemeesteren en schepenen met het ophouden van de commissie van hoogstgemelte erfstadthouder al op den eersten Augusti in den voorleden jare 1702 is geëyndigt geweest en voor alsnu geëyndigt blijft, daermede de personen van de voornoemde borgemeesteren en schepenen versoeckende, ten reguarde van de toekomende regeringe der voors. stadt sich selfs te willen onthouden, en by difficulteringe haer daervan ontslaende, met bekentmaeckinge aen de voorn. ontslagene borgemeesteren en schepenen, dat syluyden na desen van alle actie van regeringe in, over en van wegen dese stadt sich sullen onthouden. In oirconde der waerheyt hebben wy gildens, borgeren en inwoonders deser stadt en schependom dese met onderteyckeningh van onse hoofden en gecommitteerdens gedaen op den 24. Februarii 1703’Ga naar voetnoot1).
Nadat aldus, zij het op wat revolutionnaire wijze, orde op de zaken was gesteld, zond de nieuwe magistraat een bode naar den richter met het verzoek om over te komen en de nieuwe regeering in den eed te nemen. Men kwam hiermede echter bij den duivel te biecht, want de richter - dit was Lambert Jan Beernt Bentinck tot den Brielert - was de oude plooi van harte toegedaan, zooals hierna zal blijken. Hij weigerde dan ook om aan het verzoek te voldoen, begeerende eerst de qualificatie van de gemeenslieden te zien. Op 27 Februari togen de gemeenslieden Jan van Roekelt en Jan Alertsen naar den huize Brielert (bij Barneveld) om deze te toonen. Bij hun terugkeer rapporteerden zij aan hun medeleden, dat zij de akten, waarover hierboven is gesproken, hadden getoond, maar dat de richter daarmede niet tevreden was en een verklaring had geëischt, waaruit zou blijken, dat er vroeger gemeenslieden waren geweest. Had de richter voet bij stuk gehouden, zoo zou men in een impasse zijn geraakt. Gelukkig voor de nieuwe plooi gebeurde dit niet, want den 28. Februari beloofde de richter over te komen, als er landdag te Nymegen zou zijn. Al is het niet twijfelachtig, dat hij dit antwoord gaf om tijd te winnen, toch zal hij zijn verzet niet hebben kunnen of durven volhouden. Daarvan blijkt ook niets. Kort hierna ontstonden reeds geschillen. Op 18 April 1703 besloot de magistraat met de beëediging van de nieuwe gemeenslieden (er waren 5 gemeenslieden in den magistraat gekozen) te wachten tot de geschillen tusschen gemeenslieden en de ‘achthiene’ zouden | |||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||
zijn opgelost. Waarover deze geschillen liepen is mij niet gebleken. Op 10 Mei 1703 had de beëediging plaats, 4 Juni 1703 kwam een verzoek binnen van gemeenslieden om visie te hebben van de stads privilegiën. Besloten werd, dit op 8 Juni te stellen. Het was er verre van, dat de oude plooi zonder meer zou berusten in de in haar oogen onwettige afzetting der regenten. Spoedig daarna is zij reeds begonnen, tegen den nieuwen stand van zaken te intrigeeren. In den nacht van 6 op 7 Juli 1703 pleegden zij den aanslag op het nieuwe bewind, aan welks voorbereiding verscheiden weken waren besteed. De gebeurtenissen, welke toen zijn voorgevallen, kennen wij uit een pamflet, getiteld ‘Omstandig en niet min waerachtigh Verhael van het gepasseerde in dien verfoeyelycken Oproer verweckt door de ontslage en afgesette Magistraets-Persoonen der Stadt Wageningen. Te Nymegen by Sweerus van Goor, Boeckdrucker in de Smitsstraet. 1703.’ Dit pamflet was tot voor kort onbekend. Een exemplaar werd ontdekt in het Archief van het Huis Bergh en door Dr. S.P. Haak gepubliceerd in de Bijdr. en Meded. ‘Gelre’, dl. XXXI, blz. 225. Het heeft geen datum en werd door Dr. Haak gesteld op 1705. Ten onrechte evenwel. Want hetzelfde stuk komt ook voor in het oud-archief van Harderwijk (Inv. no. 1323), hier echter met vermelding van drukker en het jaar van uitgave. De gebeurtenissen, zooals die in het ‘Verhael’ worden beschreven, komen in hoofdzaak hierop neer: Reeds kort na hun afzetting zijn de oude regenten gaan conspireeren. De nacht van 6 op 7 Juli was voor de uitvoering van hun plannen gekozen. Op den avond van 6 Juli kwamen zij ten huize van Willem Jordens bijeen. Nadat zij zich door middel van sterken drank moed hadden ingedronken, rukten zij even na middernacht onder leiding van Arent van Lawick uit. Een kleine groep, waaronder de richter Bentinck, scheidde zich af en begaf zich naar het huis van den cipier van het raadhuis, wien zij onder bedreiging met den dood dwongen, de sleutels over te geven. Het raadhuis werd om een uur 's nachts bezet, waarna men zich in en voor het gebouw versterkte, terwijl men den tijd kortte met het molesteeren van de, zeker niet overtalrijke, voorbijgangers. Vermoedelijk verkeerde men in de meening, dat het meerendeel der burgers den volgenden dag hun partij zou kiezen. Dit kwam echter anders uit. Tegen den morgen deden de magistraat en de gemeenslieden de schutterijen en de ‘Jonge Manschap’ - een uit de burgerij gevormd gewapend corps - onder de wapenen komen en het raadhuis omsingelen. Nadat de toegangen waren bezet, werden de oproer- | |||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||
lingen gesommeerd, het gebouw te ontruimen, wilden zij niet allen doodgeschoten worden. Ziende, dat het ernst werd, en de medestanders zich niet roerden, vluchtten de opstandelingen hals over kop, waarna de regeering het stadhuis weder in bezit nam. Hiermede eindigde deze operette-vertooning, waarbij geen slachtoffers te betreuren vielen, om de eenvoudige reden, dat geen van beide partijen den moed had, een schot te lossen. De ‘onsterfelycke lof en roem’, welke de burgerij zich bij deze gelegenheid zou hebben verworven, bestaat dan ook alleen in de verbeelding van den schrijver van het pamflet. Tot een vervolging van de oproermakers is het zelfs niet gekomen. Wel verscheen er een publicatie van den magistraat, waarin zij werd aangekondigd en verder, dat men bezig was de ‘complicen’ te ontdekken. Maar dit was uitsluitend voor het gebruik van de massa bestemd. Immers, men kende de schuldigen zeer goed, maar durfde ze niet aan. Het sterkste bewijs is wel de houding jegens den richter. Deze, die tot de aanvoerders had behoord, bleef ongemoeid, en in de ongestoorde uitoefening van zijn functie! De muiterij had echter een ander gevolg en wel, dat de magistraat, om zich te kunnen handhaven, gedwongen werd, meer dan goed was voor zijn prestige, den steun te zoeken van de burgerij. Deze, die de zwakheid van de regeering zeer goed inzag, werd des te stoutmoediger in haar eischen. Op denzelfden dag, dat het oproer bedwongen werd, leverden de gemeenslieden bij den magistraat een remonstrantie in, houdende de namen van degenen, die wegens hun deelname aan het jongste oproer vervolgd dienden te worden. Voorts een aantal punten, die ten opzichte van het bestuur der stad zouden in acht genomen dienen te worden. Deze luiden als volgt:
| |||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||
Hierna wordt het rustiger, niet alleen in Wageningen, maar in de geheele provincie. Men hoort nog wel van kleine geschillen, maar van veel beteekenis is het niet. De strijd ging thans in Wageningen hoofdzakelijk over de vraag, hoe groot de invloed zou zijn, die de burgerij door de gemeenslieden op het bestuur zou kunnen uitoefenen. Haar eischen hebben wij reeds eenigermate leeren kennen. Dat er terdege rekening mede werd gehouden, leert het Reglement op de regeering der stad Wageningen, dat op 1 December 1704 werd opgesteld door gecommitteerden uit den magistraat en de gemeente. Het bevindt zich, behoorlijk onderteekend, in den bundel ‘Ordonnantien’ (Inv. no. 217) in het gemeente-archief, en bestaat uit 38 artikelen. Het is in zeer democratischen geest gesteld maar nooit in werking getreden, vermoedelijk juist om die reden. Naar alle waarschijnlijkheid is het op initiatief van gemeenslieden opgesteld, maar stuitte de invoering af op de oppositie in den magistraat. De burgerij liet echter niet af. In het resolutieboek van den magistraat vinden wij het volgende opgeteekend, dat een helder licht werpt op de verhoudingen:
27 Jan. 1705. ‘Sijn binnengestaen als gecommitteerden Huybert Deys... (enz.) uyt de gilden, schutteryen en borgerye. En hebben voorgestelt off de Heeren gesint waren, die articulen, by haer over te leggen, die te teekenen, daerop verwagtende cattegoris antwoord van ja off neen. Heeft de Heer praesident voorgehouden om een uytstel te mogen hebben tot de komst van de borgermr. Johan van der Horst, | |||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||
die van de morgen nae Arnhem is gegaen. Hebben deselve geen uytstel willen toestaen, dogh souden een weynigh tijts voor op de galerye gaen en afwachten, wat resolutie, dogh niet lange. Dat Huybert Deys gevraegt off gesegt heeft tegens de praesident: ick sal Uw hooft voor hooft vraegen, wat segt gy; dat de praesident seyde: laet ons malkanderen nogh eens spreeken, ik sal de omvraege wel doen aen ons college. Noch nader binnengekomen Johan van der Horst en Evert van Brummen. Sijn lestelyck de gecommitteerden en 't college van den Magistraet vergeleeken:’ ‘Op continuele en perseverante instantien van verscheyde personen, haer noemende gecommitteerden uyt de gilden, schutterye en borgerye raekende 't aennemen der overgelegde articulen aen 't collegie van de magistraet, geïntituleert Project-reglement over de regeeringe, hebben Haer Ed. en Achtb., by sooverre het de positive wille van de gildens, schutterye en borgerye is, als voorgegeven wordt, naer voorgaende iterative betuyginge van dat deselve waeren strydende tegens 't aenvaerdinge van haere bedieninge etc., dogh haer ten hoogsten laetende gelegen sijn aen 't welwesen van de regering, ruste van de goede ingesetenen, alsmeede vresende, dat schadelyke gevolgen hieruyt mochten komen t'ontstaen, en geen uytstel tot beraedt hebbende konnen verkrijgen, en lestelyck die gementioneerde overgeleverde articulen aengenomen, om deselve sooverre mogelijck of doendelijck 'tachtervolgen en nae te komen. Aldus gedaen en geresumeert voor de middagh omtrent half twaelve.’ ‘Op de continuele en perseverante instantien van de gecommitteerde uyt de gilden, schutteryen en borgeryen raekende het aennemen der overgeleyde articulen, geïntituleert Project-reglement over de regeringe aan 't collegie van de Magistraet, soo hebben Haer Ed. en Achtb. hetselve geaccordeert, aengenomen en belooft te achtervolgen en nae te komen. (Circa vesperam hora septima praesentibus omnibus excepto Horst)’.
Dit ‘Project of Reglement over de Regeeringe der stadt Wageningen, gedruckt tot Arnhem by de weduwe de Haes... Anno 1705’, werd vastgesteld op 4 Februari 1705 door den magistraat en gecommitteerden uit de gemeenslieden, de St. Jorisschutterij en de drie ambachtsgilden (de gecommitteerden uit de St. Antonisschutterij schitterden door afwezigheid). Het bestaat, evenals het niet ingevoerde reglement van 1704, uit 38 artikelen. Hoewel het aan de | |||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||
burgerij aanzienlijken invloed toekent, gaat het iets minder ver. De belangrijkste verandering is wel, dat de keuze van den magistraat voor het leven in feite hersteld werd. De voornaamste inhoud is deze: De stad wordt geregeerd door twee colleges, t.w. 1. de magistraat en 2. het college van gezworen gemeenslieden en gecommitteerden van de gilden en schutterijen. De magistraat bestaat uit 8 leden, te verkiezen op 1 Augustus 1705 voor den tijd van 3 jaren. Bij plichtsverzuim worden zij uit hun ambt ontzet door gemeenslieden c.s.; anders blijven zij, ook na afloop van dien termijn, in functie. De leden moeten behooren tot de notabelste en gekwalificeerdste personen, van de gereformeerde religie zijn en 5 jaren burger der stad. Bij vacatures in het college staat de nominatie van een dubbeltal aan gecommitteerden uit gemeenslieden c.s., de verkiezing aan den magistraat. Het college van gemeenslieden is samengesteld uit 12 leden, gekozen uit de gilden, burgerij en schutterijen. Zij blijven, behoudens plichtsverzuim, in functie. Bij vacatures staat de nominatie van een dubbeltal aan gecommitteerden uit de gilden en schutterijen, de verkiezing aan gemeenslieden. De vereischten zijn als die voor den magistraat. Ieder gilde en schutterij kiest bovendien een gecommitteerde, die telkens voor één jaar, nevens gemeenslieden, zitting en stem hebben. Gecommitteerden van gemeenslieden wonen de zittingen van den magistraat bij. Gemeenslieden hebben stem bij het vergeven van de stadsambten. Zij teekenen met den magistraat de ordonnanties van betaling op den stadsrentmeester en hooren mede diens rekening af. Geen burger wordt aan den lijve gestraft zonder hun voorkennis. Hun toestemming is noodig in zaken betreffende het gemeene land. Ook bij het vervreemden van stedelijke eigendommen en renten en kwijtschelding van stadsinkomsten is hun bewilliging vereischt. Het verpachten van de stedelijke belastingen, het omslaan van lasten, geschiedt ten overstaan van hun gecommitteerden. Zij nemen kennis van de punten voor vergaderingen van de Landschap en het Kwartier en ontvangen van het daar verhandelde rapport. Kortom, in vrijwel alle zaken van bestuur hebben zij zegging.
De hernieuwde beroeringen in Gelderland in 1707 ontstonden in het kwartier van Veluwe. De aanleiding er toe was de kwestie over het al of niet toelaten van den Frieschen stadhouder in den Raad van State, welke door Friesland gewenscht, maar door Holland | |||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||
en enkele andere provincies werd tegengewerkt. In Juli moest deze zaak ook in Gelderland besproken worden. Op een kwartiersvergadering van Veluwe werd op 6 Juli de seclusie met meerderheid van stemmen uitgesproken. Het besluit werd aangenomen door de Steden en één lid van de Ridderschap. De overige leden der Ridderschap stemden tegen. De gecommitteerden van Wageningen waren verdeeld, maar werden door de gezworen gemeente aldaar bewogen tot het stemmen met de steden. De tegenstelling tusschen den magistraat van Wageningen en de gemeente, die hierbij aan het licht trad, en een van de voornaamste oorzaken is van de betreurenswaardige gebeurtenissen, die kort daarna plaats grepen, dagteekende niet van vandaag of gisteren. Zij bestond reeds veel vroeger, zooals blijkt uit de hierboven medegedeelde resolutie van 27 Januari 1705, waarbij het nieuwe regeeringsreglement voor de stad was ingevoerd. De tegenzin van den magistraat, die zich daarbij openbaarde tegen het democratisch drijven der gemeente, is daarna nog veel sterker geworden. Het meeste was dit het geval bij het lid van den magistraat Dr. Johan van der Horst, de leider der reactie, van wien uitlatingen bewaard zijn gebleven, die in dat opzicht niet den minsten twijfel overlaten. Werden deze gevoelens in de andere steden van het kwartier gedeeld? Men zou het meenen op te maken uit de associatie tusschen de gemeenslieden der 5 steden van het kwartier tot instandhouding van de bestaande regeering en van de nieuwe regeeringsreglementen, het bewijs, dat men deze bedreigd achtte. De verkoeling in de verhouding tusschen de 4 kleine steden en Arnhem, waarvan Dr. Haak spreekt, maar waarvoor hij geen oorzaak aangeeft, had wellicht dezelfde oorzaak. Arnhem was immers het bolwerk van de nieuwe richtingGa naar voetnoot1). De bestaande tegenstellingen kwamen opnieuw tot uiting op den kwartiersdag van 3 en 4 October, waar Arnhem eenige ambten wilde vergeven, terwijl de Ridderschap en de 4 kleine steden de benoeming wilden uitstellen tot den volgenden landdag. Arnhem dreef zijn zin door met behulp van 2 leden der Ridderschap. De andere leden en de 4 steden, die voor uitstel waren geweest, protesteerden tegen deze benoemingen bij het Hof. Arnhem besloot vervolgens op 8 October om een commissie naar de kleine steden te zenden, welke zou trachten, hun stem te winnen. Op 10 October arriveerde | |||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||
deze in Wageningen, waar een deel van den magistraat en het grootste gedeelte van de gemeente op de hand van Arnhem was. Deze commissie heeft te Wageningen buiten den magistraat om met de gemeenslieden onderhandeld. Op deze bijeenkomst heeft men gecommitteerden benoemd naar de andere steden, wier commissiebrief men den magistraat wilde dwingen, met het stadszegel te bekrachtigen. Dit was te erg! De 4 leden van den magistraat, die op den kwartiersdag van 3 en 4 October tegen Arnhem gestemd hadden, n.l. de burgemeesters Dr. Johan van der Horst en Bartholt Schaets, en de schepenen Gerrits van Ede en Anthony van der Horst, gingen na het vertrek der Arnhemsche commissie over tot een tegenzet. Onder protest van hun collega's riepen zij namelijk denzelfden dag tegen 4 uren de gilden en schutterijen in vergadering bijeen, daarbij er voor zorgende, dat hun tegenstanders in die lichamen van alles onkundig bleven. Deze waren dan ook meerendeels afwezig; 2 gilden en de helft van de St. Jorisschutterij, dus de helft van de bestaande gilden, hebben aan het daar genomen besluit niet medegewerkt. Op die vergadering nu hebben de 4 genoemde heeren weten te bereiken, dat het geheele college van gemeenslieden, zonder zelfs gehoord te zijn, is afgezet, waarna 's avonds nieuwe gemeenslieden zijn aangesteld, (die om 11 uren v.m. van den volgenden dag beëedigd zijn) onder protest van de afgezette gemeenslieden. Deze lieten het niet bij dit protest. Van meening, dat dit alles in strijd was met het regeerings-reglement en dat ten duidelijkste bleek, dat het de toeleg was van de 4 heeren, om de gemeente den voet op den nek te zetten en van de rechten, haar bij het reglement gegeven, te berooven, zonden zij een medelid, Jan Aelderts, in den nacht van 10 op 11 October naar Arnhem, om den magistraat aldaar ingevolge de gemaakte associatie om gewapende hulp te verzoeken, ten einde deze en dergelijke aanslagen te helpen keeren. Hier was men onmiddellijk bereid, om met de beide vrijwillige compagnieën op te treden. Dit was de beruchte expeditie naar Wageningen van 11 October, waarvan Dr. Haak een uitvoerig verslag heeft gegevenGa naar voetnoot1), waar kortheidshalve naar verwezen moge worden. |
|